Story of my life

Hoe het mij verging in de afgelopen 53 jaar als:

. week- en reclamebladbezorger met broer Paul in de Haagse vruchtenbuurt (als 14 jarige)
. dagbladbezorger (Parool) in Den Haag, wijken Bouwlust en Vredestein (als 15 jarige)
. drankbezorger (Slijterij Richters) in Den Haag, wijken Moerwijk en Morgenstond (als 16/17 jarige)
. pompbediende (Caltex / Chevron) langs A12 t.h.v Zoetermeer (nu Texaco Knorrestein) (18 jarige)
. rijkspolitieman in Hillegom, Voorschoten, Bodegraven, Meldkamer en Mobiele Eenheid (19-33 jaar)
. IT-er (SWIFT, Sylvan Learning Systems, Care Schadeservice, ARI Network Services) (33-58 jaar)
. buschauffeur Openbaar Vervoer Arriva, vestigingen Alphen a/d Rijn en Gouda (61 – 66/4 jaar)
. gepensioneerd en doorgewerkt tot 1-12-’20, gedwongen door intrekking Code 95 (Europese wet)
. miv 1-9-’21 gepensioneerde oproepkracht buschauffeur Arriva, m.n. bij “piek en ziek” (67-heden..)

VOORWOORD

Zo’n jaar of 15 geleden was ik al eens begonnen met het schrijven van blogs op deze en andere media. Het huidige medium, WordPress, is echter mijn favoriete. Ik was er op dat moment niet fanatiek mee bezig, maar incidenteel plaatste ik wel eens iets. Iets met tijd en zin.

Ik ontdekte toen ook de lage drempel, waarbij je je eigen mening en/of ervaringen makkelijk kwijt kon. En dan nog niet eens persé voor anderen, maar vooral voor mijzelf. Ik drong het ook niemand op. En dat anderen het leuk zouden vinden was altijd weer meegenomen. Ja toch, niet dan ?
En als dan, dus zoals bij mij, het schrijven mij redelijk makkelijk afgaat, waarom dat dan niet benutten en doorpakken?

Dus schreef ik al op diverse blogs regelmatig met een (niet al te) beschouwelijke, maar wel relativerende, soms ironische en meestal positieve en ook met regelmaat humoristische blik op de wereld om mij heen, uiteraard wel geholpen door de omstandigheden.
Vaak heel dichtbij en persoonlijk en soms mondiaal en maatschappelijk. Mijn nostalgische inslag maakt dat ik regelmatig terugkijk naar het verleden, maar verlies het heden nooit uit het oog.

Deze blog houdt echter alles in. Ik beschrijf hierin de periode, vanaf kort na mijn geboorte tot en met heden, dus 68 jaar later en alles wat daar tussen naar voren kwam.

Als je het leuk vindt om een reactie achter te laten: niet twijfelen, gewoon doen !

Nu mijn pensioen op 24 augustus 2020 onherroepelijk is geworden wordt het hoog tijd om eens achterom te kijken en al die verhalen van bijzondere, opvallende, verbazingwekkende, komische, angstige, verschrikkelijke, onprettige, leuke, zeldzame en vooral niet te vergeten gebeurtenissen en belevenissen, die ik in de afgelopen jaren overal en nergens en bij diverse werkgevers heb mogen meemaken, op te schrijven.

De meest trieste ervaringen heb ik achterwege gelaten. Die heb ik voor mijzelf (en mijn klankbord Pem gehouden), maar wilde er in het algemeen toch een enkele beschreven hebben mede vanwege de verwerking daarvan. Het schrijven van deze blog, waarmee ik in mei 2020 begonnen ben, hield dus ook verband met mijn herstel, waarover iets later meer.

Uiteraard is e.e.a. afgewisseld met meer luchtiger zaken. Belangrijkste is wel: alles is waar gebeurd! Alles ! Het is geen roman geworden.

Je zult wel zo hier en daar ervaren dat ik, wat tijdspanne betreft, soms heen en weer spring in de tekst. Dat heeft er mee te maken, dat ervaringen op dezelfde leeftijd of in hetzelfde jaar hebben plaatsgevonden en ik dan, omwille van de duidelijkheid, daar dan ook weer naar toe moet verwijzen en een “uitstapje” dan onvermijdelijk was. Het lijkt verward, maar is het eigenlijk niet.

Disclaimer: wellicht is het eerste gedeelte, van mijn geboorte t/m de bezochte scholen het minst interessant voor je en denk je, potverdrie, moet ik mij nu echt hier doorheen worstelen?
Maar ik verzeker je: in dat geval even doorbijten en daarna wisselen de de serieuzere en ook vaak meer grappige anekdotes zich in rap tempo af. Echt waar.

Daar gaan we:

Na enkele bijbanen, zoals je in het voorwoord al kon lezen, begon ik als 19-jarige, toen ik op maandag 1 oktober 1973 op het treinstation van Apeldoorn arriveerde, aan mijn serieus werkzame leven. Dat kwam omdat ik op die dag begon aan de 1-jarige interne opleiding tot Rijkspolitieman in het voormalig klooster aan de Arnhemseweg 348. Ik ging dus een jaar in de kost bij de overheid. Mijn vrije leven en eigenlijk ook mijn jeugd eindigde die dag.

Voormalig klooster: Opleidingsschool Korps Rijkspolitie Apeldoorn

Maar daar ging dus wel 19 jaar jeugd aan vooraf, voornamelijk in Den Haag, waar ik opgroeide tot mijn 17e en dat vanaf dat moment verder ging in Zoetermeer.

Mijn geboortekaartje. Moet 1954 zijn

In den beginne:

Maststraat 38, Scheveningen

Geboren op 24 april 1954 in Scheveningen en daar de eerste 6 maanden van mijn leven gewoond hebbend in de Maststraat 38, groeide ik daardoor grotendeels op in de Tinaarlostraat in de Haagse wijk Morgenstond. Een ras-Hagenaar, dus. Of eigenlijk een Hagenees (want: geboren EN getogen in den Haag).

Tesamen met de wijken Bouwlust en Moerwijk, waar Morgenstond tussen verrezen was, werden de 3- en 4-kamerflatwoningen van 4 verdiepingen beginjaren 50 als zelfrijzende betonblokken in snel tempo neergezet. Er heerste woningnood, zo’n 9 jaar na de oorlog. Maar men wist er toen wel raad mee. Er werd, niet alleen in Den Haag, maar met name ook in de grotere steden in het land, in razend tempo gebouwd. (Is mij verteld… )

Tinaarlostraat 123, Den Haag

Maar de genoemde wijken in Den Haag zijn allemaal door dezelfde stedebouwkundige Willem Dudok ontworpen, die ook verantwoordelijk was voor de ontwerpen van het Raadhuis in Hilversum, als ook de meeste wijken, scholen en gemeentelijke gebouwen in die stad. Dudok werd ook bekend van zijn ontwerp van de Bijenkorf in Rotterdam en het monument op de Afsluitdijk.

Mijn leven begon dus al met het wonen in een door een bekende architect ontworpen woning. Zou dat perspectieven bieden ? Bepaal het zelf na deze blog volledig gelezen te hebben….

De 96 drie- en vierkamerwoningen gingen in 2010, dus na 56 jaar dienst gedaan te hebben tegen de vlakte. Daarvoor kwamen 51 nieuwe woningen terug.

Achtertuin Tinaarlostraat in 2010, op weg naar de sloop.
Tinaarlostraat Den Haag in 2010, dichtgetimmerd en na 56 jaar wachtend op de slopershamer

Door Rob Nihot, ooit medebewoner van de Tinaarlostraat en die deze blog ontdekte, werd ik gewezen op een Youtube filmpje van de sloop van de huizenblokken in de Tinaarlostraat en Wapserveenstraat. Hoe triest ook: ik dank Rob voor toezending van de link van het door hem gemaakte filmpje, want e.e.a. hoort onlosmakelijk bij mijn jeugd: https://www.youtube.com/watch?v=u9fQSTOveRw

Dus vanaf dat ik 6 maanden oud was tot aan mijn 17e jaar bracht ik met mijn 2 oudere en 2 jaar later mijn 2 jaar jonger broertje door in die Haagse wijk. Meestentijds woonden we dus met 6 personen in een 4-kamer flatje.

Een hoop nostalgie wordt KLIK HIER ook beschreven op de “fan-site” van de Tinaarlostraat.

Eerste ziekenhuisbezoek

Ik ging naar de kleuterschool in de Raaltestraat, maar mijn broertje Paul ook toen ik er alweer van af was en op de Lagere School zat. Ik kende de weg naar die kleuterschool dus.
En toen ik op een dag (als 6-jarige) mijn 4-jarig broertje Paul op de step naar kleuterschool ging brengen (met nauwelijks verkeer op o.a. de Leyweg scheen dat in die tijd vrij normaal te zijn geweest) werd ik, vlak voor Pasen op de terugweg op het zebrapad (ja, ik ken de officiële benaming: een V.O.P., voetgangersoversteekplaats, maar dit wordt zo in de “volksmond” om begrijpelijke redenen benoemd) op de hoek van de Leyweg en Gramsbergenlaan van achteren overreden door een personenauto. Bestuurder reed door en ik werd per ambulance naar het ziekenhuis gebracht, alwaar een schedelbreuk van 12 cm werd geconstateerd. Met rust is het geheeld en heb daar in mijn verdere leven (denk ik) nooit last van gehad. Dader is nooit bekend geworden. Ik vraag mij nu, 60 jaar na dato, nog steeds af of die bestuurder ooit wroeging gekregen heeft, wetende dat hij in 1960 een 6-jarig jochie op zijn step had overreden en wat er van dat jochie geworden is. Ik hoop het van harte, als hij nog leeft. Er van uitgaande, dat er toen iemand achter dat stuur zat met een geldig rijbewijs, zou de bestuurder dus minimaal 12 jaar ouder dan ik geweest zijn en, indien hij nog leeft, nu ook minstens 79 jaar moeten zijn. Wie weet….

Kardinaal de Jongschool

In de Tinaarlostraat, waar ik dus ook woonde, ging ik van 1960-1966 naar de Katholieke Lagere (jongens-) school, de Kardinaal de Jongschool. Op een paar uitzonderingen na, waren het veelal fraters waar ik les van kreeg. Enkele namen die ik mij nog herinner:
Pacianus (1e), Juffrouw Smagge (in de 2e), Edwino, Landoald, Lucidius, Xaveer, Raymundo, Nieuwkamer en ook de aardige heer Lapré (4e klas), waar ik ooit een cadeautje ben gaan brengen toen hij vader werd. Hij woonde 3-hoog op de Melis Stokelaan, even verderop van de in 1961 gebouwde vier torenflats, waar ik in de bouwerij veel met mijn vrienden gespeeld heb. Toen heette het de Melis Stokelaan, waar de flats gebouwd werden en na 40 jaar vond men dat het veranderd moest worden naar Drentheplantsoen:

In 1e instantie de 4 torenflats aan de Melis Stokelaan, later Drentheplantsoen (1961)

In de Tinaarlostraat, waar ik dus ook woonde, ging ik van 1960-1966 naar de Katholieke Lagere (jongens-) school, de Kardinaal de Jongschool. Op een paar uitzonderingen na, waren het veelal fraters waar ik les van kreeg. Enkele namen die ik mij nog herinner:
Pacianus (1e), Juffrouw Smagge (in de 2e), Edwino, Landoald, Lucidius, Xaveer, Raymundo, Nieuwkamer en ook de aardige heer Lapré (4e klas), waar ik ooit een cadeautje ben gaan brengen toen hij vader werd. Hij woonde 3-hoog op de Melis Stokelaan, even verder op van de in 1961 gebouwde vier torenflats, waar ik in de bouwerij veel met mijn vrienden gespeeld heb:.
In de eerste klas ging ons schoolreisje naar de grote speeltuin Drievliet in Rijswijk. Met de rondvaartboot. Dat was erg bijzonder: eerst met de touringcar vanaf de Tinaarlostraat naar de Troelstrakade, waar de boot lag te wachten en vandaar naar de Vliet in Rijswijk, waar langs de speeltuin was gelegen.


In de eerste klas ging ons schoolreisje naar de grote speeltuin Drievliet in Rijswijk. Met de rondvaartboot. Dat was erg bijzonder: eerst met de touringcar vanaf de Tinaarlostraat naar de Troelstrakade, waar de boot lag te wachten en vandaar naar de Vliet in Rijswijk, waar langs de speeltuin was gelegen.

Uitkijktoren Diergaarde Blijdorp. De in 1972 gesloopte 47 meter hoge uitkijktoren was één van de belangrijkste attracties van de Diergaarde Blijdorp. De uitkijktoren en de Diergaarde werden ontworpen door architect Sybold van Ravesteyn.

In de 2e gingen we op schoolreisje naar Diergaarde Blijdorp in Rotterdam en in de 3e naar Artis in Amsterdam. In de 4e gingen we op schoolreisje naar Bosbad Hoeven in Hoeven, Noord-Brabant. In de 5e klas bezochten we op schoolreisje het Evoluon in Eindhoven en als ik mij goed herinner gingen we in de 6e klas (dus rond 1966) naar de Efteling.

Rondvaartboot, waarmee de 1e klassers van de Kardinaal de Jong school op schoolreisje naar Drievliet in Rijswijk gingen (1961).

Maar als fanatiek voetballertje (toen) was ik maar wat blij, dat vanwege ruimte tekort in het gebouw waar ik 5 jaar gezeten had, onze 6e klas in dat laatste jaar naar een andere school in de buurt ging, aan de Oosterhesselenstraat, een dependance. Het voordeel daarvan was, dat we in iedere pauze mochten voetballen op het schoolplein en de frater die we hadden, Landoald, was ook gek op voetballen. Hij liet dan ook iedere maandagochtend, voordat de les begon, eerst 2 klasgenoten (bij toerbeurt) 2 partijen kiezen en die speelden de hele week samen. De namen en teams werden op de achterkant van het schoolbord geschreven en bleef daar de hele week staan.

Wat ik wel prettig vond (maar er zeker weerstand tegen was vanuit de ouders) is dat er dagelijks schoolmelk voor je klaar stond. In het begin werd je door je juffrouw of meester uitverkozen om het ijzeren kratje bij de buitendeur (waar de leverancier de kratjes had geplaatst) op te halen. Je ontving daarbij 2 leertjes, die je aan de binnenkant van je hand droeg, waarna je zonder pijn aan je handjes die (toen !) zware krat naar de klas kon brengen.

Met een potlood met scherpe punt mocht je daarna in iedere capsule (dat bewaard bleef voor de negertjes in Afrika) 2 gaatjes prikken, waarvan er één voor het rietje was.

De wrevel vanuit de ouders was dat men om een paar redenen vond, dat de school zich niet moest bemoeien met schoolmelk:

  1. Een school heeft als taak om onderwijs te verzorgen en niet om leerlingen te voorzien van melk.
  2. Ouders zijn wettelijk verantwoordelijk voor de verzorging van hun kinderen.
  3. Het uitdelen van schoolmelk is een taakverzwaring voor de werknemers van een school. Een taak die niet behoort tot de functie-omschrijving en niet leidt tot betere leerprestaties bij de leerlingen.
  4. Het zuivelbedrijf maakt winst met hulp van de school en haar personeel.
  5. Door de verbintenis met een commercieel bedrijf, kan de neutraliteit van de school ter discussie komen te staan.
  6. Het blootstellen van jonge kinderen aan merken, zoals bijvoorbeeld Campina, heeft blijvende invloed in het latere leven. Een school moet hier dus voorzichtig mee omgaan. Ouders kunnen ook eenvoudig zelf melk meegeven naar school.

Het zal allemaal wel. Wij, de meeste kinderen om wie het ging, waren er erg blij mee en bekommerden zich niet om die randzaken. Niet alleen omdat melk lekker was, maar er was een kleine extra drinkpauze.

Via Schoolbanken.nl of mijn lidmaatschap in een Facebook-groep over mijn wijk, heb ik begrepen dat het hoofd van de school, frater Edwino, later is uitgetreden en ging samenwonen met de eveneens uitgetreden hoofdzuster van de St. Cecilia meisjesschool, geaffilieerd met de jongensschool.

Veel fraters hadden wel hun handjes los zitten. O.a. tikken op de vingers met lineaal of trekken aan de oren waren de gebruikelijke aanrandingen, waar ikzelf weliswaar geen last van had, maar daar moest Pa toch af en toe, vanwege zulk gedrag bij een andere broer, wel eens tegen optreden op school en de frater i.c. ter verantwoording roepen.

Beterschap werd dan beloofd, maar die belofte hield nooit gestand, dus bezoekjes van papa aan school werden regelmatig herhaald.
Ik bracht verder een redelijk onbezorgde periode door op die school, waar in de pauzes de toen gebruikelijke spelletjes gespeeld werden, zoals tikkertje, verstoppertje (buut vrij!) tollen, knikkeren, maar ook een soort kaartspel met sigarettenmerken.

Dat kaartspel ging als volgt:

Als kind speelde je met een pakje kaartjes die uitgeknipt waren uit stevig kartonnen sigarettendoosjes.

Het doosje werd doormidden geknipt zo had je twee kaarten . Je vriendjes deden hetzelfde. Soms kon je de verzameling uitbreiden door er mee te kaarten. Nadat de kaartjes waren geschud, legde je een kaart op de straat. Om en om moesten we dan een kaart bovenop een kaart leggen en zo werd het al snel een stapel. Degene die eenzelfde plaatje legde als bovenop de stapel lag, mocht de hele stapel hebben. De plaatjes waren van verschillende merken, zoals Caballero, PallMall, Player, Triumf, Chief-Whip, Golden Fiction en Miss Blanche. Tijdens het kaarten ontstond vaak ruzie onderling want niet iedereen kon zijn verlies accepteren, maar dat gebeurde bij ieder spel. Ook bij het tollen, knikkeren, tikkertje en andere pleinspelletjes.
Het waren wel de jaren, waar wij ook op zaterdagmorgen nog naar school moesten. En zelfs op de middelbare school, (we spreken over 1966) de Handelsdagschool aan de Waldeck Pyrmontkade (en waarover later meer), gingen wij in het begin op zaterdagmorgen naar school. Dat werd halverwege dat jaar afgeschaft: toen was je iedere zaterdag gewoon vrij.

Na schooltijd werd er regelmatig gerolschaatst, cowboytje gespeeld, tentenkampen gebouwd maar meestal werd het toch voetballen. Voetballen deden we of in de gemeenschappelijke tuin tussen Tinaarlostraat en Wapserveenstraat of op het veldje van het schoolplein van de Christelijke lagere school, vooraan in de Tinaarlostraat. Uiteraard liepen we ook wel met pvc-blaaspijpen en plukten we de witte (klap)besjes, die we daar, evenals de van papier gedraaide pijlen, als munitie voor gebruikten. En een lol dat we hadden als het lukte om besjes op de 4e etage door een open raam naar binnen te schieten.

Rolschaatsen deden we meestal op het schoolplein van onze eigen lagere school, dus aan de overkant van ons huis. We tekenden dan vaak een soort van ovaal, met 2 banen naast elkaar zoals je dat ook ziet bij het schaatsen en deden dan wedstrijdjes.

De rolschaatsen waar wij in onze jeugd op rolschaatsten.

De eerste rolschaatsen waar wij op rolschaatsten (zoals hierboven afgebeeld) hadden nog ijzeren wieltjes, die bij het schaatsen uiteraard het nodige kabaal veroorzaakten. Ze werden vastgemaakt met een leren (lederen) riempje om je onderbeen bij je enkel en aan de voorkant middels een sleuteltje (goed bewaren !), werden de “haken” strak dichtgedraaid, zodat deze behoorlijk klemden om de voorvoet. Ook kon je met dat sleuteltje de voetmaat groter of kleiner maken. Dat was dan weer handig, want zo konden alle broers (in totaal 6 jaar leeftijdsverschil) op dezelfde rolschaatsen rijden en hoefde je geen scheve schaats te rijden.
Toch weet ik mij te herinneren, dat, ondanks het stevig vastdraaien en het riempje straks aantrekken, ik toch regelmatig met de voet op de straat of stoep stond, omdat de voorkant los gelaten had. Kennelijk niet strak genoeg. En natuurlijk had je dan het sleuteltje niet bij je, zodat je op 1 voet op een rolschaats en de andere met een rolschaats hangend aan je been, maar je voet op de grond naar huis moest lopen om je te kunnen ontdoen van de rolschaatsen. Daar was n.l. het sleuteltje.
Na de ijzeren wieltjes verschenen de rolschaatsen met nylon of hard plastic wieltjes. Dat rolde wel iets beter.

Hillarisch waren de Sinterklaasavonden altijd wel. Mijn moeder maakte er ieder jaar weer een feest van. Met adviezen om pakjes te gaan zoeken via bandrecorder opnames of gelijksoortige vormpjes van papier zoeken, die bij elkaar hoorden, wist ze er ieder jaar weer een leuk feest van te maken. Ook oma en opa Snijders uit Rotterdam waren er dan. Dom van opa om op 5 december bij een open raam in de kamer te gaan zitten, waardoor je naar binnen gegooide pepernoten op je hoofd kreeg. We lagen (als jochies van ong. 10-12 jaar) plat van het lachen, natuurlijk. (Raam open… op 5 december. Drie graden… 🙂 ).

In de buurt waar ik woonde heerste  een vriendschappelijke sfeer, met name bij de bewoners van zowel mijn straat, als de bewoners in de Wapserveenstraat, op wiens balkons wij uitkeken vanaf de onze. De sfeer werd ook gemaakt door de kinderen, die onderling veel en vriendschappelijk in die gezamenlijke tuin speelden. Hele ingenieuze communicatiesystemen werden er toen al ontwikkeld, b.v. door dubbele lijnen naar elkaars balkons te spannen, zowel naar die boven en onder jouw balkon als aan de overzijde van de gemeenschappelijke tuin. Toch zo’n 60 meter verder. Met wasknijpers (de houten !) hingen wij berichten op karton aan de lijnen en trokken deze dan naar het “station”, waar het bericht moest aankomen. In feite de voorloper van Whatsapp, niet draadloos (;-)), maar dat hadden wij dus al rond 1962. En het werkte super! Zonder provider, dus ook nog gratis.

Zo werden er ook regelmatig tentenkampen gebouwd met zelf meegebrachte kleden, lakens en dekens. In en voor die tenten bakten wij ook wel patat in een pannetje op een spiritus-brander en verkochten porties voor een dubbeltje aan de buurtkinderen. Af en toe best een beetje rauw natuurlijk. De aardappels haalden we bij de groenteboer op de Leyweg.

Maar er werden door de tuincommissie Tinaarlostraat / Wapserveenstraat,voor de jonge jeugd veel tuin- en buurtfeesten georganiseerd. Bij die jaarlijkse tuinfeesten waren vaak prijzen te winnen voor diegenen, die het meest origineel voor de dag kwamen. Ik weet dat vooral mijn moeder altijd uitblonk in creativiteit en originaliteit en waar zij de kracht of handigheid miste, konden haar plannen dan vaak door vader in elkaar worden geknutseld.  Resultaat was dat wij er regelmatig met de hoofdprijs vandoor gingen. Ik meen dat die prijs dan een taart was, maar dat deed er niet toe. De eer van de buurt, daar ging het om.

Wij hadden dat er wel voor over om daar de hele dag als pompbediendes rond te lopen. De van een kinderstoel gemaakte benzinepomp maakte het plaatje af (geassisteerd door Pa, die toen werkzaam was op het hoofdkantoor van Caltex in Den Haag en altijd kon beschikken over stickers, lollies, balpennen en ander reclame materiaal.)

Overigens, ook als Alkmaarse kaasdragers en lid van een gekleurd veem met een heuse zelfgemaakte kaasbaar, ook wel een berrie genaamd, oogsten wij als 4 opgroeiende broertjes toen succes.

Op woensdagmiddag verzorgde frater Raymundo een filmmiddag in een zaaltje onder de school, die je kon betreden via de achterzijde in de Genemuidenstraat. Dat was een klein zaaltje waar je voor een dubbeltje naar een zwart-wit speelfilm van Wilhelm Tell kon kijken. Dat waren films als deze: (https://www.youtube.com/watch?v=yrOWNzar13U).
Prachtig was dat. Na de film speelde je dat op straat na met je zelfgemaakte kruisboog. Of wat daar voor doorging. Uiteraard kon dat niet iedere week. Te duur. Op andere momenten deden wij, wat anderen in onze leeftijdsgroep ook deden. Veel balspellen, b.v. stoeprandje of een soort softbal.

Door een klasgenootje werd ik op de Lagere School in de 6e klas aan het roken gebracht. Ik werd natuurlijk makkelijk overgehaald. Ik was 12 en het stond stoer. En het was gratis. En van ongezondheid was nog geen sprake. Integendeel, mijn beide ouders rookten sinds de oorlog (dankzij de Canadezen, die sigaretten uitdeelden bij de bevrijding) en bij verjaardagen stond de rookwaar op tafel.

Maar zijn gescheiden, alleenstaande moeder verhuurde hun kelderbox aan de Loevesteinlaan aan een vertegenwoordiger van sigaretten. In die kelder lagen bergen met proefpakjes sigaretten, die toendertijd gewoon op straat werden uitgedeeld. Regelmatig kwam mijn klasgenoot met zulke pakjes van 4 sigaretten op school en deelde hij die vriendelijk uit. Hij genoot daar volgens mij wel aanzien door, maar mijn God, wat ben ik van die eerste sigaretten misselijk geweest. Maar ik was een doorzetter, kocht ook soms van mijn zakgeld voor 75 cent een pakje Runner menthol…. en heb dus gerookt tot mijn 60e. Daarna over op de e-sigaret, nagenoeg zonder nicotine en al helemaal geen andere schadelijke stoffen meer. En sinds juni 2021, midden in de Corona pandemie, stopten mijn vrouw en ik helemaal. Dus ook met dampen. Op dit moment van schrijven zijn we precies een jaar verder en bevalt ons dat niet-roken of niet-dampen prima. En het scheelt nog een berg geld ook. (Niet dat we dat overhouden).
Maar in mijn jeugd was je maar wat trots als je met een Poppell gasaansteker, waar een gastankje van een gulden in kon, aankwam. Of een Zippo benzineaansteker.

Rond die tijd verzamelde iedereen van alles en nog wat: ikzelf had een hele verzameling aangelegd van lucifermerken, maar wat ook behoorlijk verzameld werd waren sigarenbandjes, speldjes, sleutelhangers als ook de Shell munten.
Shell kwam regelmatig met acties, zoals hieronder afgebeeld en inspelend op de actualiteit. Dit voorbeeld betrof b.v. een verzameling munten, die je kon sparen na tankbeurten bij de Shell en ging over de ruimtevaart (of ruimterace, daar de maanlanding er uiteraard ook tussenzat).

Een portiek naast ons in de straat woonde in een tweekamerwoning het oudere, Indische echtpaar Weerwag. In de buurt noemden wij dit lieve stel Opa en Oma Weerwag. Door Oma Weerwag is mijn moeder in aanraking gekomen met Indisch eten. Regelmatig bezorgde Oma Weerwag een voor mijn ouders heerlijke Indische maaltijd. Ikzelf was er niet zo gek op.

1969, ik schaatsend in de Genemuidenstraat

Tijdens de echte winters die wij toen hadden (maar ook echt niet ieder jaar, hoor) genoten wij van het ijs en sneeuw, zoals ieder kind dat in die tijd deed. We bouwden iglo’s met behulp van een emmertje sneeuw en we schaatsten veel op de houten Friese doorlopers, of, als je geluk had, op je hockeyschaatsen over de omliggende vijvertjes en sloten. Natuurlijk werd daar zo nu en dan een nat pak gehaald als je schotsen ging lopen. Maar met zo’n 5 sleeën achter elkaar en door Pa op zijn bromfiets op het schoolplein te worden voortgetrokken, was toch wel een hoogtepuntje.

Maar nog enkele jaren daarvoor (en ik moest nog geen 7 jaar geweest zijn) schaatsten wij op een vijver, gelegen op de hoek van de Hoogeveenlaan/Wapserveenstraat, waar in 1960 een PTT telefooncentrale verrees (zie afbeelding hieronder). Maar ik herinner mij de gezellige koude periode, met aan de kant van de bevroren vijver enkele, ik vermoed, koek en zopie-kraampjes.

PTT Telefooncentrale Hoogeveenlaan / Wapserveenstraat Den Haag (gebouwd in 1960).

De winter van 1963 begon al in december 1962. Het was een barre winter met 5 koude golven, aldus “Andere tijden” die er een leuke reportage over heeft. (Klik daarvoor HIER).

Dat klopte wel. Het was berekoud, dus flink dik aangekleed (o.a. oude kranten onder je jas tegen de kou) gingen we op de fiets naar ons favoriete strand (in de zomer, dan) aan de Savornin Lohmanlaan en aanschouwden we daar het fantastische en unieke schouwspel. Want dat was het. De eerste 300 meter vanaf het strand was dik bevroren en we konden er overheen lopen. Met velen. Daarna nooit meer gezien. Dus de opwarming van de aarde begon al na de winter van ’63 :-).

Winter 1963. Bevoren Noordzee bij Scheveningen. Personen onbekend

Waar is / was die levertraan eigenlijk goed voor ?

Levertraan is een dierlijke olie, gewonnen uit de lever van kabeljauw en schelvis en andere vissen uit de familie van de kabeljauwen (Gadidae). Het is een vette olie en het bevat jodium, fosfor, vitamine A en D en is tevens één van de producten met het hoogste gehalte aan omega 3 vetzuren. Normaal maakt een mens voldoende vitamine D aan in de huid onder invloed van zonlicht. In het donkere deel van het jaar, zeg maar de periode dat de R in de maand zit, is er minder zonlicht.

Vroeger moesten vooral kinderen dat bezuren. Het tekort aan vitamine D, wat het gevolg was van te weinig licht, leidde niet zelden tot de beruchte Engelse ziekte, rachitis. Vitamine D is nodig voor botvorming, voor het verharden van het beenderstelsel. Als Engelse ziekte optrad, vervormden met name de botten van de benen, omdat ze te week gebleven waren. Zo ontstonden de beruchte O-benen. Na de oorlog werd het toevoegen van vitamine A en D aan margarine verplicht. Door deze maatregel verdween de Engelse ziekte uit onze samenleving. Levertraan bevatte ook stoffen, die weerstandverhogend actief waren. Tegenwoordig schenken we daar geen aandacht meer aan, want sinds de ontdekking van de antibiotica, tijdens de Tweede Wereldoorlog, hebben veel infectieziekten, die vroeger door middel van een goed werkend weerstandsvermogen overwonnen moesten worden, hun bedreiging verloren.

Die levertraan, een walgelijk goedje in vloeibare vorm, werd ons in de wintermaanden dagelijks toegediend door pa en ma. Met 4 broertjes tussen de 5 en 11 jaar stonden we dan als de Daltons op een rij, waarbij vader uit zo’n smerige fles een eetlepel vulde en die achter in je bakkes stopte. Neus dichtknijpen en meteen het katjesdropje van moeder opeten. Dan overleefde je dat wel.

Ongeluk broer

Een van de dieptepunten uit het verleden en met name deze, waar ik toch wel met enige wroeging en zonder trots op terugkijk is het fietsongeluk, toen ik 8 jaar oud was en Paul 6.

Ik zat bij oudste broer Ed (12 jaar op dat moment) op de stang van zijn fiets. Mijn 2 jaar jongere broer Paul zat achterop de bagagedrager en zoals wel vaker reden we rondjes over het schoolplein. Alles ging goed, totdat op enig moment per ongeluk één van mijn voeten tussen de spaken van het voorwiel kwam en wij daardoor over de kop sloegen. Met wat schaafwonden en een pijnlijke voet, kwamen Ed en ik er verder redelijk af, maar bij Paul bleek het ernstiger. Vooralsnog zag het er naar uit, dat door de val zijn arm gebroken was, maar foto’s in het ziekenhuis wezen uit, dat zijn elleboog verbrijzeld was. In eerste instantie moest hij een tijd in het gips, maar alras bleek hij zijn arm niet meer naar behoren recht te krijgen.

Alhoewel ik hem er in al die jaren nauwelijks over gehoord heb, heeft hij er tot op de dag van vandaag nog last van. Zijn arm heeft hij nooit meer voluit kunnen strekken, ondanks op zijn 10e een aantal maanden revalideren in het Zeehospitium, schitterend gelegen in de duinen van Kijkduin. Thuis ging de revalidatie verder en moest hij vele oefeningen doen, waaronder het hijsen van zandzakken. Pa had daarvoor een katrol aan de muur in de achterkamer bevestigd.

In totaal zijn er in Kijkduin drie zeehospitiums gebouwd (geweest). Historie: Klik HIER

Koningin Juliana verrichte op 8 mei 1957 de officiële opening in Kijkduin. Hiervan is ook een korte film te zien op Haagsefilmbank.nl.

In 1995 eindigde ook het Derde Zeehospitium met een definitieve sloop, als gevolg van de afkaveling van de duinen, waardoor het inmiddels al leegstaande bouwwerk op het strand dreigde te storten.

Zeehospitium Kijkduin

Gedurende zijn verblijf in het zeehospitium mocht ik wel iedere woensdagmiddag in de Elandstraat in Den Haag, vlakbij mijn school, een zakje Nibbit van een kwartje kopen en kreeg hij van mijn moeder een plastic speelgoedauto uit een grote serie. Volgens mij had hij ze uiteindelijk allemaal.

Iedere zaterdagochtend haalde mijn vader hem dan met zijn Sparta bromfiets op en iedere zondagavond bracht hij hem dan na het eten weer terug naar Kijkduin. Ook op de brommer. Dat waren 5 maanden lang rotavonden, weet ik nog.

Maar voor het woensdagmiddagbezoek reden wij met HTM lijn 24 van de Leyweg naar Kijkduin en bezocht ik hem met moeder iedere woensdagmiddag in het zeehospitium. Dat vond ik dan wel weer schitterend, want buiten het schoolzwemmen op de Lagere School kwam ik niet vaak in een bus. Dat heb ik een jaar of 60 later dubbel en dwars ingehaald, maar komt vanzelf, als je verder leest.

Met buslijn 24 naar Kijkduin
Naar het zwembad aan de Regentesselaan met de DAF (automaat)

Hoogtepunten op school was het schoolzwemmen: in het kleine zwembad aan de Escamplaan, waar je in het warme badwater werd klaargestoomd voor het 1e diploma op je 9e en een jaar later in het grote zwembad aan de Regentesselaan voor het 2e diploma. Met HTM-bussen (zoals hierboven de DAF) werd de klas dan telkens heen en terug vervoerd. Was altijd feest.

Westlandsche Stoomweg Maatschappij (WSM) van Den Haag naar Rotterdam

In november 1965 vernamen wij, dat er in Ter Heide, een dorpje. even voorbij Kijkduin en aan de kust bij Monster gelegen, een vrachtschip vastgelopen was op het strand. De Ping An. Dat was spannend natuurlijk. Geld voor de bus was er niet, een auto evenmin maar we wilden dat wel eens zien. Ik denk Pa en Ma ook wel, dus fietsten wij, gevieren, vanuit Den Haag naar Ter Heide.

Indrukwekkend was te zien hoe zo’n ongelooflijk groot schip daar op het strand lag.

Uit Wikipedia:
De Ping An was een vrachtschip dat in 1965 in een vliegende storm van zijn ankers werd geslagen en aan de grond liep bij Ter Heijde.

Het schip werd gebouwd door Lithgows Ltd. in Glasgow en werd in 1945 te water gelaten. Na de bouw ging het varen voor de Canadian Pacific Railway Company in Londen en kreeg het de naam Beaverglen onder Britse vlag.
In april 1965 werd het verkocht naar Liberia en het management werd uitbesteed aan Teh Hu S.S. Co. Ltd. te Hongkong. Dat verklaart waarom in publicaties als thuishaven Hongkong is opgegeven. Op het schip zelf werd als thuishaven Monrovia genoemd.

Het schip ging op 23 november 1965 met machineproblemen voor anker liggen voor de monding van de Nieuwe Waterweg in afwachting van instructies uit Hongkong. Die nacht stak een zware storm op. De ankerkettingen braken en het schip raakte op drift. Het strandde in de ochtend van 24 november 1965 op het strand van Ter Heijde. De reddingboten Koningin Juliana uit Hoek van Holland en Prinses Margriet uit Ter Heijde, beide van de KZHMRS, wisten in de branding 48 opvarenden van boord te halen. De redding verliep moeizaam, omdat de Chinese zeelieden geen Engels verstonden.

Het vlot trekken van het schip mislukte. Daarvoor was het schip te ver het strand op gestuwd. Het schip bleef nog enkele maanden op het strand liggen, waar het duizenden kijkers trok. In maart 1966 begon het scheepssloopbedrijf H.P. Heuvelman op het strand aan de sloop van het schip. Eind augustus van dat jaar was de sloop zo ver gevorderd dat het restant kon worden afgevoerd naar ‘s-Gravendeel, waar het karwei werd afgemaakt.
Diverse malen bezocht ik op de fiets met mijn vriendjes en broertje het sloopschip, wat telkens weer een diepe indruk op ons maakte, herinner ik mij.

In de grote vakanties logeerden mijn jongere broer Paul en ik soms bij familie in Den Bosch, waar Tante Cok, zus van mijn vader en Oom Herman woonden. Ik weet nog dat dat in de buurt van de Brabanthallen was, toendertijd de veemarkt. Vanwege de afstand Den Haag – Den Bosch werd zo’n logeerpartij dan gecombineerd met een paar dagen of weekje logeren enkele kilometers verder, in Rosmalen bij de familie de Wit, waar tante Truus (eveneens een zus van mijn pa) en Oom Harry woonden. Nadat ik mij altijd maar weer (op die leeftijd) een paar dagen moest worstelen door mijn heimwee-gevoel, werden dat ook telkens weer fantastische tijden. Leuke, ontspannen herinneringen houd ik aan die tijd vooral met broer Paul en de neven Kees en vooral die dekselse kwajongen: “kleine Harry”, waar wij in de grote garage van Tante Truus pannenkoeken mochten bakken. Ondertussen scheerden wij bij toerbeurt op de familie-trapskelter door de buurt en gingen wij af en toe heerlijk zwemmen in strandbad de IJzeren Man.

Pem, mijn vrouw en opgegroeid in Nijmegen en op 15-jarige leeftijd naar Zoetermeer verhuisd, bleek een tante te hebben (Ria van Eck, zus van Pem’s moeder) die toevalligerwijze collega van oom Herman was bij de Gruyter waar zij toen beiden werkten. De wereld is klein.

Soms gingen wij op de zondag wel naar beide opa’s en oma’s in Rotterdam, waar we met de WSM-bus (Westlandsche Stoomweg Maatschappij, zie afb. hierboven en hieronder) stalling Loosduinen, dan naar toe gingen.

WSM-bus (vermoedelijk lijn 58) via het Calvé-bruggetje onderweg van Den Haag, via Delft naar Rotterdam.
Bus betreft een WSM 2798 DAF TB/Verheul tandemasser

Rit van 5 kwartier vanaf de Melis Stokelaan in Den Haag, via Wateringen, Delft, Overschie, via de beroemde bloemen “R” bij Blijdorp naar Rotterdam CS. Maar dat tekort aan busritjes werd vanaf mijn 61e ruimschoots ingehaald. Maar daarover later meer.

Met de WSM-bus naar Rotterdam. En dan een enkele keer de Euromast op, samen met broer, plm 1964.
De “beroemde “bloemen “R”, overblijfsel van de Floriade in 1960, voor ons een herkenningspunt met op de achtergrond nog de uitkijktoren in de Diergaarde.
De bronafbeelding bekijken

Bij Oma Snijders verheugden wij ons altijd op haar zelfgebakken tulband (cake). En dat wist ze drommels goed. Ik weet wel dat ze het schitterend vond, dat het eerste wat we als kind deden als we bij hen binnenkwamen: vragen om een plak cake. En natuurlijk: als ze dan bij ons op bezoek kwamen, kwam de cake ook mee.

Het leuke toeval wil, dat mijn schoonzus Yola op haar en mijn broer’s trouwdag (14 juni 1973) het recept van de cake van mijn oma overhandigd kreeg. Alsof het een jarenlang familiegeheim was (geweest). Weliswaar op een agenda-blaadje geschreven, maar goed bedoeld en wat een eer :-). En Yola heeft dat nog steeds in haar bezit en heeft zich nu eindelijk bereid verklaard het al 48-jarige familiegeheim prijs te geven. 🙂 Ik vermoed dat dat geheim met de Bleuband (!) te maken heeft… Dank, Yool ! En dank, Oma.

Oma Snijders (89) † 7-3-1994


Opa (A.C.) Snijders, geboren in 1900 en naar wie ik 54 jaar later vernoemd werd, was een maatkleermaker en naar wat ik dus begreep: een goeie. Een vakman. Hij mocht regelmatig een (toen) BR-er of BN-er (bekende Rotterdammert of Bekende Nederlander) tot zijn klanten rekenen. Het vak was hem geleerd door zijn vader en overgrootvader, maar in de familie hield dat kleermakersvak op bij de mijne. Die had zijn boekhouddiploma’s (o.a. SPD) gehaald en werd boekhouder op kantoor bij de Caltex, de bekende oliemaatschappij, waar hij het dus bijna 40 jaar volgehouden heeft. Was niet echt een job-hopper.

Naambordje Harddraverstraat 5 in Rotterdam


Hoewel gepensioneerd had mijn opa nog wel allerlei kleermakers attributen in huis, zoals de grote tafel, strijkijzers, kleerhangers, klos met touw en nog heel veel stoffen. Soms maakte hij nog wel eens een broek voor ons, jonge kinderen, maar die vond ik dan weer vreselijk om te dragen. Het kriebelde altijd enorm (wol !) en soms, als ik zo’n broek echt, echt, echt aan moest (b.v. omdat we naar die Opa gingen) mocht ik er van moeder zelfs een pyamabroek onder dragen om dat gekriebel maar niet te voelen. Dat was wel prettig !
Verder hingen er vooral veel pas-spiegels in de voorkamer, waar we ook vaak mee speelden.

Verder heb ik wel wat dingetjes uit die hele oude tijd mogen krijgen, waar ook mijn naam op staat. Net als mijn opa ben ik de enige in de familie die ook A.C. Snijders heet. Wat ik daarvan nog heb, is:

Pyamabroek onder Opa’s kriebelbroek en dan op weg naar Rotterdam (vlnr paps, mams, ikzelf, broers Paul en Peter)
Foto (plm 1959) in Opa en Oma Snijders’ tuin van de Harddraverstraat met alle kinderen van mijn
vader’s broer Aad (rechts), diens vrouw Miep (links) en alle broers en neven en nichten van beide families.

Opa en oma Snijders hadden een ienie mienie klein tuintje, waar voornamelijk grote kiezelstenen lagen en waar we nooit zoveel kwamen. Buiten de hortensia’s die rond de kiezelstenenbak stonden, was er ook niet veel in die tuin te beleven”, anders dan dat ik mij herinner dat we daar zo nu en dan rondjes renden om de ronde plantenbak die precies in het midden van de kiezelstenen tuin stond. Dat moet zo’n beetje het hoogtepunt van de dag geweest zijn. Ik kan mij niet herinneren dat we daar ooit buiten zaten.

Verder herinner ik mij het waterzuiveringssysteem, dat beneden in het knusse keukentje stond en waar de grootouders, net als zoveel Rotterdammers in die tijd, zelf het Maaswater zuiverden, voordat het gedronken werd. Ondanks de zuivering, smaakte dat water nooit lekker, weet ik nog. En het rare was: je dronk het dan niet zo, maar je auto er mee wassen mocht ook weer niet.

Ik kan mij dan weer niet herinneren, dat we ooit met z’n zessen met de bus naar Rotterdam gingen, maar wel met z’n vieren, dus met jongere broer Paul. Vanzelfsprekend hadden wij nooit zoveel zin om de hele middag bij Opa en Oma Snijders in de Harddraverstraat 5 binnen te zitten en kochten wij in het begin een perronkaartje voor het Centraal Station. Via de achterzijde van het station, wat om de hoek bij opa en oma was, gingen wij dan het station in. Treinen kijken was dan onze zondagmiddagbesteding.

Vanaf het moment, dat de metro in 1968 van het Centraal station naar Zuidplein reed, waren broer Paul en ik daar op de zondagmiddagen dat we in Rotterdam waren, vaak te vinden. Dat was een stuk avontuurlijker dan bij Opa en Oma aan de cake.

Metrokaartje CS-Zuidplein

Metro-route CS- Zuidplein

Als we naar de andere Opa en Oma gingen, die aan de Noorderhavenkade woonden, was het te ver om even naar het Centraal Station te lopen en moesten we ons daar in de buurt maar bezighouden. Soms gingen we dan naar het Vroesenpark.

Later gingen alleen mijn moeder en Paul met de bus en ging ik bij mijn vader achterop de Sparta bromfiets. Vond ik ook leuk, maar het was natuurlijk een stuk goedkoper.

Waar we in die tijd in Rotterdam ook wel eens kwamen (alhoewel ik het mij slechts van 1x kan herinneren en volgens mij was dat rond 1962) was dat in de oude Ahoy-hallen (gebouwd in 1950) jaarlijks in de zomervakantie een groot speelfeest, genaamd Jeugdland, voor de jeugd werd georganiseerd. Toen nog gevestigd aan het Land van Hoboken waar nu het Erasmus MC staat. Na wat tijdelijke locaties in de stad, werd in 1968 begonnen met de definitieve bouw van de huidige Ahoy-hallen op het Zuidplein, waar ze nog steeds staan.

Jeugdland was eigenlijk een overdekte, toen een moderne speeltuin (alhoewel er bij mooi weer ook buitenactiviteiten waren) waar je dingen kon doen, die je in de dagelijkse leven lang nog niet kon doen: b.v. typen op een (toen) moderne typemachine en voor de meisjes naaien met een “moderne”naaimachine. Zie filmpje uit 1966 van Jeugdland.

Ook leerde ik daar het nogal bruisende Coca Cola drinken, wat ik in eerste instantie vies en te prikkelig vond, maar daar al snel aan wende gedurende dat Jeugdland en ik herinner mij, dat de zakjes Smith chips, die je daar kreeg, een los zakje zout in een gekleurd papiertje in het zakje hadden. Kon je zelf over de chips strooien.

Een enkele keer gingen we iets verder dan de Opa’s en Oma’s aan de Harddraverstraat (Snijders) of Noorderhavenkade (de Koning). Dan gingen we naar de Maas en liepen we een stukje over de Maasboulevard. Bij gelegenheid (geen idee wanneer dat dan was) stapten we op een Spido rondvaartboot voor een anderhalf uur durende vaartocht door de Rotterdamse haven. Maasvlakte lag er nog niet dus dat konden we nog niet bezoeken, maar de tocht langs Hotel New York, de Leuvenhaven, Rijnhaven, Maashaven etc maakte indruk. Of een bezoek aan de Euromast, in die tijd nog slechts 107 meter hoog.

Spido in 1959

Ziek thuis


Als ik thuis dan eens een keer (school)ziek was, luisterde ik lekker in de huiskamer naar “Arbeidsvitaminen” of “Muziek terwijl u werkt” op de radio of nam je dat met de bedrade microfoon op de oude bandrecorder op. Je moest dan wel stil zijn. Maar ik denk dat het een oude van mijn vader was en dat hij zelf een nieuwe(re) had. We speelden er veel mee.

Later kocht ik dan, net als mijn vader en mijn broers ook al hadden, een in die tijd zeer populaire AKAI GX 210D taperecorder. Die kon ook beide kanten afspelen. En op 2 snelheden. Niks electronisch: alles mechanisch en dat maakte hem oerdegelijk. Daar heb ik toch jarenlang veel plezier van gehad.

In de vakanties, wanneer we dan niet voetbalden, zwierf ik met boezemvrienden als Peter, Richard, Nico en Wim (wiens vader een kroeg had op de hoek van de Leyweg en de Hengelolaan) over die Leyweg. Ik herinner mij, dat er op de hoek van de Leyweg en de Oosterhesselenstraat de Antonius en Lodewijk kerk stond van onze parochie. Ik heb daar wat gebiecht en gezongen maar ook de (eerste) communie gedaan en het heilig vormsel. Naast de kerk, op de hoek van de Oosterhesselenstraat (tegenwoordig Fluitenbergstraat) dus nabij de kerk, was een kapperszaak gevestigd waar de kelder (voor ons in ieder geval) toegankelijk was. Volgens mij was dat het pand, waar voorheen de supermarkt van de Gruyter (snoepje van de week) in was gevestigd.

Antonius en Lodewijk katholieke kerk, Leyweg/Oosterhesselenstraat

Op oude, in de kelder opgeslagen kappersstoelen zaten wij bij elkaar en rookten wij daar ons Samson shaggie, met name als het slecht weer was. En ’s winters was het daar lekker verwarmd. Bovendien werden we daar met rust gelaten, maar dat kwam vermoedelijk ook, omdat we niemand lastig vielen, niets vernielden en zelfs de troep opruimden die we veroorzaakt hadden als we dat al hadden gedaan.

Soms gingen we als groep in die vakanties, als je je eens verveelde, met de bus naar het centrum. Je plakte dan je strippenkaart voor de bus af met een strookje plakband, deed deze in de bus op de juiste strip in de automaat en bij aankomst, b.v. bij het biljartpaleis aan de Veerkade waar we wel eens gingen biljarten of pingpongen, veegde je de stempel van je plakband om dezelfde strip op je kaart voor de terugrit opnieuw te laten stempelen. Mmm… wel een beetje schandalig eigenlijk, nu ik er over denk… 🙂

Het leukste waren in die tijd de thuiswedstrijden van ADO (nog steeds fan, maar minder fanatiek). Jeugdkaartje kostte Fl. 1,- maar het was leuker om voor niks het Zuiderpark-stadion binnen te komen, zodat je die piek in het stadion nog kon gebruiken voor een broodje of patatje. Maar gratis naar binnen deden we altijd vanuit het Zuiderpark, waar we dan een boomstam of plank over een sloot gooiden aan de achterzijde van de tribune aan de Lange Zijde. 

Deze tribune werd later vernoemd naar de bekendste en veel te vroeg (1991) overleden ADO-voetballer “Aadje” (Aad) Mansvelt”, ooit mijn achterbuurman uit de Wapserveenstraat, waar ik regelmatig mee in de gemeenschappelijke tuin een balletje heb getrapt, samen met mijn vrienden. Hij woonde bij ons achter en als wij met de vriendenclub in die tuin aan het voetballen waren, kwam hij regelmatig een balletje meetrappen. ik weet dat hij gedurende een jaar of twee een sigarenwinkel aan de Soestdijksekade had, op de hoek van de Vreeswijkstraat.

Maar vanwege het veren van de plank en/of de breedte van die sloot in het Zuiderpark, kwam je dan wel vaak met doorweekte schoenen het stadion binnen, maar ach, dat hadden we voor dat gratis binnenkomen wel over. En soms, heel soms, liep je ze heel snel droog als suppoosten je in de gaten hadden en zagen dat je met je vriendjes (we waren toen een jaar of 13-14) het stadion binnengesmokkeld was en achter je aan kwamen. Uiteraard waren wij altijd sneller.

Scoutingperiode

Doordat mijn ouders vroeger ook in de jeugdbeweging zaten, kwamen ook wij al snel in aanraking met de padvinderij. Zo ging dat vaak vroeger: van generatie op generatie. Vanaf mijn 7e jaar bij de Welpen van de St. Jorisgroep in Den Haag met als leidsters Akela Gerritsen en Raksha (naam vergeten, maar een o zo aardige jonge vrouw) en vanaf mijn 11e of 12e bij de verkenners van diezelfde groep. Het eerste clubhuis bevond zich in een aparte ruimte naast en onder de flats in de Vledderstraat.

Later verhuisde het “clubhuis” naar de Erasmusweg, gebouw “de Lindenhof”. Tegenover de Dedemsvaartweg was een soort van multifunctioneel gebouw neergezet, waar diverse jeugdverenigingen, de scouting en wellicht nog wat andere instellingen hun onderkomen hadden gevonden. Als welpen/verkenners hadden we daar ook wat meer grond om het gebouw om ook wat makkelijker buiten activiteiten te organiseren, zoals een braderie maar ook bouwwerken als torens e.d. maken van touw en balken en piketpaaltjes.

Ik, (links) bij de verkenners braderie

Ik heb daar echt een enorm leuke tijd meegemaakt en vooral bij de (oudere) verkenners ook veel geleerd.

Bij de welpen kon je 1 of 2 sterren (voor op je pet naast de wolvenkop) halen. Daar waren natuurlijk voorwaarden aan verbonden. Spannend en trots als je kon laten zien, wat je kon.

Voor een indruk: eisen voor de 1e ster waren b.v.:

1. 1e en 6e couplet van het Wilhelmus11. Lenigheidsoefeningen
2. Het kompas kennen12. Een voorwerp maken
3. Kopje duikelen13. Klokkijken
4. Haasje over springen14. Lichamelijke verzorging
5. Touwtje springen15. Schaafwondje behandelen
6. Een 8 hinkelen16. Netheid
7. Met boeken lopen17. Elektriciteit
8. Platte knoop kennen18. Plant of dier bestuderen
9. Schootsteek kennen19. Een zaadje laten ontkiemen
10. Balgooien en vangen20. Verkeersregels

Ook het seinen met vlaggen leerden we. Ik zou het nu niet meer kunnen, maar in die tijd ging dat prima, alhoewel het natuurlijk nooit gebruikt werd. Maar het was een grappige bezigheid.

Meest indrukwekkend waren natuurlijk de zomerkampen op Brabantse boerderijen (bij de Welpen) in plaatsjes als Herpen, Diesen, Oirschot, Huybergen en Teteringen (uit mijn herinnering). Als welp gingen we met de bus op kamp, wat al een belevenis op zich was. Al helemaal als onderweg :
Ik heb een potje met vet, al op de tafel gezet” werd ingezet (ja hoor, graag gedaan 😂 🎼)

Wat ik iedere keer weer niet zo leuk vond, was dat je kort na aankomst je juten strozak altijd zelf met hooi moest vullen in de hooiberg. En zorgen dat je er niet teveel indeed, want dan sliep je op hard bed. En voelde je de stro door je laken prikken.

Maar als dat eenmaal gedaan was en je kon je bedje opmaken in de koeienstal, ging het wel weer. Aan de lucht van de stallen was je de volgende dag al redelijk gewend. En als ik nu eens samen met mijn vrouw aan de wandel ben en langs stallen loop, waar ik de varkens of koeien ruik, doet me dat altijd weer even klein zijn, terug naar de 60-er jaren, op kamp. Maar datzelfde geldt ook als ik weer een berg hooi ruik.

Na wat korte geruststellende gesprekjes met de Akela of Raksha (die mij, vooral het eerste kamp, over mijn heimwee hielp) begon mijn kamp, waar ik zoveel plezierige tijden heb beleefd. Mijn eerste kamp met de welpen was in juli 1961. Een bloedhete zomer. Ik had een paar weken daarvoor net mijn 1e diploma gehaald in het zwembad aan de Escamplaan, dus ik vond het schitterend dat we vaak in het ven in de buurt gingen zwemmen. Ik vond alleen dat groene water zo vreemd, herinner ik mij. Thuis kon ik gewoon normaal onder water kijken en alles zien. Maar ja, een 7 jarig jochie  uit de stad die amper buiten zijn wijk Morgenstond geweest was en dus nog nooit een ven in het echt gezien had. Laat staan iets wist over de natuur in zijn algemeenheid. Die schade heb ik in de loop van mijn leven gelukkig wel ingehaald.

Bij de verkenners voelde je je al snel een wat grotere jongen. Men liet je wat vrijer en spelenderwijs werd je eigenlijk voorbereid op de grote mensenwereld, werd je zelfstandigheid bijgebracht maar tegelijkertijd werd je handige dingen geleerd, zoals knopen leggen, met boomstammen bouwwerken te maken, te pionieren, te koken en te bakken. Regelmatig vertrokken we met de meute per fiets voor een kampeerweekend naar het Staelduinse Bos in ’s Gravenzande, bij Hoek van Holland. Vanuit Den Haag passeerden we dan Wateringen (met een voor ons als stadse jongens altijd heel bijzonder een echt ooievaarsnest waar we langskwamen), Kwintsheul op weg naar ‘s Gravenzande. Vandaar via de Heenweg (straatnaam) de Maasdijk oversteken en aan de andere kant naar beneden, richting “Staelduin”. Na ong. een uurtje fietsen kwamen we bij het bos aan. Tenten werden voor de nacht opgezet en door de leiding (o.a. Hopman Ernst Wijze en vaandrig Karel Schumacher) werden allerlei spannende avonturen georganiseerd. Vooral in een donker bos was dat altijd pure pret. Vooral ook vanwege de toen nog niet dichtgemetselde bunkers uit WWII, waar we op en in konden. Nu is alles beschermd en afgezet met hekken. En ’s nachts natuurlijk in oude legertenten met een mannetje of 8 per tent overnachten. Maar voordat het zover was deden we ons natuurlijk goed aan de in Hoek van Holland gekochte appelsap en zakjes gefruite uitjes. Ja, echt !

Bij mijn laatste bezoekje aan het Staelduinse Bos, in 2020 kon ik ook de waterpomp niet meer vinden, waar we vroeger ons water vandaan haalden.  Water oppompen met de handpomp, midden in het bos en zelf koken op een primus, een spiritus (“stierenpis”) brander.

’s Morgens om 6 uur vertrekken vanuit Den Haag en dan tussen 2 en 3 uur ’s middags dodelijk vermoeid aankomen op de bestemming ergens in de buurt van Terheyden, Huybergen of Moergestel. Met uiteraard veel zadelpijn en onderweg af en toe duwtjes van de leiders en/of bemoedigende motiverende “preekjes”. Opdat je het met je 12 of 13 jaar maar volhield. Dat kon echter de altijd optredende zadelpijn niet voorkomen.

Maar de herinneringen aan de Maastunnel per fiets, met z’n supersteile roltrappen, wegrestaurant van Kekem langs de rijksweg 16 in Dordrecht en de oude Moerdijkbrug (de herinneringen van halverwege de brug de “grens” Zuid-Holland / Brabant over: die kunnen je nooit meer ontnomen worden. Wauw, toen zo bijzonder !) en staan voor eeuwig gegrift in het geheugen. Onvergetelijke dagen waren dat, waar ik met erg veel plezier op terugkijk.
Net zoals op de zomerkampen, waar ons o.a.  werd geleerd een kip te slachten (kop afhakken) en die te plukken in warm water en daarna te bereiden. Niet dat ik daar nou zo vrolijk van werd, maar ik deed het wel en was er zelfs nog trots op ook, weet ik. Dat zou ik nu dus niet meer doen, maar ik vermoed dat zulks je zoiets niet meer geleerd wordt bij de verkennerij. Hooguit bij de mariniers of commando’s.

In het bos, waar het kamp dan voornamelijk plaatsvond, was het opzetten van de 8-persoonstent (volwassenen) voor de 10 verkenners de zwaarste klus. Daarna moest iedere patrouille (we hadden er 4) het kamp inrichten en iedere avond “fourage” ophalen bij de fouragetent (broer Paul weet nog: fourageurder oftewel voeraansleurder) en zelf je eten bereiden bij je eigen patrouille. En je weektaak, die de PL (patrouille-leider) had uitgeschreven werd op een boom geprikt. Maar ook het gezamenlijk bouwen van een hudo, een wc in het bos, was iets wat je als stadskind nooit gezien had. Onvergetelijke ervaringen. Maar er waren meer dingen in de natuur, waar je als stadskind niet zo snel mee te maken kreeg, zoals vogels, vissen, jacht en andere zaken, maar dat kwam allemaal bij mij aan bod tijdens mijn studie op de politieschool, waar over later meer.

Hudo: een flink gat in de grond, daarover heen een paar piketpalen, vastgesjord met een paalsteek of mastworp, waarop je kon plaatsnemen voor een grote boodschap.
Wanneer je geweest was, gooide je wat aarde over je product heen, zodat de lucht zich niet over het kamp verspreidde.

De Hudo werd rondom afgezet met juten doeken, zodat je ook nog eens vrij zat.

Die Hudo was wel een dingetje, maar we bouwden eigenlijk veel meer. Vanwege het feit dat je steeds meer en betere stevige knopen kon maken, bouwden we op die kampen ook wel uitkijktorens in de bomen. Boomhutten dus, van balken, piketpalen en sisaltouw. Het touw maakte je na de knoop nat, waardoor de knoop nog strakker strakker kwam te zitten en het bouwwerk nog veiliger werd.
We zaten daar dan met een paar wel regelmatig. En graag. Een beetje weg van de leiding, natuurlijk. En met een leuk uitzicht.

In de tuin achter het thuishonk van de verkennerij in Den Haag, onder de flats in de Vledderstraat deden we ook wel veel bal- en andere spelen. Ik weet nog, dat we tijdens de kerstvakanties ook gewoon bij de verkenners kwamen en we die bewuste zaterdagmiddag in die tuin achter het jeugdhonk speelden. De zak van mijn nylon jack was gevuld met paardenscheten. Zo noemden we de kleine rotjes, die je als ritsen kon kopen. Uiteraard haalde je alle rotjes van het lont om zoveel mogelijk plezier te hebben van de rotjes, anders kon je ze zo lastig in een hondendrol stoppen en aansteken.

Maar plezier was er altijd. Ook die middag: bij de andere verkenners dan, want toen vriend Rob Lunenburg eveneens een stukje vuurwerk omhoog gooide en deze ongezien doch zonder opzet in mijn jaszak plofte, ontplofte de hele boel en rende ik letterlijk als een ongeleid projectiel rondjes door die tuin, knallend en rokend en wel. Resultaat: een uitgebrande en gesmolten jaszak. Uiteraard hebben we er achteraf nog smakelijk om gelachen. Moeder was natuurlijk minder blij, maar Rob’s moeder voelde zich schuldig en heeft de jas, voor zover ik mij kan herinneren, zo goed en zo kwaad als het ging, gerepareerd. En ook zo leuk: toevallig kwam ik zo’n 40 jaar later Rob’s zus Ellen tegen op mijn honkbalvereniging in Zoetermeer, omdat zij juist haar kinderen lid gemaakt had en zelfs zij wist dat hele verhaal nog in geuren en kleuren te vertellen, terwijl zij notabene op dat moment nog niet eens geboren was. Ze was een nakomertje, maar vertelde dat dat verhaal nog steeds in haar familie de ronde deed. Zij bracht toen wel die herinnering terug. Grappig !

Mijn 2 oudere broers waren toen best ondernemend. Tijdens een weekje school-vakantie gingen wij gedrieën een paar dagen naar, wat wij kortgezegd noemden: “Staelduin”. Het Staelduinse bos was een bos tussen Hoek van Holland en ’s Gravenzande, waar nog veel stille getuigen uit de 2e Wereldoorlog aanwezig waren, waaronder veel bunkers die toen nog open waren en waar je in en op kon klauteren. Ik mocht (als 12-jarige) ook met mijn 2 oudere broers mee. Ze hadden een legertent bij zich, zo eentje, waarbij de zijkanten aan de onderkanten open konden (een zgn. vliegende tent), waar wij met z’n drieën in zouden overnachten. Zover ik mijn broers kende bereidden zij een avondmaaltijd voor op de primus, een spiritusbrander. Dat zal vermoedelijk een broodje knakworst of soep met brood geweest zijn, maar wat smaakte dat buiten, zo voor je tent, toch altijd lekker!

Geniaal vond ik mijzelf door in de nabijheid van zo’n leider met zaklamp een steen te gooien, compleet aan de andere kant dan waar wij zaten, waardoor de aandacht afgeleid werd, omdat daar gekraak te horen was. Peter en ik konden op die manier ongezien bovenop een bunker komen en zagen wij waar de vlag van de tegenpartij op de grond stond. Peter sprong in het donker naar beneden, maar sprong bovenop de vlag. Dat deed wel zeer, maar hij liet niets merken. Hij was uiteraard de held !

’s Nachts barstte er daar een enorm noodweer los en terwijl we met 3 jongens in 2 aan elkaar geritste slaapzakken lagen (ik heerlijk slapend in het midden) waren de broers, 15 en 16 jaar oud, druk doende aan beide kanten van de tent de waterdruppels, die door de kennelijk niet waterdichte tent naar binnen probeerden te komen, naar beneden te geleiden. Dat lukte redelijk, maar door de vele regen, waren al onze spullen, inclusief kleding, doorweekt. Er waren geen telefoons o.i.d., maar moeder ging haar instinct achterna en kwam de volgende ochtend op de fiets vanuit Den Haag, met Paul achterop, ons ophalen. Echt 15 km fietsen in weer in wind. En zo fietste de familie weer terug van Hoek van Holland naar Den Haag. Ik vond het een belevenis en zoals nu te lezen is: nog steeds in mijn geheugen. Op dat moment waren wij – volgens mij – niet eens zo verbaasd dat moeder met Paul vanuit Den Haag aan kwam fietsen, maar had achteraf wel heel veel respect voor mijn moeder.

Insignes.
Zo waren er diverse te behalen. Ze waren geliefd. O.a. de insignes houthakker en trapper (hiker) lagen goed in de markt.

Voor dat laatste insigne (hiker) meldde ik mij met mijn beste mede-padvindersvriend  (Fons) aan bij de hopman van onze verkennersgroep. Op een avond in 1961 bij hem thuis aan de Erasmusweg kregen wij, twee 14-jarigen, de geheimzinnige, maar precieze opdracht: drie dagen vanuit Den Haag beiden op de fiets naar Ottoland, camping de Put. We moesten zelf de route uitstippelen en die volgen. Alles toen uiteraard via een landkaart. We kregen opdrachten mee, die we moesten uitvoeren en het bewijs er van bij thuiskomst aan de hopman overhandigen.
Vanaf ons huis tot aan de camping zouden we zo’n 4.5 tot 5 uur moeten fietsen over die 65 km. Ik denk, dat we er wel een uurtje langer over gedaan hebben met onze bepakking, waaronder de tent.

Maar dat waren leuke dagen daar, waar we ook gezwommen hebben in die 15 meter diepe “Put”, waarnaar de camping genoemd is en we ook wat opdrachten hebben moeten vervullen.
Maar helaas, die herinneringen zijn verloren gegaan. Waarschijnlijk verdrongen door herinneringen aan de vele pechgevallen, die wij op onze terugtocht te verduren kregen.

En wat mij daar nog van bijstaat is de terugtocht naar Den Haag. Dat werdeen helse tocht. Al na een klein uurtje fietsen reed ik lek. Niet getreurd, ons blikje Simson met solutie en plakkers gaf de oplossing. Dachten we, want na een half uur bleek dezelfde band wederom lek. Nogmaals geplakt, maar het ging ons niet goed af.

Na luttele minuten, bij aankomst in het dorpje Oud Alblas, na ong. 15 km, besloten wij de paar centen die we nog hadden te besteden aan een spuitbusje Finilek, soortgelijk als de afbeelding hier rechts (Finilek bestaat onder die naam niet meer). Dat bood echter geen soelaas. De band liep wel vol met dat schuimspul, maar kwam op een gegeven moment ook weer uit het ventiel lopen. Teneinde raad, vanuit een telefooncel (uiteraard, want waar anders ?), naar huis gebeld voor hulp. Ed en Peter kwamen op de Sparta bromfiets, die inmiddels van Ed was, meteen naar Rotterdam, alwaar wij ze ontmoetten onder het tramviaduct van de Schieweg. Wij waren daar, lopend en fietsend, op een platte achterband ook net aangekomen. Afgepeigerd waren we, maar wat was ik blij ze daar te zien. De redding was nabij. Binnenband werd in een handomdraai door de broers vervangen voor een nieuwe, ik kon eerst bij Ed achterop de brommer (bijkomen) en Peter fietste, naast Fons, op mijn ijzeren ros naar Den Haag. Nog eens 25 km. Onderwijl even gewisseld met Fons, uiteraard. Maar het insigne had ik….

Als 12-jarige weet ik ook nog wel, dat mijn moeder voor een operatie in het Haagse Bethlehem ziekenhuis moest worden opgenomen voor een operatie. Geen idee hoe lang ze daar heeft moeten blijven, maar vervelend vond ik het wel. Moeder’s vleesboom diende verwijderd te worden. Eén van de oma’s kwam over om voor de kinderen te zorgen in die tijd. Pa moest natuurlijk werken: zorgverlof bestond niet.

Oma Snijders (niet de echter moeder van mijn vader, maar dat kwamen wij pas later te weten) was een lieve, zorgzame echtgenote van mijn opa en eigenlijk een echte oma voor ons. Ik vond haar verjaardagskadootje echter niet zo grandioos: op mijn 12e kreeg ik van haar een draadglas schilderijtje, zoiets als hierboven, maar dan geen bloem maar met de afbeelding van een oldtimer. Die kon ik echter nergens meer vinden. En: niet te vergeten, ik kreeg er ook een rubberen dolk en een kwartje bij. Bizar, niet ? En dan te bedenken dat ik op die verjaardag van mijn ouders een schotse ruiten badtas kreeg. En volgens mij was ik er ook nog (een beetje) blij mee.

Opgroeien in Den Haag (Morgenstond)

Eigenlijk was mijn jeugd best onbekommerd. Ik weet van mijzelf dat ik niet altijd een lieverdje was, maar dat hoorde al die tijd bij het opgroeien en bij de verschillende leeftijden. En zeker in Den Haag. En natuurlijk, je moest af en toe op straat best even je vuisten gebruiken (en incasseren) maar daar sprak je thuis dan niet over. En als het overwicht te groot was, haalde je even je 3 jaar oudere broer erbij, die jouw “vijand” een toontje lager liet zingen (en waar je dan nooit meer last van had). Bedankt nog, Peter. Ik zal de vuistslag, die je de 1 jaar oudere Willem Donner (de zoon van T. Donner, de uitbater van Le Coq d’Or tegenover de Eurocinema) op zijn smoel gaf, nooit vergeten. Hij verdiende hem toen dubbel en dwars, nadat hij mij een keer onterecht voor mijn kanis geslagen had. Daarna nooit meer last van hem gehad. Integendeel: vanaf dat moment beschouwde hij mij als één van zijn betere vrienden en was hij vanaf dat moment poeslief naar mij toe. Ik liet dat maar zo: was wel makkelijk en best handig. 

Overigens vernam ik op 12-12-2020, via een Facebook-groep over mijn oude wijk, Morgenstond, dat Willem dit jaar na een benauwdheid (Corona ?) overleden is. Ik vermoed op 67-jarige leeftijd. Moge hij rusten in vrede.

De Haagse daken stonden vol met antennes

Soms hadden we met ons vriendenclubje ook wel bijzondere bijbaantjes. In de tijd dat de Centrale Antenne Inrichting opkwam (voorloper van de kabel-tv), moesten de oude antennes met daaraan sprietantennes voor TV- en radiozenders als Nederland 1 en Nederland 2 en het REM-eiland als ook die van Hilversum 1 en Hilversum 2 verwijderd worden.

Dat REM-eiland was gevestigd op een soort van boorplatform (maar in opdracht van o.a. Verolme speciaal voor dit doel gebouwd in Cork, Ierland). Het was buiten de territoriale wateren maar op het Continentaal Plat van Nederland geplaatst en stond 10 km uit de kust van Noordwijk. Daarvandaan zond het vanaf mid-augustus 1963 commerciële tv-programma’s in West-Nederland uit.

REM-eiland voor de kust van Noordwijk

Dat was geen lang leven beschoren. Ook hier wist de overheid middels een noodwet in december 1963 daar binnen 5 dagen een einde aan te maken. Het plezier van uitzenden heeft ongeveer 4 maanden mogen duren.

Met o.a. Mr. Ed, het sprekende paard en de vliegende non vulde het REM-eiland een behoefte, dat de NTS (voorloper NPO) niet bracht. Later vulde de TROS, toendertijd een nieuwe omroep- vereniging, die leemte op die het REM-eiland na het uitzendverbod door de (r)overheid gedwongen achterliet.

Iedere televisie-bezitter had vroeger dus een eigen TV- en radio-antenne op het dak staan, die van het dak af moesten. Er waren behoorlijk wat (ook louche) bedrijfjes door heel de stad bezig om die oude dingen te verwijderen en wij hadden snel in de gaten, dat ze best wel wat hulp konden gebruiken.

We spraken als 15-jarigen af met zo’n bedrijfje, dat we voor iedere verwijderde en naar beneden gegooide antenne Fl 1,= zouden krijgen. Dat vond men prima, dus wij waren in de vakantie met een mannetje of 4 met tangen en ijzerzagen een paar dagen op het dak bezig die antennes los te maken. Het (voorzichtig) naar beneden in de gemeenschappelijke tuin gooien, was het leukste. En wij hadden weer een aardig centje in ons zak.

Maar ook durf ik nu, nadat ik al 33 jaar weg ben bij de Rijkspolitie, bijvoorbeeld best te bekennen dat ik rond mijn 14e jaar drie pakjes Caballero zonder filter probeerde te pikken bij de Albert Heyn aan de Leyweg (sorry AH…). Maar die kostten toen fl. 1,25 per stuk en zoveel had ik niet. Maar ik rookte wel al. Je moest wat.

Het was op een zaterdagmiddag. Dus die smet op mijn blazoen was onderweg: ik werd betrapt. Bij de kassa natuurlijk. Ik vermoed dat men mij al op het oog had. Ik schoof die pakjes in een boodschappentas. In het voorvak en rekende die niet af. Ik moest met de bedrijfsleider en een andere medewerker meelopen naar een achterkamertje en ik poepte 7 kleuren. De bedrijfsleider ging namelijk mijn vader bellen. Ik zag (en voelde) de reactie van hem al, zodra ik thuis zou komen. Ik kende hem.

Haagse Leyweg 1964 (bron: Gemeentearchief ’s Gravenhage)

Het liep echter iets gunstiger voor mij af: de bedrijfsleider belde naar mijn huis en maar niet mijn vader, maar mijn oudste broer Ed nam (gelukkig voor mij) de telefoon op: “met Ed Snijders”. Ed is 4 jaar ouder dan ik en had inderdaad best een zware stem toen. Dus dat klonk kennelijk als “met Snijders”, zoals vroeger vaker de hoorn van de zwarte bakeliettelefoon aan de muur opgenomen werd, want de bedrijfsleider hoorde ik het verhaal van mijn poging vertellen. Nadat het gesprek beëindigd was mocht ik de AH verlaten, want, zo zei de bedrijfsleider, “er staat je nog heel wat te wachten. Je vader is helemaal niet blij” en heeft een flinke straf in zijn hoofd. Dat geloofde ik best. Nogmaals, ik kende hem.

Haagse Leyweg 1964 (Bron: gemeentearchief ’s Gravenhage

Ik, nog steeds in de veronderstelling dat hij mijn vader gesproken had, droop af met de staart tussen de benen naar huis en deed daar voorzichtig de deur open. Maar daar stond Ed. Lachend stond hij mij op te wachten. Ik begreep hem niet en keek achter hem of Pa daar stond. “Nee,” zei Ed, “Pa en Ma zijn er niet. Ik heb het voor je opgelost en gedaan alsof ik Pa was. Heb de bedrijfsleider toegezegd je flink onder handen te nemen.” Hij dacht dat ik Pa was. We barstten samen uit in lachen. Het is dat dat toen nog niet bestond, anders hadden we elkaar een high-five gegeven. Ik ben Ed daarvoor nog steeds dankbaar. Mijn Pa en mijn Ma hebben dat nooit geweten en pa komt het ook niet meer te weten: die is in 2006 op 80-jarige leeftijd overleden. Moeder nu wel, natuurlijk. Die heeft deze blog al gelezen…

Iedere zaterdagmiddag was de muziekwinkel in de Wapserveenstraat het doelwit. We haalden daar dan na 2 uur ’s middags gratis de papieren Top 40 op. De muzikale versie werd ’s middags op Radio Veronica, het zendschip dat tot 2 april 1973 op open zee voor de kust van Scheveningen lag,  tussen 4 en 6 uur gedraaid en wij luisterden daar dan naar op onze transistor radiootjes.
Deze winkel was ook onze leverancier voor plectrums (voor mijn ukelele) en voor Peter’s gitaar.

De Norderney, het Veronicaschip. Op 2 april 1973 vastgelopen op het strand van Scheveningen, pas op 18 april weer losgetrokken kunnen worden en op 6 mijl uit de kust weer voor anker gegaan.
Foto: Haagse Courant (Haags Gemeentelijk Archief)

Op die dag, dus 2 april 1973, liep het schip op het strand van Scheveningen vast. Dat trok wekenlang veel bekijks en we gingen vaak kijken. Uitzendingen werden gestaakt maar 2 weken later zond het schip alweer uit vanaf het schip van Radio Caroline in de Engelse wateren. Uiteindelijk moest het ingevolge de “anti-piratenwet” eind augustus 1974 de uitzendingen in zijn geheel staken.
Dat gaf een hoop beroering in het land. Met name de jeugd was er niet blij mee en liet dat met demonstraties o.a. op het Malieveld in Den Haag, blijken. Het mocht allemaal niet baten, maar de Veronica Omroep Organisatie was toen wel geboren. Een officiële zendgemachtigde, die kort daarna tot het publieke omroepbestel was toegelaten. De naam “Veronica” bestaat nog steeds en zendt ook nog steeds op TV uit. 

In dezelfde eerdergenoemde Wapserveenstraat bevonden zich meer leuke winkels, waar men ons met regelmaat zag: de Italiaanse ijssalon b.v. (overheerlijke banana royaal met slagroom), Drogisterij/snoepzaak (trekdrop, jojo, veterdrop, Bazooka, allemaal 5 cent per stuk) speelgoedzaak “de Wapstad”, waar we buiten de geijkte spellen als Monopoly (ga niet langs AF, u ontvangt geen Fl. 200,=) en Stratego ook o.a. onze Märklin trein accessoires kochten.

Bij de kapper was het voor mij altijd hetzelfde als je geknipt moest worden iedere 4 weken: “Schuin naar voren zonder scheiding”. Je wachtte dan geduldig met de Donald Duck op schoot vaak zo’n 2.5 uur op je beurt, net als de andere kinderen die ook op de vrije woensdagmiddag naar de kapper gestuurd werden.

Een paar jaar later kwam bij ons de KLM-kapper over de vloer. Volgens mij was dat een huiskapper op het Haagse hoofdkantoor van de KLM, maar door een achterbuurman, mijnheer Verhulst, die in hetzelfde kantoorgebouw als mijn vader werkte (Caltex), kwamen wij in contact met hem. Alle broers werden door hem onder handen genomen en ik vond het wel prima, want de wachttijden waren voorbij en ik kon rustig op mijn kamertje wachten totdat ik in de achterkamer aan de beurt was. Ik kan mij het model wat hij knipte echter niet meer herinneren. Wellicht had dat iets met bloempotten te maken en heb ik dat weggestopt.


Hoofdkantoor Caltex aan de Conradkade in Den Haag met op de voorgrond Houtrustbrug,
omstreeks 1955, Hier heeft mijn vader vanaf 1950 tot 1983 (datum waarop zijn VUT inging) gewerkt. (foto: Haagsch Gemeente-archief)
Wapserveenstraat jaren 60 en 70, Den Haag

Het was niet alleen de Wapserveenstraat, waar wij veel rondzwierven. We waren ook regelmatig te vinden op de Leyweg, waar in de 60-er jaren altijd een gezellige drukte heerste. Met name rond de Kerstdagen, als de gemeente palen met de kerstverlichting (lichtsnoeren) plaatste ter versiering. Nu weet ik weer hoe wij aan die gekleurde lampen op onze kamers kwamen en waarom het op sommige hoeken van de Leyweg in die tijd soms nogal donker was. Vooral op zo’n 2 mtr hoogte.

Eind jaren 60 kwam daar op het middengedeelte, op de parkeerplaats, de dinsdagmarkt. Volgens mij bood die nu niet de waren die je op een normale markt kon verwachten. Ik weet, dat mijn moeder ondanks deze markt toch vaak op de Haagse markt aan de Hobbemastraat bleef komen, waarbij zij voor het gezin, dus bestaande uit 6 personen, haar boodschappen deed en met volle zijtassen en tassen aan het stuur van haar fiets naar huis kwam lopen. Best wel een stukje wandelen, zo door het Zuiderpark. Maar op zo’n marktdag kregen wij (of in ieder geval ik) altijd een groot stuk kaas uit het vuistje. Ik verloor door dat grote stuk in één keer dan wel mijn recht op het kleine(re) stukje dat ik iedere avond, bij het naar bed gaan kreeg. Maar dat vergat ze snel, gelukkig (dacht ik)…. Fijne herinnering.

Leyweg met kerstverlichting (plm 1968)

Je had op de Leyweg, op de hoek met de Tinaarlostraat een banketbakkerij, genaamd Hoendermis, die in het portiekje direct naast de winkeldeur, een ijsautomaat had staan. Je moest dan de bijbehorende wafel zelf uit een naast de ijsmachine hangende houder trekken (afhankelijk of je een klein ijsje van 10 cent of een grotere van een kwartje wilde) waarna je respectievelijk dus een dubbeltje of kwartje in de automaat moest doen. Het ijs kwam op die manier in je wafel terecht. Slim als wij waren ontdekten wij al snel, dat je voor tweemaal een dubbeltje in het grote ijsbakje meer ijs kreeg dan één ijsje voor een kwartje. Dat hield natuurlijk niet lang stand. Ik weet niet hoe lang dat voordeeltje voor ons geduurd heeft, maar we hebben er wel even van geprofiteerd. Aan de achterkant van de banketbakkerij stonden wij vaak door de immer geopende deur geïnteresseerd en verlekkerd naar binnen te kijken hoe de banketbakker (met een op Pipo de Clown’s Dikke Deur gelijkend postuur) gebakjes en taarten maakte. (Vandaar kennelijk mijn associatie). Maar de gierigaard gaf nog geen koekkruimel weg. De vrek.

Op de Facebook-pagina van de wijken Morgenstond, Moerwijk en Bouwlust, waar ik
lid van ben en waar veel herinneringen van vroeger worden opgehaald, trof ik een
treffend en erg goed geschreven stuk over de Leyweg, uit de tijd dat ik met mijn familie daar woonde. Alles, maar dan ook alles, wat de schrijver Ap van der Meulen, ooit journalist voor o.a. het Binnenhof, daarin beschreef was zo herkenbaar. Ook mijn jongere en oudere broers en mijn nu 95-jarige moeder herkenden alles zo duidelijk wat daarin beschreven wordt.
Graag plaats ik dat stuk (met toestemming van Ap) hier, met name voor de Hagenezen onder ons.

“Mijn vader was bedrijfsleider van de herenmodewinkel Borst aan de Leyweg, toen nog de Champs Élysées van Den Haag. Borst was een chique zaak voor een nieuwbouwwijk. Communies, bruiloften, verjaardagen, feestdagen, begrafenissen – iedereen die er af en toe een beetje netjes uit wilde zien kwam bij mijn vader terecht. Sterker, ze kwamen van heinde en verre. Uit het Westland kwamen de tuinders die volgens mijn vader altijd hun armen recht vooruit staken als ze een jasje pasten, en dan zeiden ze steevast: de mouwen zijn te kort. Maar ja, dat waren de Westlanders, de allochtonen van toen.

Wie er ook kwamen, waren de kampers, zij die het verrommelde gebiedje tussen het Westland en de uiterste oostkant Leyweg bevolkten. In de jaren zestig had dat kampje nog wel iets romantisch, maar in de jaren zeventig gaf het zigeunerkamp door diefstal, geweldpleging en drugshandel de aorta van Morgenstond een slechte naam: De Kamp Élysée, werd de Leyweg wel genoemd.

Mijn vader maalde daar niet om. Als de kampers kwamen kochten zij met inktzwart geld alle foeilelijke Tom Jones-overhemden en paarse velours colbertjes op die er in de winkel te vinden waren. De kinderen – mijn zusje, mijn broertje en ik – hadden dan het hele weekend feest: de zigeuners waren geweest!

De zaak van onze vader was een grote zaak. Tegenover de Appie Heijn – ik heb lang gedacht dat ik naar die winkel was vernoemd en vond dat de gewoonste zaak van de wereld. Zo meende ik ook dat ik jarenlang heb leren schrijven op de kardinaal De Jongensschool in de Tinaarlostraat. Er zaten alleen maar jongens op school die geen van allen dachten aan een gepromoveerde priester uit Ameland.

Wij woonden boven de winkel in een maisonnette. Een schitterend jaren zestig-woord voor een hoge portiekwoning. Voor de winkel van onze vader bevonden zich enorme eilandetalages – en dat moet wel een jaren zestig woord zijn, maar daar gaat het eigenlijk niet om. Het gaat om wat er in die etalages te zien was: kleding, uiteraard. Voor heren en voor jongens. Maar wat mijn vader deed – en neem het hem eens kwalijk, de goede man, god hebbe zijn ziel – was voortdurend manshoge zwart-witfoto’s ophangen van twee jongetjes in mooie kleding. Die jongetjes, dat waren mijn broertje en ik. Daar zouden Morgenstonders van een bepaalde leeftijd (50-plussers) mij eventueel van kunnen kennen. Op uw strooptochten naar snackbar Maja, de Jamin (altijd chique ‘Zjamin’ zeggen) of de Hema liep u langs de eilandetalages van mijn vader en dan zag u mijn broertje en mij daar hangen. Als goedgeklede blonde engeltjes lachten wij u toe, in de wetenschap dat de fraaie pantalons die wij droegen en waar wij bij ons volle bewustzijn scheten in lieten straks werden doorverkocht aan buurtjongens als Ronald Plasterk, Peter ter Horst en Cees Grimbergen.

Goed, ik mocht dan al op 8-jarige leeftijd een posterboy van de Leyweg zijn, mijn vader was een icoon van een geheel andere orde. Hij was namelijk structureel voorzitter van de winkeliersvereniging en in zo’n ontwikkelingsgebied betekende dat nogal wat. Zo was hij dikke maatjes met koningin Juliana, die alle premières van nieuwe films in de Euro Cinema op de Leyweg in levende lijve bijwoonde. Dat ging jaren door, ik denk van 1960 tot 1970, en daar kwamen Juliana en Bernard weer op een première, en daar gingen mijn opgedofte vader en moeder weer. In totaal ging het om twee films, die beide vijf jaar aan één stuk hebben gedraaid: Lawrence of Arabia en The Sound of Music. Geen wonder dat de mensen die fims 32 keer bekeken. Maar wij van de Leyweg hadden wel mooi een bioscoop, en kwam daar eens om in het Zuiderpark, Moerwijk, Bouwlust of Wateringen.

De Leyweg, sommige mensen zeiden Lei-weg, anderen zeiden weer Leyweg, is een straat waar hooggeleerden als Wim Willems in sociologisch opzicht helemaal los op kunnen gaan. De opkomst en de verbeelding, het verval en de werkelijkheid – de Leyweg is in goed Haags een zee om te zuipen. Wie nu langs onze vervallen maisonette wandelt kan zich haast geen voorstelling meer maken van de unieke rol die de Leyweg in de jaren van de opbouw was toebedeeld. Oorspronkelijk zou de Leyweg het Haagse centrum – de Grote Markt en zo – moeten ontlasten en die ambities waren er zeker.

Euro Cinema

Reclamezuil Leyweg

Euro Cinema bioscoop, geopend door Koningin Juliana, in bijzijn van Omar Shariff, september 1963.



Daarom was de Euro Cinema er.
En de V&D met een monsterachtig groot warenhuis. En de Hema, waar onze moeders ons ondergoed en onze warme worst kochten, en wij bij de toen nog vleeskleurige bh’s vrijelijk rondkeken wat daar in vredesnaam allemaal in zou kunnen passen. Ook bijzonder: de allereerste McDonald’s van Nederland werd er gevestigd – en na een jaartje al weer gesloten. Dat gekke exotische vreten viel niet goed bij ons, gewend als we waren aan de Hema en snackbar Maja. Van nog vroeger herinner ik mij dat de radio en tv-zaak Torpedo – buren van mijn vader – de allereerste kleuren tv van het land tentoonstelde in hun eiland etalage.

Het was er allemaal, op de Leyweg. De jaarlijkse intocht van Sinterklaas, wielerrondes, u moet bij mij voor de deur hebben gestaan, wegduikend voor de met water gevulde ballonnen die mijn broer en ik vanaf 1968 steevast vanaf de vierde etage naar de goedheiligman mikten.

U was er op de markt op dinsdag, waar we als een kind zo blij voor een dubbeltje stroopwafelafval kochten in een gigantische puntzak, een onvoorstelbare versnapering die we tegenwoordig nog niet eens aan een zieke straathond durven te geven.

Maar ergens heeft de Leyweg de afslag naar de definitieve ontlasting van het Spui en de Grote Markt gemist. De ontwikkeling kwam tot stilstand, de planologische logica hield op. Goede winkels verdwenen, noodzakelijk onderhoud aan de ambitieuze maisonettes werd niet gepleegd. Waar ging het mis, waar ging het anders? Ik ben geen wetenschapper, dus ik kan roepen wat ik wil – ik denk dat het in 1974 mis ging.

Zoals ik net al zei had McDonalds het al snel gezien op de Leyweg. Kort daarna – of even daarvoor, dat kan ook – verloor het Nederlands elftal een bepaalde WK-finale. Mijn broertje en ik gingen na dat trauma – een huilende vader is geen pretje – zwijgend de Leyweg op om dat verdriet tussen de eiland-etalages met een balletje van ons af te trappen. Nog geen jaar later werd mijn vader ontslagen. Borst raakte in verval, andere winkels volgden dat voorbeeld en de eilandetalages bleven leeg. In Rijswijk kwam intussen winkelcentrum In de Bogaard vervaarlijk opzetten.

Nog weer later – in 1977 – verliet ik het ouderlijk huis om te gaan studeren. Toen ik na mijn studietijd terugkeerde naar huis wist ik het: in drie maanden is de Leyweg echt veranderd, het zaakje gaat achteruit. Geen Sound of Music meer in de Euro Cinema maar ordinaire Kung Fu films. Prominente bewoners zoals Aad Mansveld – wiens Opel Manta ik in de Wapserveenstraat jarenlang heb gewassen – hadden hun heil elders gezocht, Lotus – de befaamde Chinees aan het westelijke einde van de Leyweg – accepteerde geen van huis meegebrachte stalen pannen & potten meer bij het afhalen, dat kon wel in plastic bakjes tegenwoordig.

Het was allemaal anders geworden, kortom. Het leek alsof er een droom uiteen was gespat, de Avenue was een gewone straat geworden, zoals zo vele andere in aanpalende nieuwbouwwijken. Geen Torpedo, geen keurslager Ruva, geen Borst van vader maar lelijke Kwantumhallen en in plaats van mooie, verlegen en frêle blonde meisjes zaten er inenen dikke vermoeide huismoeders achter de kassa’s bij de Jamin.

Alles heeft zijn tijd – het Romeinse Rijk, de renaissance, de Europese campagnes van FC Den Haag, de Muur in Berlijn, de Twin Towers, de Drentse wijk achter de Leyweg – het is allemaal weg. Natuurlijk, er lopen nog zat Appies rond in Morgenstond. Alleen zijn dat geen korte namen voor Albert, maar voor Abdullah of Abdelkader.

Ik heb leren schrijven in Morgenstond, ik verslond boeken van Pim Pandoer en haalde altijd een 8 of een 9 voor Nederlands. Verhalen verzinnen, ik vond dat het mooiste wat er was. Zo kwam ik als 20-jarige leerling-verslaggever terecht bij dagblad Het Binnenhof – toen nog in hevige concurrentiestrijd verwikkeld met de Haagsche Courant en Het Vaderland. Ze zijn alle drie verdwenen. Maar wie schrijft die blijft, ik ben er nog, mijn herinneringen aan die fantastische Leyweg zullen er altijd blijven.

Leyweg: Fantastisch verwoord door Ab van der Meulen. Met dank !

In de grote vakantie van, ik meen, 1966 (ik zat in de 6e klas van de Lagere School) ging ik dan echt een keer met mijn ouders op vakantie. In die zomer hadden mijn ouders en de zus en zwager van mijn moeder (mijn tante Yvonne en mijn oom Fred) met hun 2 dochters Xandra en Monique 4 kamers gehuurd boven een kroeg in het Zuid-Limburgse Bunde, een dorp dat gescheiden werd door de Rijksweg A2 van het dorp Meerssen. Met 2 auto’s vingen wij de reis vanuit Den Haag aan en eenmaal kwartier gemaakt in ons vakantiedorpje Bunde, startten wij de toer de Limburg. Dagelijks maakten wij dagtochten in Limburg en omstreken. ’s Avonds zaten ouders met oom en tante beneden in de kroeg aan een tafeltje aan hun koffie. Onder andere, denk ik. En wij kregen daar af en toe een cassis, hetgeen nogal bijzonder was, maar lagen toch redelijk vroeg op bed wat niet zo’n ramp was, want daar hadden wij meer lol dan beneden. Dat we desondanks een leuke vakantie hadden lag meer aan het feit dat wij niet wisten hoe een vakantie er uit hoorde te zien. Wij hadden dat daarvoor nooit ondervonden, dus gewoon weg uit Den Haag was al leuk.

Middelbare schooltijd

Middelbare Handelsdagschool (1966) en
Economische School (zelfde school) in 1967,

Waldeck Pyrmonthkade 5, Den Haag
Drie verdiepingen met klaslokalen, gymzaal helemaal rechts (met touwen tot in de nok)
Populair: de pukkel !

Mijn eerste school na de lagere school, was de Handelsdagschool aan de Waldeck Pyrmontkade 5. Dat was verdikkeme wel iedere dag 3 kwartier heen en 3 kwartier terug fietsen. Met je met school- spullen gevulde pukkel, waaronder je Rijam agenda, hangend aan de zijkant van je fiets. Zo’n 6 km in weer en 6 km wind. Nee, nooit bus of tram voor ons. En als het ’s winters te eigenlijk te koud was deed je gewoon een paar oude kranten onder je trui en bleef je wel warm genoeg. En als het regende vertrok je in het begin gewoon met poncho en later met nylon regenbroek en regenjas. (De eerste gezinsauto, een oude Volkswagen Kever, kwam pas een jaartje of 4 daarna).

Dit was onze 2e Kever, hier in de Bollenstreek. Deze Kever nam broer Peter later over, waar hij nog veel plezier van gehad heeft. Jaren.

Maar de fietstocht naar school ging dus dagelijks steevast dwars door het Zuiderpark, langs het oude ADO-stadion, Schalkburgerstraat, Kempstraat, Hobbemaplein, Ruysdaelstraat, Zusterstraat zo naar school. Op de terugweg, ’s middags rond een uurtje of 4, bleef ik altijd even hangen bij dat stadion om mijn helden te zien trainen op de buitenvelden en om “lekker kankeren op Theo v.d. Burg” (Harry Jekkers).

Ik bleek op de HDS als 12-jarige in de klas geplaatst te zijn met 8 jongens en 1 meisje. De oudste klasgenoot in mijn klas was 18 en kwam iedere dag op de Puch naar school, maar ook soms met de auto van zijn gescheiden moeder. Ik mocht gelukkig soms meerijden, maar heb deze schoolkeuze van mijn ouders (achteraf) nooit begrepen. Maar nog minder de schoolleiding. Hoe in hemelsnaam zet je een eerste klas op met 9 kinderen, in de leeftijd van 12 tot 18 jaar? Voor mij was dit een verkeerde school, maar voor die 18-jarige eveneens. Maar goed:  iedere ouder wenst natuurlijk het beste voor zijn/haar kind, maar hier zou een CITO-toets wel geholpen hebben en zou ik nooit naar die school gestuurd zijn. Als 12-jarige dan. Ik was veel te jong. Het was een bizarre situatie. Ik werd door mijn klasgenoten voorgelicht op sexueel gebied. Ik vond het woord “kapotje” b.v. maar heel raar. Dat verkleinwoord kende ik tot dan niet. Ik stond te klapperen met mijn oren, weet ik nog. Dat voorlichten hebben mijn ouders niet gedaan; moest ik kennelijk proefondervindelijk zelf uitzoeken. Op mijn 12e…
Hebben mijn vrouw en ik dat toch bij onze eigen kinderen anders gedaan. Gewoon: aan de keukentafel….

Mijn eerste schooldag moet enorm indrukwekkend geweest zijn. Ik zal mij een hele knaap gevoeld hebben om zomaar alleen naar de andere kant van den Haag te mogen fietsen als 12-jarige. En dan naar zo’n immens kolossaal imposant schoolgebouw, met krakende houten vloeren, eenrichtingverkeer op de trappen van de 3 verdiepingen tellende school met in de kantine een frisdrank-automaat met daarin Coca Cola, Fanta en Sprite (kwartje (25 cent) per flesje (niks geen schoolmelk meer) en een koekautomaat in de kantine. Plus natuurlijk de dependances in de Dibbetstraat en de Hemsterhuisstraat. En in diverse straten in de buurt gymzalen, waar je af en toe heen moest. Allemaal ongelooflijk oud. Vooroorlogs. Maar dan wel de 1e Wereldoorlog, welteverstaan.

En in de lange middagpauze van vaak een uur of zo, wandelend door de Witte de Withstraat, Elandstraat en liet ik een klasgenootje mijn shaggie Samson draaien. Dat kon ik toen nog niet. Als ik geluk had, kwam ik in de pauze één van mijn broers tegen, die dan voor mij dat shaggie draaide. Aan het eind van dat schooljaar kon ik het wel alleen. Toch nog iets geleerd.

De reden dat mijn ouders mij op die school plaatsten, was omdat mijn broers Peter en Ed daar ook zaten, maar ook omdat mijn moeder een – volgens mij – prominente rol speelde in de schoolraad. Broers waren toen overigens 15 en 16.

Te-laatbriefjes werden daar door de conciërge ingevuld. Op dat briefje noteerde hij een “goede reden” (b.v. doktersbezoek) en “geen goede reden” (b.v. verslapen). Ik kwam toch wel eens te laat, maar kennelijk had hij wel medelijden met mij, want hij matste me daar wel mee. Als ik uiteindelijk toch 3 ongegronde redenen moest laten noteren, moest je naar de directeur, die je dan een straf oplegde. En ook hier weer: doordat mijn moeder in die schoolraad zat en de directeur soms met haar aan de vergadertafel zat, werd ik ook door hem wel gespaard, alhoewel dat niet altijd opging. Op die school hadden we op zaterdagochtend ook nog les en ik onderging eenmaal een opgelegde straf dat inhield dat ik op de zaterdagmiddag moest nablijven. Terwijl ik ’s middags met mijn club moest voetballen. Dat was flink balen, natuurlijk.  

Dat kon natuurlijk niet goed gaan en dat bleek ook zo. Ik was dus veel te jong, maar de toen broodnodige brugklassen bestonden nog niet in 1966.  Het 2e schooljaar, waar het niet veel beter ging, werd ik er met de Kerst afgehaald.

en verhuisde ik naar de Dr. Ariens MULO aan de Steenwijklaan. Dat was gelukkig wat dichterbij. Scheelde mij een hoop tijd met fietsen, want ik was nu met 10 minuten op school (en ook weer thuis, natuurlijk). Maar ook daar had ik geen zin in. Ik viel midden in een reeds gesettelde 2e klas binnen en had al behoorlijk wat lesstof gemist, ook vanwege het feit, dat het onderwijssysteem aan het begin van het schooljaar in 1968 door de ingevoerde Mammoetwet op de schop was gegaan en de school verder ging als MAVO. 

Ik belandde uiteindelijk iets verder Moerwijk in, op de LEAO aan de Roemer Visscherstraat in Moerwijk. (Mijn ouders moesten toch iets met mij). Ik vond het maar een rare school. Voor ieder wissewasje kon je daar met gemak een diploma verdienen. Ook een manier om te trachten je te motiveren. Met stapels “Sleuteldiploma’s” en Ivo-diploma’s kwam ik thuis. Het hele jaar door. Het leek heel wat. Te pas en te onpas haalde je die daar. Verder kon je kiezen voor de kantoorpraktijk of winkelpraktijk, respectievelijk gericht op… inderdaad ! Het was een relaxte school. Ik vond niet dat ik daar nu veel moest studeren en dat lag mij wel. Ik fietste en bromde (met mijn oranje Mobylette) wel best wat af, wat eigenlijk niet heel vervelend was. Het vond allemaal plaats onder schooltijd. Je moest dan van de Pieter Langedijkstraat of Roemer Visserstraat naar de Rederijkersstraat, waar je typeles en handenarbeid kreeg. Maar dan kon je ook in de pauze naar de bakker op de hoek van de Melis Stokelaan en Troelstrakade, waar je een heerlijke Bonkie kon kopen. Een soort van koek, gemaakt van koekafval. Je wist dat: het deerde niet want het was super lekker, het voedde en meest belangrijk: het kostte maar een kwartje.

Bonkie. Haagse koek.

Ik doorliep die LEAO verder met één noemenswaardig feitje: het 3e en 4e leerjaar (examenjaar) deed ik in één jaar. Dat ging goed: ik slaagde in één keer en haalde mijn diploma. Met dat diploma had ik al voldoende om bij de politie te solliciteren, maar omdat ik nog pas 17 was ging ik voorlopig verder op de Detailhandelsschool in Bezuidenhout. Want na gesolliciteerd te hebben bij de Gemeentepolitie in Den Haag, waar ik onder voorbehoud en een wachttijd van een jaar (mijn borstomvang was te smal; ik was echt nog maar een pikkie) verder was goedgekeurd, kon ik op die LDS toch nog mijn tijd nuttig besteden. In afwachting van mijn plaatsing op de opleidingsschool van de Rijkspolitie, waar ik in de tussentijd, op advies van IJsbrand, toch maar gesolliciteerd had en waardoor ik drie maal naar Utrecht moest afreizen voor een psychologische en medische keuring en een sporttest. Uiteraard vond dit allemaal plaats nadat ik eerder al bij de Haagse Politie gesolliciteerd had, wat ik verderop beschreven heb, maar ook de procedure bij de RP staat daar beschreven. De 4-jarige Detailhandelsschool sloot ik af met een diploma en behaalde tegelijkertijd dus mijn Middenstandsdiploma. Toendertijd best begeerd op school. Niet door mij overigens.

Wel heb ik daar wel een redelijk leuke schooltijd gehad. Broer Peter zat daar ook even op de “Middelbare”, maar die kwam ik zelden tegen. Hij had andere pauzetijden waarschijnlijk. Maar in die pauzes kon men ons (met een vast cluppie) steevast vinden (bij slecht weer) in de koffietent aan de Bezuidenhoutseweg, waar wij onze dagelijkse flipperkast competitie speelden. Champagnepils en een bordje patat “met” werden daar met regelmaat genuttigd. Maar bij mooi weer staken wij vaak vanaf de Koningin Marialaan recht de Bezuidenhoutseweg over, zo het Haagse Bos in. Het pad een beetje volgen en je kwam uit op een tra (zoek maar op, kruiswoordpuzzelwoord: open plek in het bos…), waar wij op een bankje ons lunchpakketje aten.
In de maand september, wanneer de grote kermis, oftewel de Rekreade, in de stad was vanwege Prinsjesdag, waren wij wat vaker op het Malieveld te vinden dan in het Haagse Bos of op school. De grote kermis had toch echt een sterke aantrekkingskracht in die tijd. En niet alleen op mij.

Rekreade, de september-kermis op het Malieveld. Hier afgebeeld in 1972.

Mijn favoriete attracties waren het lachpaleis en de rotor. Het lachpaleis betrof een grote draaiende platte schijf, veelal geplaatst in een curcustent met daarom heen tribunes. Kijken was gratis, meedoen kostte geld, maar was altijd zo leuk, vooral als je het ’t langst volhield op die schijf. Hieronder een “vrolijk rad” zoals men het ook noemde. Maar op de Rekreade stond altijd een hele grote, met aan de zijkanten flink veel kussens. Je moest n.l. proberen zo lang mogelijk op die schijf te blijven lopen of soms ook te blijven zitten, maar als je ook maar enigszins uit het midden zat, was je de klos en schoof je de kussens in. Dat leverde veel lachsalvo’s vanaf de tribunes op. Of wanneer je probeerde te lopen, ging je geheid uiteindelijk onderuit, viel je op de schijf en gleed je meteen naar de zijkant.

De rotor betrof een grote, in het rond draaiende trommel (vergelijkbaar met een centrifuge). Als je deelnemer was, waar je voor kon kiezen, ging je de trommel in en ging je met je rug tegen de wand staan. Als de trommel vol was met deelnemers ging hij draaien. Steeds sneller zodat je tegen de achterwand gedrukt werd. Op het juist moment zakte de vloer onder je voeten weg, maar bleef je door het middelpuntvliedende kracht (ja, zo schrijf je dat) tegen de wand plakken. En zolang je niet naar boven keek, waar je het publiek kon zien staan, die van bovenaf de trommel konden inkijken, was er niks aan de hand, maar bleef je ietwat te lang naar boven kijken kon je wel eens draaierig en uiteindelijk misselijk worden. Ik ging er vaak in als deelnemer en raakte behoorlijk vertrouwd met de rotor. Zover zelfs, dat ik voordat de rotor startte en ging draaien ik op de rotorvloer ging zitten met mijn benen naar de wand en bleef ik zolang zitten en daarna plakken, dat ik uiteindelijk ondersteboven tegen de wand hing. Je moest wel zorgen, dat je geen los geld in je zakken had zitten….

De rotor op de Haagse kermis (ook wel de Rekreade) in 1972 op het Malieveld.

Kerstbomenjacht

Een jaarlijks terugkerend fenomeen (voor veel Haagse wijken) tussen Kerst (soms zelfs stiekum er iets voor) en Oudejaarsavond. Uiteraard deed mijn groep vrienden, bestaande uit een mannetje of 10 en een paar ferme meiden, daar ook aan mee. Doel was een zo groot mogelijke stapel op Oudejaarsavond te hebben, die op het schoolplein van de Christelijke Lagere school in brand zou worden gestoken. Daar deden we eigenlijk niemand kwaad mee en zorgden wij voor meer gezelligheid in de straat.

Een en ander hield wel in, dat we niet alleen in onze straten,  (Tinaarlostraat, Wapserveenstraat, Oosterhesselenstraat, Vledderstraat, Hoogeveenlaan en waarschijnlijk ook een paar van de Leyweg (maar dat weet ik niet zeker meer) letterlijk op jacht gingen naar afgedankte kerstbomen, maar dat we ook in aangrenzende straten keken of daar nog wat te “rausen” was. (Zoek de definitie van dat woord maar eens op of luister hier naar Harry Jekkers).

Zie HIER ook een recente reportage van Omroep West over de kerstbomenjacht in Den Haag.
En als er na de Kerst een kale kerstboom op een balkon stond waar we redelijkerwijs bijkonden, was die voor ons. Of hij werd al door de bewoner naar ons toe gegooid. Daar kwam men dan makkelijk van af, i.p.v. deze rond 6 januari naar het Morgenstond-veld aan de Leyweg te brengen, waar je die kon inleveren en een lootje voor de loterij ontving.

Maar met Harry Jekkers in gedachten: “fikkie stokûh, vooral die autobanden rookten fijn”. Was wel zo.

We deden ons best. Met soms flinke matpartijen tussen de wijken onderling (maar altijd met de vuisten, nooit met wapens, messen of stokken of iets dergelijks) werden regelmatig partijtjes kerstbomen buit gemaakt of verloren. Zo ging dat in de kerstvakanties. Over en weer werd er het een en ander beslecht.

Maar vanaf het moment dat ik als 14-jarige daardoor op het politiebureau aan de Loevesteinlaan belandde, was de lol er wel af.

Aanhouding, hoe dan ?

Die avond, vlak voor Oudejaarsavond, moesten wij de in onze kelderboxen opgeslagen kerstbomen elders onderbrengen. We hadden er lucht van gekregen, dat de boxen ’s avonds opengebroken zouden worden door naburige “bendes” om onze kerstbomen voor het kerstvuur te rausen, wat wij natuurlijk niet wilden.

We wisten dat zich aan de achterzijde van de Christelijke lagere school in de Tinaarlostraat, aan de kant van de HEMA, drie metalen luiken bevonden, die voorzien waren van hangsloten. Die luiken dienden ter afsluiting van de kolenkelder waar de kolen door de kolenboer ingestort werd. Scholen stookten toen, net als bij ons thuis op kolen. Gewapend met een ijzerzaag, tang, hamer en hakbijl probeerden wij die avond, rond een uurtje of 8, in het donker zo’n luik open te krijgen om onze kerstbomen daar veilig onder te brengen. Verder hadden wij geen kwaad in de zin. Het was meer baldadigheid. Het betrof ook de school waarvan wij op Oudejaarsavond op het schoolplein het grote vuur wilden maken.

Hakkend en zagend waren wij daar in december duisternis bezig te proberen zo’n luik te ontdoen van zijn slot, maar kennelijk hadden omwonenden ons gehoord en de politie gewaarschuwd. Plotseling waren wij omringd door een 6-tal politiemannen. Wegrennen ging niet meer. We  werden aangehouden en in 3 gereedstaande Mercedessen werden wij gedrieën naar het politiebureautje aan de Loevesteinlaan overgebracht.

Mijn broer Paul, aan wie ik o.a. op voorhand dit verhaal liet lezen, attendeerde mij (terecht) nog op het volgende, wat mij al ontschoten was, maar waar hij mij aan herinnerde:

Onderweg naar het bureau en terwijl ik daar op de achterbank zat, propte ik snel mijn half lege pakje Samson shag met Mascotte-vloei tussen de bank van de politie-Mercedes. Ik mocht n.l. nog niet roken, maar deed dat al vanaf mijn 12e en was voor die ontdekking meer bang voor mijn pa dan voor de politie.

Politiebureau Loevesteinlaan Den Haag

Ik herinner mij, dat in iedere hoek van een grote (personeels?) ruimte in het bureau een soort van kleedhokje was met een deur. Daar mochten wij plaatsnemen, zonder dat wij contact met elkaar hadden. Vanuit dat hokje hoorde je wel wat er gezegd werd. Het leken wel badhokjes, zoals in een zwembad.

Na daar enige tijd gezeten te hebben werd ik een trap lager, in een klein kamertje verhoord door een politieman van de KP (kinderpolitie). Ik legde
hem uit waarom wij aan het doen waren wat wij deden, waarna hij zei: “O, niet inbreken, dus”… Nee, klopt. Dat waren wij echt niet van plan. Nooit geweest. We zochten alleen een tijdelijke, veilige schuilplaats voor onze kerstbomen. Meer niet.

Ik mocht terug naar mijn hok. Mijn 3 andere vrienden hoorde ik daarna om de beurt van de agenten afscheid nemen en het bureau verlaten. Zien kon ik ze niet. En ik bleef maar zitten.

Totdat het mij te lang ging duren en ik de moed nam te vragen waarom ik daar nog steeds moest blijven zitten. Het antwoord was, dat mijn vader mij – zoals de ouders deden bij mijn vrienden – niet wilde komen ophalen. Hij vond dat ik maar een nachtje op het bureau moest blijven zitten. 

Volgens de aanwezige dienders kon dat niet, want het bureau ging om 12 uur ’s nachts dicht. Mijn vader had toen gezegd: “Breng hem dan maar naar het Hoofdbureau en laat hem daar maar een nachtje zitten”. Een politieman begreep dat niet goed, maar moest nogal lachen toen ik hem vertelde dat mijn vader geen auto had en dat waarschijnlijk zijn licht op zijn fiets het niet deed. Door een paar schaterende politiemannen werd ik daarna met een zwarte, onopvallende politie-kever van de Kinderpolitie thuisgebracht. Onderweg best nog wat zitten lachen.  De mannen, overduidelijk Hagenezen, begrepen de kwajongensstreek, want meer was het niet.

Thuisgekomen kon ik meteen naar mijn kamer natuurlijk. Ik weet niet meer of ik een schop onder mijn kont gehad heb, maar dat zal wel. Mijn vader was niet blij met mij en op dat moment ik niet met hem.

In mijn latere leven handelde ik als vader wel iets anders toen ik in een soortgelijke situatie verzeild raakte.

In mijn latere leven handelde ik als vader wel iets anders toen ik in een soortgelijke situatie verzeild raakte, maar dan van mijn jongste 13-jarige zoon.

Nadat hij op een schofterige en onterecht wijze door personeel van de Zoetermeerse golfbaan werd opgepakt terwijl hij buiten het golfterrein in een openbaar park, het Westerpark, liep.

Met een aanzienlijke snelheid en onverantwoord risico werden hij en zijn vriendje in een golfkarretje gezet en naar de kantine van de golfclub vervoerd. Reden: hij had buiten de met hekken afgezette golfbaan, dus in het voor het publiek openbare Westerpark golfballetjes gevonden en verzameld, die over het hek geslagen waren en in het park terecht waren gekomen. Men had de politie gebeld, waarna hij met zijn vriendje werd meegenomen en een aantal uur door de politie in een verhoorkamer opgesloten. Hij was 13.

Pas aan het einde van middag, dus uren later, werd ik door de politie telefonisch op de hoogte gebracht. Dat pikte ik niet en toog naar het bureau, toen in Rokkeveen. Ik nam het de politie kwalijk, dat ze een 13-jarige, dus minderjarige knaap zolang in een verhoorkamertje opgesloten hielden en pas uren later de ouders informeerden, terwijl hij niet eens een strafbaar feit had gepleegd. Ik eiste dat ik hem meteen meekreeg. Dat gebeurde dan ook. Maar toen het nieuws van “golfballen stelende kinderen” ook nog eens in de krant en op de kabelkrant kwam, was de maat vol en diende ik een officiële klacht in bij de Burgemeester van Zoetermeer, de Commissaris van Politie en de Officier van Justitie in Den Haag.

Binnen 2 weken ontving ik een excuusbrief van de Burgemeester, mede namens de Officier van Justitie: het geheel had nooit zo mogen plaatsvinden. (Dat wist ik ook wel: ik diende niet voor niets een klacht in). Betrokken politiefunctionarissen zijn op het matje geroepen. De golfclub heeft daarna excuses aangeboden.

Maar op mijn verzoeken aan de pers om die eerdere berichten te rectificeren werd niet gereageerd. Dat was niet meer zo spannend, natuurlijk. Zo werkt dat met de media.

Maar zo kan een vader dus ook voor zijn zoon opkomen.

Overigens was het jammer, dat ikzelf bij mijn eigen “aanhouding”, als 14-jarige in Den Haag, hier toen geen hulp (of bijval) kon krijgen van mijn bovenbuurman, IJsbrand Veenstra. Hij was in die tijd een jonge (plm 35 jarige) rechercheur van het bureau Moordzaken (later Zware Criminaliteit) bij de gemeentepolitie Den Haag en met hem had ik een goede band. Voordat hij rechercheur werd, was hij “straatagent” en kwam regelmatig met de politie Mercedes de straat in en parkeerde voor de deur. Hij woonde op de 4e verdieping, maar draaide dan het raampje van de politiewagen open, de mobilofoon op knetterhard, zodat hij kon horen als hij eventueel werd opgeroepen op het moment dat hij en zijn maat bij hem thuis koffie aan het drinken waren. Ik heb hem ook wel eens ontzettend snel 4-hoog naar beneden zien rennen om snel de mobilofoon-oproep te kunnen beantwoorden.

Hij wist wel, dat ik geen “echte” boef was. Er zat bij mij geen kwaad in. Ik trapte met hem regelmatig een balletje in de straat of achtertuin, maar toen hij hoorde dat ik op mijn 16e (vooruitlopend op het halen van mijn 2e middelbare schooldiploma) gesolliciteerd had bij de Haagse Politie en daar ook uitgenodigd was voor een gesprek en test, gaf hij mij een wijze tip: maak je huidige school af, maar ga niet bij de gemeentepolitie. Als je de keuze hebt, ga naar de Rijkspolitie.

Volgens hem zou ik bij de RP meer kansen krijgen, omdat je daar veel meer een allrounder zou worden. B.v. bij ongevallen kwam bij de GP de Verkeerspolitie er altijd bij, die de zaak afhandelde. Bij de RP kwam je bij dat ongeval en handelde je samen met je collega dat zelf verder helemaal af. Ook als het een dodelijk ongeval was.

Met inbraken of heterdaadjes hetzelfde. Bij de GP kwam de recherche maar bij de RP nam je zelf de aangifte op en alleen bij (grotere) heterdaadjes kwam de districts-recherche er bij, met wie je dan meeliep. Maar je bleef er bij totdat alles afgewikkeld was. Zo leerde je werkenderwijs ook de kneepjes van dat vak, zowel het tactische als het technische recherchewerk. Beide razend interessant als jonge politieman.

Op de LEAO zat ik in het schoolvoetbalteam, samen met (latere ADO 1e team-spelers) Rob Monnee en Kees Storm. In de voorronden ging het allemaal crescendo en op het Paasvoetbaltoernooi op het Ockenburgh complex werden we kampioen. Dat leverde een finale wedstrijd in het ADO stadion in het Zuiderpark op.

Standbeeld Aad Mansveld – club icoon  – voor het nieuwe Kyocera-ADO stadion

De finale (ik weet niet meer tegen welke school) betrof een voorwedstrijd voor de bekerwedstrijd van ADO tegen AJAX, die ADO dus met 2-1 won. Met dezelfde cijfers verloren wij wel de schoolfinale, maar we speelden wel in een behoorlijk vollopend ADO-stadion. De 2e prijs werd uitgereikt door mijn jeugdheld en ADO-icoon: Aad Mansveld. Niet voor niets heeft ook hij een standbeeld gekregen.

Maar bij mijn jeugdhelden van ADO behoorden buiten Aad Mansveld toen ook Lex Schoenmaker, Dick Advocaat, Ton Thie (keeper), Theo v.d. Burg (die “kale”) en de Jehova-getuige Joop Korevaar.

Overigens hoorde ik kort geleden een anekdote van Johan Derksen bij VeronicaInside n.a.v. het overlijden van Ton Thie (medio februari 2021). Hij zei het volgende over hem:

“Ik ken Ton Thie erg goed. Net als ik kwam hij uit Gouda. Het was natuurlijk een uitstekende keeper en jarenlang verdedigde hij het doel van ADO in Den Haag. Toen hij stopte met voetballen werd hij in 1980 kantinebeheerder van het zwembad “de Tobbe” in Gouda en daar ging ik in die tijd regelmatig een hapje eten bij hem. Altijd heel gezellig.
Hij kreeg toen een verhouding met een juffrouw van het waterpolo-team. Een hele leuke jonge vrouw, maar daar ging zijn huwelijk wel van naar de knoppen.
Ton had toen wel een heel groot probleem, want in zijn voetbalcarrière had hij heel veel zwart geld verdiend. Dat geld, in contanten, bewaarde hij in een kluis in de bank en zijn vrouw, waar hij toen natuurlijk overhoop mee lag, eiste minimaal de helft van dat geld op. Daarbij had ze Ton verteld dat ze maandag naar de bank zou gaan om haar gedeelte op te halen.

Aad Mansvelt en Ton Thie in het Zuiderpark-stadion

Ton, die daar weinig trek in had, dacht toen: “gvd, wat moet ik nou doen” maar bedacht zich dat hij een kennis had die bij die bank werkte. De bank zou maandag om 09.00 uur opengaan en Ton had zijn kennis, dus de bankmedewerker, zo gek gemaakt dat hij voor hem de kluis zou leeghalen en deed dat dus, maandagmorgen om half 9. Toen Ton’s vrouw om 09.00 uur bij de bank kwam om haar deel uit de kluis te halen, was die natuurlijk leeg. En de bank wist (officieel) van niks. Dat kan natuurlijk niet, maar het is wel gebeurd en Ton was er dik tevreden over. Hij is toen, met die waterpolo speelster, in 1996 naar Gambia geëmigreerd.
Waarom hij naar Gambia vertrokken is, weet ik niet, maar hij vertelde altijd wel, dat je daar voor erg weinig geld erg goed kon leven. Hij heeft er, naar verluidt, een eenvoudig leven geleid in niet eens zulke luxe omstandigheden. Toen hij daar uiteindelijk ziek werd wilde hij ook niemand uit de voetballerij meer zien.

In mijn latere leven heb ik nog wel tegen Dick Advocaat gehonkbald, toen ik met mijn Zoetermeerse honkbalteam Birds in Den Haag tegen Cromvliet speelde. In de zomerperiodes, wanneer de voetbal stil lag, honkbalde Dick ook en trad in mijn herinnering toen op als catcher.

Bijverdienen en baantjes

Ik moest echter wel iets doen om het altijd weinige zakgeld, dat ik kreeg, te vermeerderen. Lui ben ik nooit geweest en pakte alles aan, wat niet altijd goed viel.

Met broer Paul (13) nam ik ooit op 15-jarige leeftijd een reclamekrantjes-wijk aan. Wij moesten iedere vrijdag en zaterdag reclamekrantjes rondbrengen in de vruchtenbuurt in Den Haag. Omgeving Thorbeckelaan, Abrikozenplein enz, terwijl wij in Morgenstond woonden. Maar ja, we wilden iets verdienen. Het betrof een oudere wijk, met veel trappenhuizen naar een hoger gelegen verdieping met 4 deuren en evenzovele brievenbussen, ook daar boven. Arbeidsinspectie bestond toen nog niet en brievenbussen op de begane grond ook niet. En om het allemaal nog wat vermoeiender te maken, bevonden die brievenbussen daar boven zich ook nog eens op ongeveer 20 cm hoogte in de deur.

Dat werd dus wel een ontzettend waardeloze en zeer zware job voor 2 jonge pubers: je liep je de rambam. Trap op, trap af. We redden het nooit alleen op de vrijdagmiddag- en avond, dus moesten we op de vrije zaterdag de klus klaren. Ik geloof nooit dat we dit lang hebben volgehouden. Die wijk was echt te zwaar voor ons, zeker als je zag wat het opbracht. Weinig, dat weet ik nog wel.

Kort erna kon ik een krantenwijk overnemen. Ik ging de Amsterdamse krant  “Het Parool” rondbrengen in Den Haag Zuid-West, een gedeelte van de wijk Bouwlust. De Rades en de Venen heette dat gedeelte. Kranten na school om half 5 ophalen in de Ruysdaelstraat, daar in je zijtassen stoppen en dan daarmee naar je wijk fietsen, ongeveer 45 minuten.

Rechts de friteskraam Anita van Frans Vermolen op de hoek Dedemsvaartweg/Hengelolaan. Aan de overkant de voetbalvelden van o.a. LENS.

Tenminste, als je op de hoek van de Dedemsvaartweg /Hengelolaan niet even bij de friteskraam Anita (zie foto hierboven) stopte voor een heerlijke zak frites. Uiteraard niet iedere dag, want zoveel geld had je niet en het thuis vertellen deed je ook niet. En aan tafel simuleerde je dan maar een beetje misselijkheid, want je had niet lang daarvoor een (soms dubbele) patat op. Sorry, Ma 🙂

Wat mij altijd wel tegenviel, is dat je niet altijd met mooi weer je wijk rondfietste, maar dus ook in weer en wind die krantenwijk “deed”. Volgens mij was het vaker slecht dan mooi weer, maar dat dat hoeft niet persé waar te zijn… Dat betekende dus dat je b.v. met storm en kou je kranten in de Schilderswijk moest ophalen en in de soms striemende regen of stormachtige (tegen)winden naar de andere kant van de stad moest fietsen. Gelukkig hadden we dan wel regenjassen, maar die waren niet altijd even comfortabel en waterdicht. Als je je capuchon met de regen op had en je wilde op je fiets ergens afslaan, moest je vaak rechts of links omkijken of er geen verkeer aan kwam, maar daarbij keek je dan steevast in je eigen capuchon.
Maar het was altijd een fijn gevoel als je in de winter, met dikke Parka en handschoenen aan al je kranten op tijd bij de lezers in de bus had gedaan.

Het voordeel was van het bezorgen van het Parool was, dat het geen Haagse krant was zoals de Haagsche Courant of het Binnenhof. Krantenjongens van die kranten hadden altijd wijken met zo’n 225 kranten; ik in diezelfde wijk maximaal 23, maar ja, het Parool was dan ook een Amsterdamse krant. Aan de andere kant: als zij de gemeenschappelijke hal met brievenbussen van een flatgebouw ingingen, waren ze al snel een stuk of 50 kranten tegelijk kwijt. Dat dan weer wel. En ik in diezelfde hal: hooguit ééntje. Eenmaal per jaar was ik wel jaloers op die collega’s: rond Oud- en Nieuw, als ze de Gelukkig Nieuwjaar kaartjes rondbrachten, maar de rest van het jaar had ik er vrede mee.

Ik moest wel vaak een vervanger zoeken en betalen voor de zaterdagmiddag, als ik dan moest voetballen met mijn club DUNO aan de Monseigneur Nolenszlaan. Voor anderhalve gulden lukte dat meestal wel. Allebei blij. Ik meen dat ik die wijk wel een jaartje gedaan heb.
Ik verdiende er best wel een aardig centje, volgens mij. Ik meen mij te herinneren iets van fl. 26,= per week en uiteindelijk spaarde ik daarbij iets om samen met broer Paul een rubberboot van 100 gulden te kopen, incl. 2 houten peddels bij de V&D aan de Leyweg. In die (zomer)tijd gingen we vanuit Den Haag regelmatig met de ouders (in Pa’s kever) naar Zevenhuizen. We hadden de grote recreatieplas de Rottemeren ontdekt vanuit de stad. Zwemmen in open water en met de rubberboot op de plas: zo brachten wij regelmatig de zondagen door. En daardoor konden we (of ik in ieder geval) naar de overkant van de plas zwemmen, nabij de molen, en weer terug. De rubberboot werd dan door Paul of Pa benut als volg- en evt. reddingsboot. Bij mij niet nodig: ik was een goede zwemmer en kon die afstand van 500 meter heen en 500 meter terug wel alleen zwemmen. Maar goed, uit veiligheid en gezelligheid. En met de boot op het water kon dus wel op deze plas, maar b.v. niet op zee, als we (ook regelmatig) op het strand aan de Savornin Lohmanlaan te vinden waren. Onze buurman IJsbrand Veenstra, de politieman had dan soms dienst. En van hem leerde ik de zeeslag, een soort van borstcrawl die de redders op zee gebruikten bij het ronden van de golfbrekers. Hij wist mij alles te vertellen over stromingen, muien en andere gevaren van de zee.

Bij die voetbalclub kwam ik via mijn vrienden. Ik weet niet precies, waarom we bij DUNO lid werden, terwijl bij ons in Morgenstond de clubs voor het oprapen lagen.
Maar ik weet het nog zo goed: gesprek bij de ballotagecommissie vond ik, als 14-15 jarige, wel heel erg spannend maar tegen de verplichte sportkeuring op de Bierkade zag ik niet op. Zo ging dat in die dagen. Peter en ik kwamen in het 5e elftal, Richard in het 3e.
En op mijn 15e werd ik ook nog voor een tijdje lid van de turnvereniging Donar en oefende ik doordeweeks ’s avonds in een gymzaal achter de Vreeswijkstraat. Ik was n.l. ook gek op turnen, maar nog op meer buitensporten, met name balsporten. Binnen de eerste 4 maanden dat ik lid was, won ik wel een 3e prijs in onderlinge wedstrijden (zo heette dat, maar ik ontving er wel een diploma voor. ) Trots was ik !

Toen ik 16 was geworden en van mijn broers Ed en Peter een oranje Mobylette voor mijn verjaardag kreeg, veranderde er wel wat. Met vrienden reden we regelmatig op zomeravonden op de brommer naar Scheveningen, Kijkduin of het strand aan de Savornin Lohmanlaan en als je, zoals ik, al snel een 14 mm Dolorto carburateur op je brommer zette en je liet Peter de cilinder wat uitvijlen, liep dat ding al snel zo’n 70 km. Met de brommer heb ik gelukkig nooit bekeuringen gekregen. Wel ongelukjes, maar niet vanwege de snelheid.

Je had daar een voetpad, parallel langs de Leyweg en langs het sportveld van de Haagse Handbalvereniging AHC ’28, waar half Morgenstond lid van was. Tussen de Genemuidenstraat en de Melis Stokelaan. Ik was 16. Ik reed daar ooit eens stapvoets op mijn brommer naast een wandelende vriend, toen er in het bochtje van dat pad vanuit tegengestelde richting een fietser aan kwam racen, die mij te laat opmerkte. We botsten op elkaar. Dat was wel een klap, maar leek ogenschijnlijk niet zoveel schade opgelopen te hebben. Ik zag alleen t.h.v. mijn rechterknie een gat in mijn (nogal) nieuwe broek. Daar baalde ik van omdat ik wist dat mijn moeder daar niet blij mee was. Ik ben maar omgedraaid en naar huis gereden, omdat ik dit weer moest opbiechten natuurlijk.

Ik liet mijn moeder er naar kijken en ik zag haar vreselijk schrikken. Ze had de scheur in de broek ietwat weggehaald en zag daarachter een gapende wond van 10×10 cm. Bloedend.

Achterop de Sparta van mijn vader reden we naar het Westeinde ziekenhuis in het centrum (Leyenburg was er nog niet) en belandden op de Eerste Hulp. Toen mijn vader daar vroeg af al die mensen in de wachtkamer nog voorgingen op mij en hij een bevestigend antwoord kreeg, nam hij mij mee en reden we meteen naar het Rode Kruis ziekenhuis aan de Sportlaan.

Daar moest ik wel even wachten (maar een ambulance-broeder raadde mij aan voortaan op straat een ambulance te bellen: dan zou ik veel sneller geholpen worden. Tja, daar had ik nu niet zoveel meer aan, maar knoopte dat wel in mijn oren…).

Maar lang hoefde ik niet te wachten. Na een half uurtje zaten er 15 hechtingen in mijn knie.
Dat ging allemaal goed en 1 of 2 weken later werden ze er weer uitgehaald.

Voorzichtig weer naar huis natuurlijk, ook weer achterop de Sparta-bromfiets, met gestrekt been. Zo ging dat echt. Maar ik bleef een wildebras. Want diezelfde avond ging ik met mijn broer Ed mee naar de voetbalvelden op de terreinen van Ockenburgh waar hij met zijn bedrijfsteam van de FINA, waar hij toen werkte, een wedstrijd moest voetballen. Ik was gek op voetballen, dus vond het leuk om mijn broer in actie te zien, hoewel hij volgens mij niet zo’n stervoetballer was. Maar dat gaf niks: ik ook niet maar ik ging graag mee om te kijken.

Het bleek dat het team (uiteraard) een speler te kort kwamen en alhoewel mijn hechtingen er net uit waren, bood ik aan om mee te doen. Maar als keeper, want ik moest natuurlijk nog wel voorzichtig zijn.

Nog geen 10 minuten later redde ik mijn broer’s team van een tegendoelpunt met een prachtige snoekduik. Alleen schoot wel de wond weer open en kon ik weer terug naar het ziekenhuis.

Men kon er geen hechtingen meer in zetten omdat de wondranden te hard waren, dus kreeg ik zwaluwstaarten over de wond en 2 stokken aan weerskanten van mijn been, vastgezet met verband, zodat ik dat been maar niet meer zou buigen. Ik meen, dat ik dat voor een week of 2 dag en nacht aan mijn been moest houden. Ik weet dat mijn moeder er nog watten tussen gestopt had omdat de stokken vooral ’s nachts in mijn been drukten. Nu, zo’n 50 jaar later is de winkelhaak in mijn been nog steeds te zien.

Die stokken verdwenen alweer snel, want ik wilde voor mijn baantje als bezorger bij Richters, drankenhandel niet afzeggen. Na school verdiende ik daar n.l. voor 2 uurtjes werk dagelijks (behalve maandag) van 16.00 tot 18.00 uur en op zaterdag 9 uur zo’n fl. 36,= per week. Dus fl. 2,= per uur. Dat was toen niet heel slecht betaald. Een beetje maar.

Maar ik droeg daarvan het hele jaar fl. 10,= per week aan mijn vakantie naar Spanje bij. Dus pakweg zo’n 500 gulden. Ik betaalde dus ruim mijn eigen vakantie. Was geen probleem natuurlijk. Daarbij had ik natuurlijk mijn eigen zakgeld van zo’n fl. 200,= gespaard. We gingen met broer Paul en beide ouders 4 weken naar een bungalow in bungalowpark Calypso in Calahonda, gelegen tussen Marbella en Fuengirola, Zuid-Spanje.

Even een tussensprong over de benaming van (papier)geld in de volksmond :

1000 Gulden biljet, met Rembrandt van Rijn. De mooiste ooit (van 1950 – 1970)
1000 Gulden biljet, met Spinoza. Vanaf 1972.

Wat is de betekenis van een Meier en hoeveel geld is deze waard?

Een meier was in het guldentijdperk een bankbiljet ter waarde van 100 gulden (ongeveer 45 euro). Naast meier, werd het honderd guldenbiljet ook wel snip genoemd, vernoemd naar de snip die op een gegeven moment op het geld werd getoond. Maar ook ‘bankje’ en ‘mutje’ werden gebruikt.

De redenering achter wat en hoeveel een meier is, vinden we in een ander alfabet. De betekenis van het woord ‘meier’ ligt in het Hebreeuws en heeft geen verwantschap met geld. Het Hebreeuwse woord ‘mei’oh’ (ietwat gelijkend op de Haagse uitspraak) betekent namelijk ‘honderd’.

Overigens wordt het woord ‘meier’ nog vaak gespeld als ‘meijer’. Dit is incorrect. Wanneer je zoekt op de betekenis van het woord ‘meijer’, zul je eerder bij de veelgebruikte achternaam uitkomen dan bij geld.

En wat is dan een geeltje en hoeveel geld was deze waard?
Ook een geeltje was geld in het guldentijdperk. Het geeltje was een bankbiljet ter waarde van 25 gulden, wat ongeveer gelijk staat aan 11 euro.

Het geld dankt zijn naam aan het feit dat een geeltje in de tijdsperiode van 1861 tot 1909 een gele kleur had. Na 1909 bleef het geeltje in omloop, maar met een nieuwe rode kleur.

Echter bleven mensen het geld stug een geeltje noemen, ook jaren nadat de nieuwe kleur ingevoerd was en er later zelfs een ander geelkleurig guldenbiljet in omloop kwam. Als je aan iemand vraagt wat een geeltje is, zullen ze de vraag nog steeds volmondig met ‘een biljet van 25 gulden’ beantwoorden.
Verder noemden we in die tijd een gulden een piek, een rijksdaalder (fl. 2,50) een knaak en een biljet van 10 gulden noemden we een joet.

Mijn eerste bezorgbrommer: een echte bakbrommer.

OK, nu weer terug naar mijn bijbaantje: bij Richters Wijnhandel tufte ik dus rond door Moerwijk en Morgenstond om drank thuis te bezorgen en de lege flessen mee terug te nemen. Een uitkomst voor de oudere bewoners en ik kreeg dan ook regelmatig een leuke fooi. De voorloper van thuisbezorgd.nl, zeg maar.

Ik reed voor die slijterij op een bakbrommer, zoals ze dat noemden, soortgelijk aan die op de foto hier rechts. Alleen was de mijne iets ouder, maar reed voortreffelijk. En als 16-jarige vond je dat schitterend, natuurlijk.

Dat heeft een paar maanden geduurd, waarna Richters besloot alle Haagse filialen te voorzien van een gemotoriseerde bakfiets. Dat was pas een vooruitgang. Er konden ineens meer kratten tegelijk mee.

Ik reed er nog niet zo heel lang mee en gebruikte tot dan toe alleen de terugtraprem, totdat ik een keer op de kruising Betje Wolffstraat/Roemer Visserstraat een noodstop moest maken. Zoals ook op de afbeelding te zien is, bleek het vehikel om onbegrijpelijke redenen slechts één voorrem te hebben (wie verzint dat?). Dus slechts 1 voorwiel was beremd. Was mij daarvoor nooit opgevallen, maar nu, uit nood, gebruikte ik hem. Wist ik veel !  Maar hij deed het. En hoe !

Daar ging ik: het rechtervoorwiel stond ineens stil nadat ik de handle inkneep en de bakfiets sloeg om, meteen naar rechts. En ik vloog er als bij een lancering natuurlijk af. Geen houwen aan. Niet alleen ik lag op straat, maar ook een hoop glaswerk, bier en – naar ik aanneem – ook sterke drank. Kleding beschadigd en een deuk. In mijn ego.

Maar… Richters was de beroerdste niet. Ik was verder OK, maar mijn broek was kapot, dus mocht ik op kosten van de zaak een nieuwe uitzoeken in een spijkerbroekenzaak in de Oude Molstraat in Den Haag, naast het Hoofdkantoor van Richters. En dat deed ik natuurlijk: toen zo’n beetje de duurste: een degelijke maar toen moderne, alom gewilde Roy Rogers spijkerbroek voor een geeltje. Ik was er blij mee.

Op de zaterdagmiddagen lunchte ik altijd thuis en reed ik dus met de carrier (zo heette die driewieler) naar de Tinaarlostraat. Altijd leuk: nooit over het fietspad, maar wel breeduit over de Melis Stokelaan.

Tram achter de bakfiets. Trambestuurder steekt hoofd uit raampje en roept naar de bakfietsbestuurder: “hey, kun je niet van de rails af ?”. Roept de bakfietsbestuurder terug: “Ja hoor, ik wel. Maar jij niet!”

De lunch bestond op zaterdag meestal uit een paar boterhammen met kaas en filet American. Interessant, toch ? Wilde je altijd al weten, dacht ik zo.

Mijn broer Paul herinnerde mij dat ik ooit voor mijn Pa 2 flessen jonge jenever mee moest nemen. Dat was zijn lijfdrank (een borrel werd hem op zijn 55e voorgeschreven door onze huisarts, dr. Schellekens). Maar op het huismerk van Richters kreeg ik ook nog eens korting en daar was hij wel happig op.

Dus bij thuiskomst overhandigde ik hem die 2 flessen. Hij hield ze omhoog en zei toen: “Hey joh, in de ene fles zit meer dan in de andere”. Ik sprak toen volgens Paul de onvergetelijke woorden uit: “dan heeft u geluk gehad”… Ik kan het mij niet meer herinneren, maar ik zou zoiets makkelijk gezegd kunnen hebben. Thx, Paul.

Bij Richters leerde je ook wel je pappenheimers kennen. Zoals die ouwe baas (geschatte leeftijd zo’n 80 jaar), die met grote regelmaat zijn zakflaconnetje jenever kwam laten bijvullen. In die jaren (beginjaren 70) kon dat gewoon en had je nog geen Warenwet, die daar op toezag. In een piepklein hoekje in de winkel, uit het zicht van de clientèle en waar de bedrijfsleider heer Jansen vaak zat als hij zijn administratie deed of niets te doen had, schonk hij de ouwe baas dan ook nog eens een “maatje” in, zeg maar een Haags Pikketanussie. Vaste prik.

Maar we gingen dus kort na dat fietsongeval voor de eerste keer naar Spanje met broer Paul en ouders. En met de Transavia Caravelle. Ons tegoed gedaan op Schiphol aan extra belastingvrije sigaretten en drank. Op het vliegveld van Malaga kwamen we meteen al de eerste corruptie tegen. Pa werd gecontroleerd door de Guardia Civil (toen nog onder Franco) en bleek teveel sigaretten bij zich te hebben. Na onderhandeling moest hij 1 slof inleveren, kreeg daar natuurlijk geen ontvangstbevestiging van en mocht hij de rest meenemen. Zonder boete. Daar kwam hij dus goed vanaf. En de douanier had ook een goede dag. 

In bungalowpark Calypso, een park met toen nog 1 zwembad en gelegen op een heuvel tussen Marbella en Fuengirola hadden we het prima naar de zin. We maakten al snel kennis met onze Oegstgeester buren, ook een jong gezin met 2 jongens en een meisje van onze leeftijd wiens vader een professor van de Uni van Leiden was. Waarschijnlijk natuur- of dierkunde, want hij kwam ons al snel even kan halen: we moesten de aangetroffen en levende giftige schorpioen in zijn tuin even bekijken. Wat een kennismaking.  

Het park was via een (droge) rioolbedding onder de provinciale weg door gescheiden van het strand. Een heerlijk strandje, waar broer en ik prima konden ravotten, o.a. met onze meegebrachte rubberen Fina opblaasbare bootjes en frisbees, die Ed van zijn werk bij de Fina voor ons geregeld had. En uiteraard paardrijden. Veel paardrijden. Een uur met z’n tweeën voor 100 peseta’s p.p. (fl. 5,=) de heuvels rondom het park in. Machtig vonden Paul en ik dat.

Vier weken verbleven we daar en leerden Spanje op zijn mooist kennen. In het toen nog authentieke Torremolinos, waar er in 1969 nagenoeg geen Hollandse eet- en drinktenten te vinden waren, maar b.v. wel de Biercellar (inderdaad, een bierkelder met veel lange tafels, waar je voor 12 peseta’s, 60 cent, een halve liter cerveza kreeg) en waar het treintje nog dwars door het centrum reed, vonden we uiteindelijk 1 (soort van) snackbar, waar we een keer een patatje kochten. Dat hebben we geweten! We beseften dat op dat moment niet zo, maar onze magen waren toen nog niet zo bestand tegen de Spaanse olijfolie, waar het in gefrituurd werd. Tel daar de zure saus, wat de Spanjaard mayonaise noemde, bij op en je begrijpt dat we wel wat maag-krampen te verduren hebben gehad en uiteraard bezoeken aan de nooit zo frisse toiletten. Was wel zonde van de tijd.

Maar de toen nog kleine onbedorven dorpen,  zoals o.a. Fuengirola, Mijas, Estepona, Casares en Ronda waren nog zo onaangetast door het toerisme dat het bijzonder leuk was die te bezoeken. In die weken in 1969 hebben we al die plaatsen wel bezocht.

Maar het verblijf op Calypso beviel zo goed, dat we een jaar later, in 1970, met de hele familie voor 3 weken terugkeerden op hetzelfde park. Er waren nu 2 bungalows voor 8 personen naast elkaar geboekt en de 2 oudere broers Ed en Peter betrokken met hun vriendinnen Gabriëlle en Yola de andere bungalow. Naast de dagen, die we op het strand van Calahonda bij Calypso doorbrachten (waar toen nog maar een enkel strandtentje te vinden was met aangename prijzen) was het veelal stappen met en zonder broers. Het was in 1970 nog steeds te betalen: op een klein terrasje in een achteraf straatje kostte een biertje (San Miguel) 8 peseta’s (40 cent) en in het centrum 12 peseta’s (60 cent). Avondje met z’n drieën stevig (Martini) doordrinken in de Ierse pub Esmeralda in Fuengirola en je was hooguit fl. 15,= kwijt. Taxi terug naar de bungalow, half uurtje rijden voor fl. 2,50. Dat waren nog eens tijden.

Ton (17, links) en broer Paul (15) op de wip in “het Vennenbos” van Sporthuis Centrum.

Het laatste jaar dat we vanuit Den Haag op vakantie gingen was in 1971. Dit keer niet naar Spanje maar Pa en Ma hadden 2 weken een huisje geboekt bij Sporthuis Centrum in het bungalowpark het Vennenbos, nabij Valkenswaard. Het huisje was groot genoeg voor 5 personen en ouders vonden het best dat mijn vriend Peter de Vries meeging.

Aangezien we daar wel mobiel wilden blijven gingen we samen op de Mobylette. Paul reed met onze ouders in de auto mee. Het zal die vakantie niet echt spannend geweest zijn, want de enige dingen die ik mij kan herinneren is dat mijn oudere broer Peter met zijn vriendin Yola een keer op bezoek kwamen en dat er een kabelbaan in de speeltuin hing. Zelfs geen vakantieliefdes. En in de disco speelden ze toen veel de hit van Jethro Tull, Thick as a Brick.

Met broer Ed en a.s. schoonzus Gabriëlle gingen we soms ook op pad. Zij waren fervente kampeerders, ik maar incidenteel. Ik had er geen hekel aan, maar het kwam er na de verkenners niet meer zo van. Maar met Hemelvaartsdag 1972 gingen wij, een half jaar na onze verhuizing van Den Haag naar Zoetermeer (zie hieronder beschreven) toch met een afgeladen VW Kever voor het lange weekend naar een camping in Dwingeloo. Het scheen allemaal gepast te hebben: bagage, tenten en 5 volwassenen, want Paul, jeugdvriend Peter de Vries uit Den Haag en ik gingen mee. Uit Ed’s archief kwamen deze foto’s nog. Mij was dat totaal ontgaan. 

Vlnr: Vriend Peter de Vries, broer Ed, ikzelf en broer Paul. Foto gemaakt door Gabriëlle.

Verhuizing Den Haag – Zoetermeer (1971)

Mijn moeder heeft jarenlang geprobeerd om via woningruil ons 4-kamerflatje in Morgenstond voor een grotere woning elders in Den Haag te verruilen. Eentje met meer kamers, maar dat wilde maar niet lukken. Geluk had zij toen zij, bij een herhaald bezoek aan de afdeling woningzaken op het stadhuis van Den Haag, een ambtenaar van woningzaken trof, die eigenlijk zelf, dus privé, wel erg geïnteresseerd was in onze woning in de Tinaarlostraat. De woning was dan ook pas 16 jaar oud. Ouders hadden zelf na een jaar of 10 geïnvesteerd in compleet nieuwe gasleiding, die naar de plek van de nieuwe gashaard leidde, alwaar deze de vertrouwde kolenkachel ging vervangen. Het werd vanaf dat moment een stuk behaaglijker in huis, of, althans, in ieder geval in de woonkamer.
’s Winters behielden wij bij vorst de ijsbloemen tegen de (enkel)glas ramen van onze slaapkamers.

Maar de ambtenaar van woningzaken legde Ma’s aanvraag voor een grotere woning boven op de stapel en niet lang daarna werd ons een splinternieuwe eengezinswoning in de wijk Meerzicht in Zoetermeer aangeboden. Hij was nog niet eens opgeleverd, zo nieuw was deze woning.

Het betekende wel, dat mijn vader de kosten van die gasleiding en evt. de nieuw aangeschafte gashaard wilde verhalen op de nieuwe bewoner van onze oude woning in de Tinaarlostraat. Mijn vader legde hem een schappelijke prijs voor de leiding en haard voor, maar meneer verwachtte dat Pa de gasleiding wel zou laten zitten als hij zou weigeren. Dat was een misrekening. Volgens mijn herinnering (maar ik kan dat fout hebben en zou dat anders wel graag gezien hebben) verhoogde Pa daarop zijn vraagprijs (weet niet met hoeveel, daar Pa nooit over geld praatte met zijn kinderen) en beloofde de nieuwe bewoner van onze oude woning dat hij, wanneer de nieuwe bewoner zou volharden, eigenhandig de gasleiding uit de woning zou slopen en de haard op de schroothoop zou gooien. Nieuwe bewoner wist niet hoe snel hij akkoord moest gaan en betaalde de laatste vraagprijs. Ik was verbaasd over mijn vaders’ optreden, maar was er wel trots op.

Maar wat een overgang: een ruime huiskamer met tuin, een moderne open keuken, 1e verdieping drie slaapkamers en een grote badkamer met douche en via een vaste trap te bereiken een grote zolder over de gehele woning. De oudere broers betrokken en betimmerden zelf samen de zolder (20 en 21 jaar, dus ze zouden toch niet lang thuis blijven, hetgeen achteraf klopte), en mijn jongere broer en ik een kamer op de 1e verdieping. Ouders lieten het hele huis door de plaatstelijke woninginrichter van Waaij stofferen en in november 1971 konden we er in. In de “landenbuurt” in Meerzicht, de nieuwste wijk van Zoetermeer, stad van het zelfrijzend beton (zoals ik de stad omschreef in één van mijn laatste school spreekbeurten en welke term ik naderhand nog wel eens meer gebruikte). Via de Meerzichtlaan en Boerhaavelaan verbonden met de oude, gezellige, toen nog kneuterige dorpskern.

Boerhaavelaan kruising Meerzichtlaan (oude staat) plm 1970, gezien vanuit de Dunantstraat, de flat waar ik zelf precies 10 jaar gewoond heb: van april 2013 tot april 2023, juist op tijd voordat de ingrijpende bouwwerkzaamheden tussen Afrikaweg en Boerhaavelaan gingen plaatsvinden vanwege de aanbouw van een nieuwe wijk: “Entree”.

Zelfde (oude) Meerzichtlaan, gezien in de richting van de Boerhaavelaan en flats aan de Dunantstraat. Deze straat is kort na de komst van de Afrikaweg veranderd in een voet- en fietspad tussen de wijken Meerzicht en Driemanspolder. Dit stuk Meerzichtlaan is tegenwoordig genaamd het Boerhaavepad. Tot aan de dag van vandaag (2022). Het gebouw links is momenteel ontmanteld en alleen het skelet staat er nog. Het flatgebouw op de achtergrond staat er ook nog. Op nummer 24 (Dunantstraat) heb ik zelf 10 jaar gewoond. Maar het leegstaande gebouw links gaat gerenoveerd worden en er zullen appartementen in komen. Het zal binnen een paar jaar een plek in de nieuwe woonwijk woonwijk “Entree” hebben, waar binnen afzienbare tijd vorm aan gegeven gaat worden.

Na een aantal jaar daar met veel plezier te hebben gewoond en het in deze wijk drukker en drukker werd, vooral met voormalige inwoners uit Den Haag, werd in de straat waar ons plein lag, de Oostergo, een bushalte geplaatst. Voor mij wel erg handig om naar school te reizen. Het betrof een Westnederland lijndienst naar het Centraal Station in Den Haag. De halte voor onze deur was de laatste in Zoetermeer, dus had ik bijna altijd een staanplaats.

Vanaf die halte reed de bus via een door een slagboom afgesloten busbaan rechtstreeks naar de A12. In het begin dachten veel automobilisten uit deze buurt gebruik te kunnen maken door kort achter de bus mee naar de A12 te rijden om zo mee te liften naar de hele korte route naar de rijksweg, maar kwamen allemaal van een kouwe kermis thuis. Slagboom daalde onmiddellijk na het passeren van de bus, waardoor veel bestuurders een deuk in hun dak opliepen en opdraaiden voor de kosten van een gebroken slagboom. Gemeente moest er nogal wat van in voorraad gehouden hebben. Dit vond regelmatig plaats, dus uiteindelijk kozen automobilisten eieren voor hun geld en namen maar weer de oprit bij Nutricia, hetgeen in de drukte in Zoetermeer en file op de A12 zeker een kwartier extra tijd kostte. Maar met die bus was ik dus in een kwartiertje op de Bezuidenhoutseweg in Den Haag, waar ik dan nog een minuut of 10 moest lopen naar de Koningin Marialaan, waar mijn Detailhandelschool was.

Iets minder voor de aan de Oostergo wonende bewoners in die omgeving (zoals wij, waar de tuin van onze woning aan de Oostergo grensde) was dat de slagboom middels een radio-signaal vanuit de bus geactiveerd werd. Kennelijk vond dit plaats ter hoogte van onze woning want telkens als de bus voorbij reed sprong onze televisie op een andere zender, waarschijnlijk doordat de frequentie van de afstandsbediening van de TV en die van de bus hetzelfde was.
Ik bedenk mij nu: zouden we nou nooit met die TV-afstandsbediening even bij die busbaan gestaan hebben, evt. met auto? Misschien dat mijn broers daar uitsluitsel over kunnen geven…. Ikzelf heb daar geen herinnering aan.

Wellicht was de verhuizing naar Zoetermeer voor mij juist op tijd gekomen. Ik begon door te krijgen dat sommigen van mijn Haagse “vrienden” (niet Peter de Vries, die ging bij de belastingdienst werken) het slechte pad kozen en volgens mij was ik toen best beïnvloedbaar. Je wilde je vrienden niet laten vallen, natuurlijk. Inmiddels is het mij duidelijk dat 2 van die vrienden, n.l. Richard Witmus en Willem Donner al geruime tijd geleden overleden zijn.

Vanaf dat we in Zoetermeer woonden, moest ik wel met mijn brommertje bijna dagelijks over het fietspad langs de A12, dwars door Voorburg langs het station Staatsspoor (vanaf 1973 Den Haag Centraal) naar Bezuidenhout, waar ik het laatste jaar van mijn school af wilde maken. Soms kon ik met de Simca 1100 van Pa tot het station meerijden en vandaar naar de Koningin Marialaan lopen, waar mijn school stond. Of soms, als ik geld had, nam ik vanaf het station de tram daar naartoe. Mijn vader reed dan verder voor zijn werk naar kantoor aan de Conradkade in Den Haag. En met hem reed de buurman, Wim Sies v/h schietinstructeur in het leger, maar vanaf zijn doofheid werkzaam bij de BVD (Binnenlandse Veiligheids Dienst) ook altijd mee. De BVD was aan de overkant van het Caltex-gebouw gevestigd. 

Maar wat een ruimte kregen we in het nieuwe huis en dan niet alleen de woning, maar ook de nieuwe omgeving. Ruim opgezette wijken met nieuwbouwwoningen aan gezellige pleintjes en (toen nog) veel parkeerplek.

In die tijd was Zoetermeer een forenzen gemeente en groeide rap qua inwonertal. Van zo’n 25.000 inwoners (met Rijkspolitie) toen wij er kwamen wonen naar bijna 125.000 inwoners (met een behoorlijk korps Gemeentepolitie) zo’n 25 jaar later.

We kwamen met veel jonge gezinnen op het Schokland te wonen. Zoals gezegd: veel oud-inwoners uit Den Haag en dat schepte ook meteen een band. Vrijwel direct werden er regelmatig plein- en BBQ feesten georganiseerd. De meeste bewoners van het plein deden daar aan mee en iedereen droeg dan iets bij. Erg gezellig.

Maar verder voelden mijn jongere broer en ik ons ietwat ontheemd. Beiden hadden een behoorlijke vriendenschaar in Den Haag achtergelaten en hoewel de afstand Zoetermeer-Den Haag nu niet overkomelijk leek te zijn, was het dat om vriendschappen te blijven onderhouden in die tijd toch wel. Zoetermeer had toendertijd slechts 1 treinstation, bij Nutricia maar vandaar nog geen openbaar vervoer naar de nieuwe wijk, Meerzicht. Dat was dus lopen. Een enkele keer kwam een Haagse vriend over, maar al spoedig verwaterde die vriendschap en zochten we ons heil dichterbij.

Aangemoedigd door moeder om samen een sportclub te zoeken zodat we snel vrienden in Zoetermeer zouden hebben, probeerden broertje en ik tot een compromis te komen. Ik had bij DUNO (mgr. Nolenszlaan/Thorbeckeweg) en het in het Zuiderpark gevestigde RAVA (via de Lagere School geadviseerd) in Den Haag gevoetbald en wilde dus wel weer gaan voetballen, Paul wilde liever gaan hockeyen, waar ik niet zoveel voor voelde. Toch sloten we een compromis: we besloten lid te worden van de één jaar eerder opgerichte plaatselijke Honk- en Softbal Vereniging, toen nog “Lake Birds” genaamd. De vereniging werd na oprichting in 1971 voorlopig onderdeel van de korfbalvereniging Meervogels en deelde op dat moment het veld in het van Tuylsportpark in Zoetermeer met de “Meervogels”. Maar dat was dan ook alles. De relatie tussen beide verenigingen was van begin af aan niet al te best. Na 2 jaar veranderde de vereniging de naam naar “Birds Zoetermeer” . Uiteindelijk verhuisde de korfbal naar het Vernèdepark en werd de vervallen, houten en op instorten staande barak dat eerst als kantine gebruikt werd, overgenomen.

Om die reden In 1982, de club bestond 12.5 jaar, werd een grote loterij georganiseerd. Een superloterij. Dat waren voor clubs in die tijd zeer aantrekkelijke loterijen, waar snel en legaal veel geld mee verdiend kon worden.
Dat zat zo: met ministeriële toestemming en daarop verkregen vergunning mocht de sportvereniging eenmalig een superloterij organiseren. De loten gingen 150 gulden per stuk kosten, waarna 10 maanden lang, iedere maand een trekking was, waar prijzen gewonnen konden worden. De loten kon je dan ook in 10 maandelijkse termijnen van 15 gulden betalen. De prijzen waren niet misselijk. En zeker niet voor die tijd (we hebben het over begin jaren ’80). Maandelijks werden fietsen, typemachines (toen net zo gewild als nu een laptop) fototoestellen en meer gewonnen. Veelal werden de prijzen ter beschikking gesteld door de plaatselijke middenstand, die een dergelijke loterij waar veel publiciteit aan gegeven werd, zeer interessant. Bij de 10e trekking, dus na 10 maanden, volgde tegelijkertijd een feestavond voor alle lot-eigenaren, waar onder toezicht van de notaris de hoofdprijzen werden verloot: als eerste prijs een auto, als tweede prijs een vliegvakantie van 2 weken naar Australië en als derde prijs een toen zeer gewilde videorecorder. Maar de hoofdzaak: bruto werd er (1000 x 150 gld) 150.000 gulden opgehaald. Wettelijk diende daarvan 40 % aan prijzengeld besteed te worden (Fl. 60.000,=), waarna 90.000 gulden naar de clubkas vloeide. Dat moest dan wel besteed worden aan een nieuwe kantine. En dat gebeurde. Inclusief de rente van de netto-opbrengst kon zo’n 100.000 gulden besteed worden aan de bouw van een nieuwe kantine in het van Tuylpark. En na enkele jaren stond hij daar dan ook. En nog steeds. Inmiddels ruim 50 jaar.

Terug naar het begin van mijn honkbalcarrière in 1971. Een half jaar nadat ik vanuit de wijk Morgenstond in Den Haag in Zoetermeer met de familie was komen wonen. Na een training werd ik, zonder enige ervaring, opgenomen in het 1e seniorenteam van de Lake Birds en speelde meteen de eerste de beste wedstrijd op het 3e honk in dat team, samen met gasten die ook mijn vrienden werden als: Cor van Mulligen, Rein Fernandes, Eric en Rene Hanou (†), Bart de Rooij, Peter de Leeuw, Bob den Dulk, Jan v.d. Berg, Jan Beyersbergen, Ron Nijbakker, Jan …… en speler/coach Mike Antonissen (†). Paul kwam, mede door zijn leeftijd, in het 2e in het team van o.a. Martinus de Rooij, Hans Mulders en Cas Boumans. Vanaf dat moment heb ik zo’n 16 jaar in dat 1e team gespeeld en bouwde, ook buiten het veld, daardoor leuke vriendschappen op. Ook bij andere clubs trouwens. Jarenlang speelden we onze wedstrijden in de 1e klasse Rayon Den Haag. Slechts eenmaal promoveerden wij naar de 2e klasse van de landelijke competitie, waardoor we regelmatig op zondag (met de vrouwen) en met de bus naar de wedstrijden in b.v. Amsterdam, Haarlem en Breda gingen. Na afloop was het dan vaak met z’n allen naar de Chinees. Gezellige tijden.

Birds Honkbalteam, plm 1984, met o.a. knielend vrnl: Henk (zwager), Paul (broer) ikzelf, Jeffrey van Wiggen, Mike Antonisse (†). Staand vlnr: John v.d. Kraan, René Hanou (†), Martin Prins, rest onb.

Met sommige van de spelers, die in een jazzband speelden, ging ik het weekend mee naar hun optredens en hielp ik als roadie bij het op- en afbouwen van de muziek-apparatuur in zaaltjes, ergens in het land. Met basgitarist Peter de Leeuw (na zijn honkbalcarriere ambassade-medewerker geworden, laatstelijk in Myanmar) en trompettist Cor van Mulligen reden we dan naar een optreden ergens in het land en kwamen we rustig zondagsmorgens om een uur of 4 weer in Zoetermeer aan. En uiteraard ’s middags om half 3 weer een wedstrijd spelen alsof er niks aan de hand was. Vaak ook nog de sterren van de hemel. Maar ook bij het 2e, waar ik vaak nog meedeed als men daar te weinig spelers had, maakte ik vrienden. We hadden het best naar ons zin bij de club en de honkbal bleek (voor mij althans) de ideale sport te zijn.


Tot op heden ben ik er nog lid van, nu al meer dan 53 jaar, maar ben sinds 2017 niet meer op de club aktief na een lange periode van speler, trainer, coach, bondsscheidsrechter, IT-er, toernooimanager jaarlijks internationaal honk- en softbaltoernooi (15x), algemeen en ledensecretaris (15 jaar) en ziet men mij slechts incidenteel als toeschouwer nog op het veld als mijn kleinzoon zijn wedstrijden honkbalt. Maar in dat jaar 2017 nam ik als secretaris op de ALV afscheid, waarbij ik benoemd werd tot erelid van de club. In het 50-jarig bestaan van de club waren er 3 andere leden benoemd tot erelid, dus voorwaar een grote eer. Lid van Verdienste was ik overigens al een jaar of 17.

Maar het was dus een afsluiting van een periode, waar ons hele gezin jarenlang bij betrokken was, zowel ikzelf als actief speler en o.a. bestuurslid als ook mijn vrouw in diverse ondersteunende hoedanigheden als (maar niet uitsluitend) scoorster bij wedstrijden en lid van diverse commissies (toernooi, kantine enz), maar ook de zoons en kleinzoon.

Plm. 1989: Ikzelf met mijn 2 zoons, resp. als senior, junior en aspirant bij een uitwedstrijd tegen Blue Birds in Delft.
Paar jaar later gedrieën in hetzelfde seniorenteam.

Met betrekking tot mijn meest geliefde sport had ik vanaf mijn afscheid als bestuurslid bij de club nog één officiële functie: mijn lidmaatschap van de wedstrijdcommissie van de KNBSB, de nationale honk- en softbalbond. Met 2 andere honk- en softbal deskundigen adviseerde ik de Strafcommissie van de Bond na het analyseren van verslagen van gestaakte wedstrijden en de spelregels volgend. In alle wedstrijdklassen, in beide disciplines, dus honk- EN softbal en vanaf de Hoofdklasse tot de laagst spelende teams. Daar kwam na 5 jaar, onder dankzegging van de KNBSB, (de honk- en softbalbond), in 2021 een einde aan doordat deze commissies intern opnieuw maar anders werden ingericht, waarbij de expertise van de wijze mannen in de wedstrijdcommissie niet meer nodig was.

IKEA-Actie


Maar even een klein stukje terug in de tijd: in januari 2014 viel Pem een actie van IKEA Delft op, waar sportclubs zich konden aanmelden om via een online stemming een complete makeover van het clubhuis te winnen ter waarde van € 10.000,=. Ik schreef daar op in met een uitgebreide motivatie, waaruit ook duidelijke de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de honkbalclub naar voren kwam en ook de club’s activiteiten op dat gebied, organiseerde een presentatie-middag in een sporthal dat door IKEA gefilmd en online gezet werd. Iedereen kon stemmen en de organisatie met de meeste stemmen zou de makeover winnen.

Na een paar spannende weken kwam de uitslag: Birds was door IKEA genomineerd om met de stemming mee te doen.

We waren samen met een restaurant voor daklozen in Rotterdam en een waterscoutinggroep in Nootdorp uitgekozen en tussen deze drie ging de stemming. Al snel bleek het restaurant geen kans te maken en ook op driekwart van de stemming vielen de padvinders door oneerlijk spel door de mand (iedere minuut een stem, dat door onze IT-ers blootgelegd werd) en werd er door IKEA bij hen ruim 1000 stemmen afgehaald. Ze verloren uiteindelijk alsnog roemloos met hun 4500 stemmen, terwijl Birds er bijna 6600 binnenhaalde. Het is nog een tijdje spannend geweest, temeer daar IKEA het resultaat van de stemming in de laatste week van die maand (om de spanning er in te houden) onzichtbaar maakte. Verder deed iedereen bij Birds mee om zoveel mogelijk stemmen binnen te halen. Ik kon zelf ook mijn contacten als secretaris benaderen en schreef de meeste honkbalclubs in (uiteraard) Nederland, Europa, USA, Australië plus alle bonden, maar ook sportclubs uit de omgeving aan. Reacties waren overweldigend. Iedereen gunde het Birds en nog mooier en leuker bleken de reacties nadat bekend was geworden dat Birds deze welverdiende makeover gewonnen had. From all over the world !
Zelfs gerenommeerde Major League Baseball clubs als Baltimore Orioles en Milwaukee Brewers in de VS feliciteerden het in hun ogen nietige clubje in Zoetermeer met de gewonnen prijs in deze sympatieke IKEA-wedstrijd.

En Birds Zoetermeer won uiteindelijk de makeover. In juli 2014 was het zover.

IKEA-Delft kwam eind juni 2014 een week lang met eigen mensen (ook van kantoor) alle stoelen, tafels, bar en barkrukken e.d. gratis in elkaar zetten. Ook Pem en ik (de enigen, die als contactpersonen de vorderingen van binnenuit konden meemaken) hielpen mee met het in elkaar schroeven van de meubelstukken. Daarbij werden een compleet nieuwe toonbank met zo’n 13 nieuwe barkrukken, nieuwe blauwe (met krijtbare verf) achterwand, 6 splinternieuwe kantineproof bankstellen en tientallen stoelen en tafeltjes geplaatst en konden wij alle oude troep en krijgertjes echt weggooien en/of weggeven. IKEA schonk ons nieuw meubilair ter waarde van zo’n € 10.000,= waar we weer jaren mee vooruit konden. De loco-burgemeester van Zoetermeer, wethouder Rosier (her)opende de vernieuwde kantine op 4 juli 2014. Wat waren we trots en vonden het dan ook helemaal niet erg dat we met een gemengd Birds gelegenheidsteam de makeover-week afsloten met een verloren softbalwedstrijd tegen een team van IKEA Delft.

Trots resultaat na 5 dagen klussen. Meubilair, raamdecoratie, bar: alles IKEA

Laatste stunt die ik voor elkaar kreeg was een goedkope (want: relatie) snelle internetverbinding in het afgelegen sportpark te bezorgen via een straalverbinding met een colocentrum. Wat KPN en Ziggo en andere aanbieders weigerden en niet konden uitvoeren (kabel trekken voor alle clubs in het sportpark, hetgeen voor die paar aanwezige clubs uiteraard commercieel in het geheel niet aantrekkelijk was) hadden wij nu via de straalverbinding zelf voor elkaar. Als eerste (honkbal)club in Nederland konden wij toen alle leden en bezoekers gratis snel WIFI aanbieden en vanaf 2014 ook wedstrijden streamen. Tegelijkertijd hadden wij ook draadloze beveiligingscamera’s in het park hangen. Unicum. Bovendien werkte het nieuwe kassasysteem daar ook prima op en konden wij ook als eerste club in het sportpark pinbetalingen accepteren..

Major League Baseball logo and symbol, meaning, history, PNG

Vanaf dat moment konden wij op de club nu ook Amerikaanse Major League wedstrijden en de World Series Baseball via een projector en groot scherm bij onze leden vertonen in het clubgebouw.


SSK Europe (Eigenaar: v.m. Hoofdklasse-speler Ferry Neuteboom)

Onze honkbal spullen kochten wij in de 70-er jaren bij de enige honkbalwinkel in Nederland: Honkballer Joop Meevers Scholte op de Beeklaan en later in de Theresiastraat in Den Haag. Daar kochten wij dan onze Mc Gregor honkbalhandschoenen, spikes, knuppels en dergelijke.
In de loop der jaren ging Ferry Neuteboom (een hoofdklasse speler van ADO en het Nederlands team, die op Escamp speelde aan de Dedemsvaartweg) ook honkbalartikelen verkopen. Hij deed dat vanuit de kelder van zijn flatwoning aan de Moerweg in Den Haag. Later opende hij zijn eigen honkbalwinkel aan het Abrikozenplein in Den Haag. Dat betrof een grote winkel, waar je echt alles van je gading kon kopen. Sinds 2016 is zijn veel grotere winkel gevestigd in Kwintsheul. Onder de naam SSK Europe maakt hij voor veel clubs in Nederland en Europa de kleding en sponsort die clubs ook.

Ook kon je wel terecht bij het kleinere Forelle in Alphen a/d Rijn en/of Sittard, maar de sortering was daar beperkter, omdat men daar ook artikelen voor American Football en ijshockey verkocht. Forelle bleek het na een groot aantal jaar toch niet te redden in Alphen a/d Rijn. Sinds 2019 zijn ze daar weg en hebben nu slechts 1 winkel in Sittard. Een flinke concurrent voor SSK was het in Papendrecht gevestigde Covee Sports, maar vaak te ver en te omslachtig als je b.v. een paar sokken nodig had. Bovendien sponsorde SSK jarenlang mijn eigen cluppie Birds en kon je daar terecht voor de Birds-uniformen.

Keuringen Militaire Dienst, Gemeentepolitie en Rijkspolitie

Dat eerdere sollicitatiegesprek op het hoofdbureau aan de Burg. De Monchyplein was een belevenis. Gesprekken verliepen wel goed (dacht ik) en door de sporttest kwam ik fluitend. Aan het eind van de dag kreeg ik wel te horen, dat ik op alle onderdelen was goedgekeurd, maar dat men mij nog niet aannam vanwege mijn borstomvang. Ik was ook nog maar een jong pikkie van 16. Een knulletje. Toen zag ik dat niet zo, was er zelfs een beetje pissig om, maar een paar jaar later begreep ik dat volkomen. De Haagse Politie adviseerde mij een jaar later terug te komen. Mede hierdoor volgde ik IJsbrand’s raad op en bleef dus op school en ben ik ook niet meer naar de Haagse Politie gegaan.

Ik had dus toen al mijn LEAO-diploma gehaald op de school in Moerwijk, waar ik met mijn vriend Tino dagelijks naar toe fietste. Tino woonde op de Melis Stokelaan, nabij de Loevesteinlaan, dus ik haalde hem iedere morgen op en fietsten we gezamenlijk naar de Roemer Visserstraat.
Hilarisch waren de ochtenden dat de regen op het wegdek opgevroren was en wij met pijn in ons buik van het lachen uiteindelijk op school aankwamen. Uiteraard te laat, daar ook wij last hadden van de spekgladde wegen, maar dat deerde ons niet. We hadden een goede reden. Op bepaalde hoeken, waarvan we al wisten dat die het gladst waren, stelden wij ons ietwat verdekt op en zagen de fietsers daar naar verwachting op hun plaat gaan. Op z’n Haags: “we lachten ons de pleuris” .
Maar met dat LEAO-diploma had ik al voldoende om te kunnen worden aangenomen bij de politie.

Toen ik echter na de LEAO naar de Detailhandelschool ging kwam ik terecht in de gecombineerde 2/ 3e klas van de Detailhandelschool zat (kennelijk werd ik door de school hoog ingeschaald en mocht ik die 2 klassen in één jaar doen. En met succes). Ik moest daarna alleen de 4klas nog doen om ook dat diploma te halen. Bij het vak Nederlands zat ik vooraan in de klas, recht voor het bureau van de leraar, heer Lintel en hij sprak altijd, zoals wij zeiden, met consumptie. Vloeiend Nederlands. Ik vond dat nooit zo fris en weet nog wel dat ik vaak mijn hoofd wegdraaide als hij aan het woord was. En Nederlands hadden wij wekelijks een paar keer het 1e uur. Ik verpestte het voor mijzelf door eens eenmaal bij zijn les een paraplu opzette. Klas vond het wel leuk, hij niet. Het werd nooit iets tussen Lintel en mijzelf.

Omdat ik al in de eerste paar weken van dat schooljaar mijn leraar Nederlands, mijnheer Lintel, constant verbeterde, stuurde hij mij in de 3e week de klas uit en gebood mij het hele jaar bij het vak Nederlands weg te blijven. Had ik niet nodig, zei hij. Geen punt. Hij vond het heel vervelend dat ik hem vaak corrigeerde, omdat mijn Nederlands beter was dan dat van hem.

Ik haalde mijn eindexamen (ondanks de “6” van de wraakzuchtige Lintel op het mondeling examen) waardoor ik door een goed eindgemiddelde ook mijn Middenstandsdiploma haalde. Altijd handig, dacht ik. Achteraf bezien onnodig geweest. Nooit gebruikt, maar ik kreeg het er bij. Ik moet bekennen, dat ik door de heer Schilperoort, leraar Duits, wel een beetje gematst werd. Mijn Duits was zozo, een vijf, zeg maar, maar op het mondeling examen gaf hij mij een dikke 6, waardoor ik dus uiteindelijk slaagde. Hij wist dat ik graag naar de politie wilde, dat ik ver in de sollicitatieprocedure zat en hij gunde mij kennelijk die baan. Schilperoort was een goede vriend van Hans Wiegel. Studievrienden, volgens mij. Hij vertelde er vaak over. Het staat mij nog zo goed bij, dat hij het over Wiegel had en dat hij zag dat hij er een hele andere mening in de Tweede Kamer op nahield, dan wat hij zelf voor ogen had. Tja, dat is nu nog steeds niet anders. Partij-discipline noemen ze dat, maar toen vond ik dat maar vreemd. Ik weet nu wel beter. Veel beter !

Even een stukje terug, dus veel eerder, in de zomer van 1972 werd ik opgeroepen voor zowel de militaire dienstkeuring als ook voor een eerste sollicitatiegesprek bij de Rijkspolitie in Utrecht. Uiteraard hoopte ik dat ik zou worden aangenomen bij de politie, want dan werd je vrijgesteld van militaire dienst. Als dat niet het geval zou zijn, moest ik vanwege de dienstplicht 18 maanden gaan dienen (ondanks dat ik de 3e zoon in het gezin was kwam ik niet in aanmerking voor een vrijstelling vanwege broederdienst. Broer Ed werd vanwege zijn rug n.l. afgekeurd dus ging de dienstplicht over naar de volgende, naar mij dus).

Keuring voor de dienstplicht vond plaats in Delft met een zwik leeftijdgenoten, waarvan een aantal er overduidelijk geen zin in had. Maar je moest wel: als je niet kwam werd je opgehaald door de Militaire Politie. Met tegenzin ging ik erheen, maar bij de medische keuring ging het al mis: men hoorde een ruis bij mijn hart. Op een andere dag kon ik dus nog eens naar het Militaire Hospitaal in het centrum van Den Haag voor een herkeuring. De rest van de militaire dienstkeuring kon ik wel afwerken.

Daarom met 2 man naar de oogarts. Ik mocht even gaan zitten. Arts legde eerst die andere knaap uit dat hij één hand voor een oog moest houden en daarna de figuurtjes die hij het best zag op het bord moest opnoemen. Je kent dat wel. Droog antwoordde die knaap: “welk bord?” Ik ging stuk.

Bij een andere arts ging het al niet anders. Samen met een knaap, gekleed in een doodgravers kostuum en zwarte hoge hoed zaten we in zijn spreekkamer. Die andere knaap vroeg de arts op te schieten, want hij had over anderhalf uur nog een “klusje”. Arts vroeg aan hem wat hij daarmee bedoelde, waarna die knaap voor het raam ging staan en naar beneden wees. Gedrieën keken we naar beneden: daar stond een heuse lijkwagen. In het parkeerverbod op de stoep. Die knaap was ook zo vertrokken, maar volgens mij meteen goedgekeurd.

’s Middags was het tijd voor de morseseintest (afgeschaft in het jaar 2000). Op vrijwillige basis mocht je een test maken, waaruit zou kunnen blijken dat je geschikt bevonden zou kunnen worden voor een functie als telegrafist of marconist. Ik geloof, dat ik het niet langer dan een minuut of 20 volhield. Ik werd gek van die piepjes. En met mij ook velen.

De herkeuring dus. Samen met mijn moeder in mijn Kevertje naar Den Haag. Ik kreeg een dikke witte brij te slikken, wat, naar later bleek, magnesiumpoeder was. In een beker had men daar wat siroop (voor de smaak) toegevoegd en bij iedere slok werd er een röntgenfoto van mijn binnenste gemaakt. Dat ging, zij het moeilijk,  uiteindelijk wel prima. Ik moest wel: ik besefte dat ik er niks mee opschoot als ik afgekeurd zou worden. Ik wilde naar de politie.

Militair hospitaal aan de Muzenstraat sinds 1812 (!)
In 1974 gesloopt.

Maar op de terugweg naar huis ging het niet meer zo lekker: ik kreeg al snel in de auto flinke krampen en moest bij het Chevron benzinestation aan de Laan van Nieuw Oost Indië snel een toilet opzoeken. Witte brokken kalk kwamen er uit. Die dag vond dat nog een keer of 2-3 plaats. Van lieverlee ging dat wel weer wat beter en na een dag leek alles verdwenen. 

Uiteindelijk heb ik, mede op advies van mijn bovenbuurman, de ervaren IJsbrand Veenstra, gekozen om mijn definitieve sollicitatie voor een baan bij de politie in het voordeel van de Rijkspolitie uit te laten vallen.

Het was een warme zomerdag, maar ik wilde er persé picobello uitzien dus in een nieuw blauw kostuum (plus geel overhemd en stropdas) toog ik in die zomer van 1973 als 19-jarige per trein naar Utrecht en wandelde vanaf het Centraal Station naar de Fentener van Vlissingenkade. Het moet er koddig (en misschien wel modderschuitachtig) hebben uitgezien, besef ik nu, want ik droeg nooit kostuums en ik weet nu hoe iemand er uitziet die zelden of nooit een pak draagt. Laat staan een goedgeknoopte stropdas, alhoewel mijn vader daar bij wel geholpen zou hebben. Die kon dassen knopen als de beste namelijk. Tijdens dat gesprek passeerde een boel onderwerpen de revue, zoals schooltijd, padvinderij, hobbies, sport, nieuws, beetje politiek, reden van solliciteren enz.

Goed, eerste gesprek verliep kennelijk prima, want niet lang daarna werd ik opgeroepen voor een sport- en medische keuring. Sportkeuring vond plaats eveneens in Utrecht in een gymzaal tegenover de Fentener van Vlissingenkade. Medische keuring verliep met hobbels, daar men bij mijn hart een ruis hoorde. Na eveneens een medische herkeuring bleek wat men hoorde bij mijn hart niet onoverkomenlijk en werd ik goedgekeurd. Later, bij een eigen keuring bij de huisarts die ik wilde, omdat ik mij toch zorgen begon te maken, bleek deze hetzelfde te horen, maar verzekerde mij dat de oorzaak een sporthart was. Ik werd gerustgesteld, want:

Een sporthart, ook wel atletenhart genoemd, is een sterk vergroot hart dat is ontstaan door een verdikking van (vooral) de linker hartwand en verwijding van (vooral) de linkerhartkamer. De oorzaak is een intensieve sportbeoefening. Een sporthart kan geen kwaad.

Maar ’s ochtends dan ook de uithoudings loopproeven, wandrek klimmen, bok- en kastspringen, touwklimmen alleen met gebruik van armen, bal met voet wegschieten (kracht werd bekeken) en meer van dat voor mij eenvoudige en soms zelfs lachwekkend kinderachtige oefeningetjes kwamen voorbij. Peuleschilletje. Dan een pauze en met ons broodje zaten wij met alle sollicitanten aan de waterkant van die kade, allemaal toch ietwat zenuwachtig want het was toch wel spannend, alhoewel niemand echt besefte dat het zijn toekomst wel eens finaal op de kop zou kunnen zetten.

Na de lunch was het tijd voor de psychologische test. En dat was leuk. Vond ik. Simpele oefeningetjes, radartjes logisch volgen, makkelijke reken- en taalopgaven, tekeningetjes maken, inkoppertjes en strikvragen. Grappig allemaal, zo zag ik het, terwijl het eigenlijk bloedserieus was. Als je alles gedaan had, mocht je vertrekken. Ik was nummer 2 van de 20, die mocht vertrekken. Ik wist niet of dat goed was, maar de opgaven waren voor mij wel makkelijk.

Niet veel later kreeg ik de laatste oproep. Wederom een gesprek, maar met een psycholoog en iemand van het selectiebureau. Ik kan mij er niet veel meer van herinneren, behalve dat ik er niet tegenop zag. Ik weet, dat ik er toen redelijk onbevangen in stond, wellicht omdat ik mij als jonge gozer niet voldoende realiseerde, wat de impact was van het feit, als ik zou worden  aangenomen. Want dat gebeurde: ook dat gesprek viel n.l. in goede aarde en ik begreep dat ik door alle testen was gekomen en dat ik mij moest gaan voorbereiden op een carrière bij de (rijks-)politie en dat ik een uitnodiging om op een bepaalde datum mij te melden aan één van de twee Nederlandse Rijkspolitie Opleidingsscholen kon verwachten. De grootste in Apeldoorn, nadat de aloude school in Arnhem ging sluiten en een iets kleinere in Herkenbosch, Limburg. Een paar jaar later kwam er ook eentje in Harlingen. Dat had mijn latere klasgenoot Willem Jas moeten weten. Die woonde op Texel en moest al op zondagmiddag van huis vertrekken om op maandagochtend op tijd aanwezig te zijn. Dat lukte dan wel en arriveerde hij altijd op zondagavond al op school. Had ik wel een beetje mee te doen. Mijn zwager Henk begon precies 5 jaar later zijn politie-opleiding in Harlingen.

Het werd voor mij Apeldoorn, maar ik moest nog wel een paar maanden tot 1 oktober 1973 wachten voordat ik mij daar moest melden. In de tussentijd ging ik dus bijverdienen. Ik zat niet vaak stil.

Perziken laden Hoek van Holland

De trainer van mijn honkbalteam, Hans Knaapen, werkte bij een transportbedrijf in Vierpolders, maar zocht in de zomer een aantal knapen, die (hard) konden werken in de haven van Hoek van Holland. Daar kwamen n.l. op onregelmatige tijden treinen met koelwagons aan uit Italië, volgeladen met perziken. Die perziken moesten meteen worden overgeladen in trailers, die dan daar de boot opgingen op weg naar Harwich, Engeland. Het zou lekker betalen, dus ik meldde mij (samen met mijn toen werkloze broer Ed) aan. En dat was handig: Ed had een auto.

We begonnen op een maandagochtend en reden, samen met 2 andere honkbalmaten met Ed’s blauwe kevertje het douane-terrein op. Wij mochten dat. Ons onderkomen werd aangewezen maar was niet veel meer dan een lege trailer. Nadat we onze spullen (luchtbed, slaapzak, tandenborstel) daar in de trailer gelegd hadden, gingen wij de boel verkennen. Spannend was zo’n eerste dag best wel: je bevond je op een terrein, waar je normaliter niet mocht komen.

Maar erg lang konden we niet rondkijken: onze eerste “wagons” kwamen binnenrijden.

Volgens mij 3 stuks. Ieder geladen met 22 ton perziken, weet ik nog. We waren met een ploeg van 6 man, voornamelijk honkballers en dus ook mijn oudere broer, die daar aan het laden en lossen sloegen.  De lege trailer werd met zijn open achterkant dicht tegen de geopende deuren van de wagon gezet en in de trailer werd een mobiele, uitschuifbare rollenbaan (zie afbeelding) geplaatst. Vanuit de wagon werden de kistjes perziken op de rollenbaan gezet en de trailer ingeduwd en opgestapeld.

Na enige wagons gelost te hebben, wisten we dat we over 1 wagon ongeveer anderhalf uur deden en uiteraard wisselden we telkens van positie: de ene positie was wat zwaarder dan een andere.

Eén wagon leverde ons fl. 9,00 per ton op, die we door 6 deelden (dus ieder Fl. 33,= per wagon). Die 3 wagons leverden ons dus zo’n Fl. 75,= per persoon op. Dat was toendertijd erg goed betaald, maar ook hard werken. Je kreeg er door de fruitkistjes, ondanks handschoenen, best ruwe handen van. Bovendien was het werk zeer onregelmatig. Het kwam diverse malen voor dat we ’s nachts, rond 02.00 of 03.00 uur, juist behoorlijk vermoeid de slaapzak in de trailer opzochten en dat we na een uurtje alweer gewekt werden omdat er één of meerdere wagons het station waren binnengelopen. Daar had je natuurlijk niet altijd evenveel zin in, maar de verdiensten waren goed, dus daar gingen we voor.  En dan kon je b.v. om 07.00 uur weer je slaapzak in om er om 08.00 uur weer uitgehaald te worden. Zeer vermoeiend.

Treinen kwamen de gehele dag zeer onregelmatig binnen maar geen hond wist wanneer, dus wij moesten gewoon 24/24 paraat zijn en constant klaar staan om te werken. Wel konden we af en toe even naar café Harwich in “de Hoek”, waar ik geleerd had om een uitsmijter ham, kaas of ham/kaas te eten (die ik tot dan toe nooit at) en we af en toe een biertje dronken. Daarvoor at ik nooit uitsmijters maar sindsdien vind ik ze – in diverse variaties – niet te versmaden. Daar geleerd, dus. Op mijn 18e.

Jammergenoeg kon ik, in tegenstelling tot Ed, die er nog een week perziken laden achteraan plakte, daar maar 1 week werken, aangezien ik na die week o.a. met ouders en broer Paul op vakantie naar Torremolinos in Spanje ging, maar ik weet dat ik in die week zo’n 500 gulden had verdiend en dat dat ruim voldoende was voor mijn rijlessen, die ik na de vakantie meteen nam.

Na 9 rijlessen van een uur voor fl. 9,= gulden per stuk en examengeld van fl. 38,= slaagde ik met 40 punten theorie (alles goed) voor mijn rijbewijs in 1972. En ik hield nog wat centjes over. Ik was een half jaartje 18 en had mijn rijbewijs.  Als “beloning” mocht ik meteen een dag Ed’s Kever lenen dat ik uiteraard graag deed en met boezemvriend Peter de Vries een rondje maakte naar Rotterdam Blijdorp en weer terug. Wel langs de Schie, zoals de bus ook deed. Pa’s auto kregen we nooit te leen. Nooit. Hoewel, nooit. In die tijd heb ik dat één keer, met hoge uitzondering, meegemaakt. Hij moest toen op Ed en Gabriëlle’s bruiloft in een volgwagen en kon zijn beige Simca 1100 toen niet zelf rijden. Dat mocht ik doen.

Na de vakantie waren er geen perziken meer te laden. Maar ik moest nog meer tijd overbruggen tot aan de politieschool, dus kroop ik dankzij mij Pa in een Caltex overall en werd ik pompbediende bij het benzinestation aan de A12, toendertijd bij de oprit Nutricia in Zoetermeer. Pa werkte op het hoofdkantoor van de Caltex in Den Haag en regelde dat soort baantjes voor mij en mijn broers. Broer Peter heeft daardoor een tijd aan de A13/Rotterdamseweg gestaan bij (toen nog vliegveld) Ypenburg en ook aan de Laan van Nieuw Oost Indië in Den Haag.

En ook broer Paul heeft aan de A12 gestaan. Dat waren altijd fijne bijbaantjes. Wat waren wij blij dat de zelfbedieningspompen nog niet waren uitgevonden. Ook daar verdienden wij best wel aardig, vooral ook door de fooien. Dat je dan werkte met (in onze ogen) bejaarde werknemers als chef Waanders en bedienden als manke Koos (als drankverslaafde met altijd 3 flesjes bier achter in de personeelsruimte, maar een o zo aardige kerel), Hikke (die ook een viswinkel in de Dorpsstraat in Zoetermeer had) en de oude, vrijgezelle Dassen, die met regelmaat weekenden doorbracht bij zijn zus in Haps, Brabant maakte het alleen maar leuk. Volgens broer Paul, die in dezelfde tijd daar bij de Caltex/Chevron ook zijn bijbaan vond, noemden we die kerel ook Haps. Was wel een zonderling figuur. Bovenal waren ze wel makkelijk in de maling te nemen. Toen al vonden ook berovingen plaats, want Hikke was kort voordat ik daar begon bij een overval in zijn been geschoten. Bij het wegrestaurant van v.d. Meer haalden we van de fooi regelmatig een dikke reep chocolade, die we op het benzinestation deelden.

Caltex benzinestation rijksweg A12 Zoetermeer 1970, maar ook de 2-tact pomp aan het fietspad.
Klaar om te beginnen met werk: in mijn Chevron overall.

Na een half jaar daar gewerkt te hebben, werd het nieuwe benzinestation aan de A12, ongeveer 500 meter verderop geopend. Het was meteen ook geen Caltex meer, maar was Chevron geworden. Ik had de eer om daar de eerste werknemer te zijn die benzine tankte bij een klant. Dat was weer een hele vooruitgang. Mooie, moderne pompen, mooi verblijf, een apart pompeiland nabij de uitrit met een snelpomp diesel (voor bussen en vrachtwagens), waar de diesel met 110 liter per minuut de tank inspoot. Dat was dus een pomp, die je niet vast kon zetten en waar je dus altijd bij moest blijven. Met vooral Duitse buschauffeurs, onderweg naar de Keukenhof kwamen vaak zo’n 700 liter diesel tanken in hun twee dieseltanks. En daarna vaste prik even de weg wijzen met een riedeltje, dat ik nog steeds uit mijn hoofd ken:
   “immer gerade aus und dan rechtsab die Autobahn nach die Keukenhof, aber folge den Zeichen”. 

Ook met buitenlandse, bijna alleen Duitse,  vrachtwagenchauffeurs waren we altijd erg blij: die gasten gaven via hun DKV-betalingswijze (soort creditcard van de baas) altijd een ruime extra fooi. (Als zij maar extra sigaretten en snoep mochten bijschrijven). Daar maakten wij uiteraard nooit bezwaar tegen.
En nadat je een blik olie verkocht had en op verzoek van die klant in de carter van zijn auto had leeggegoten (bijna leeggegoten dan) zette je dat blik achter in het benzinestation op zijn kop en ving je de resterende olie uit het blik op. Dat deed je een paar maal totdat je weer een litertje had en kon je weer een blik olie voor 4 gulden verkopen. Die 4 gulden gooide je in de fooienpot, natuurlijk. Maar met een spons maakte je als dank dan wel even de voorruit van de klant’s auto schoon van de vliegen en muggen. En kreeg je vaak weer fooi 🙂

Nieuwe benzinestation langs de A12. Geen Caltex meer, maar Chevron en tegenwoordig Texaco / Knorrestein (en wederom 500 meter in de richting van Den Haag verschoven)..

In die tijd reed ik in een lichtgroene Kever, die ik ooit voor fl. 150,= gekocht had, maar waar eigenlijk een andere motor in moest. Chef Waanders had in Zoetermeer een garagebox en nodigde Paul en mij uit te helpen bij het verwisselen van de motor. De motor kwam uit Ed’s oude blauwe kever, die door roest naar de schroothoop moest, maar waarvan de motor nog prima bruikbaar was om in mijn lichtgroene kever verder dienst te doen.

Met VW-Kever over de kop

Na een paar uurtjes onder Waanders’ supervisie sleutelen waren wij trots dat we weer een goed rijdende Kever tot ons beschikking hadden. Voor een tijdje dan, want aan het eind van de hete zomer reden we over van Leeuwenhoeklaan en nam ik de bocht naar de Boerhaavelaan in Zoetermeer. Door nattigheid was de weg wat glad van het achtergebleven bandenrubber, waardoor we slipten en over de kop sloegen en op z’n kant in de middenberm belandden. We kwamen pas tot stilstand na met het dak 3 jonge boompjes omver te hebben gereden. Paul, die eerst naast mij zat, bleek nu ineens op de achterbank te zitten en ik, eerst achter het stuur zat op zijn plaats. De Kever lag op zijn linkerzijkant, dus de deur aan de rechterkant (nu bovenkant) werd opengetrokken en een onbekend gebleven persoon, die naar binnenkeek riep ons toe: “wat doen jullie nou?”, waarop Paul droogjes (maar misschien van de zenuwen) antwoordde: “Tja, zo gaan we altijd een bocht door”. We moesten achteraf, nadat we een beetje van de schrik bekomen waren, wel lachen toen we zagen, dat de inhoud van de EHBO-doos volledig door de auto verspreid was.

70-er jaren…(eindpunt/beginpunt bus WestNederland. Geen NZH !)

Toen we er eenmaal onbeschadigd en niet gewond uitgeklommen waren en we de kever op zijn wielen gezet hadden, zagen wij de schade. Inderdaad 3 boompjes omver en een kuil van 20 cm diep in het dak van de Kever, maar nadat de contactsleutel werd omgedraaid, liep de kever weer als een zonnetje en konden wij onze weg weer vervolgen. Na een melding aan de gemeente te hebben gemaakt kreeg ik enige tijd later de rekening van de plantsoenendienst toegestuurd: fl. 75,- voor 3 nieuwe boompjes. Boompjes werden overigens pas 2 jaar later geplant, maar zijn nu (anno 2023, dus 51 jaar later) ook weer verdwenen. Ik zal mijn geld maar eens terugvragen…

Doordat daarna bij regen er nogal wat water op het dak bleef liggen dat daardoor roest ging vertonen, hebben wij wat later bij de benzinepomp aan de rijksweg een autokrik op de vloer van de kever gezet, daar verticaal een balk opgezet en de kuil in het dak zo goed en zo kwaad als het ging met krikken uitgedeukt. Het dak bleef wat hobbelig, maar er bleef geen water meer op liggen. Althans, niet meer zo veel.

Inmiddels was de datum bekend, waarop ik mij moest melden in Apeldoorn: 1 oktober 1973. Ik werd nu wel wat nerveuzer en begon zelfs te twijfelen of ik wel zou gaan.

Het toeval wilde, dat ik de dagen ervoor juist mijn huidige vrouw, Pem ontmoette, waar ik op 28 september op het havenhoofd in Scheveningen verkering mee kreeg. Een mooie dag, maar bracht mij door de vlinders toch aan het twijfelen om die maandag naar Apeldoorn af te reizen en een jaar intern te gaan. Ze gaf mij echter dat zetje om gewoon door te zetten. Bovendien: anders had ik de militaire dienst in gemoeten en was ik 18 maanden weggeweest en nu, als het goed zou gaan 12. Overigens zijn we nu (2022) ruim 49 jaar samen en daarvan 45 jaar getrouwd.  

Eerste dag Politie Opleidingsschool Apeldoorn

Op maandag 1 oktober 1973 was het zover. Voordat ik voor een nieuwe episode in mijn leven voor een jaar intern naar de Opleidingsschool van het Korps Rijkspolitie vertrok, was ik op de zaterdag ervoor nog even naar de kapper geweest om het haar, dat tot dan toe, net als iedere andere 19-jarige knaap in 1973 op mijn schouders hing, wat korter te laten knippen. Na de kapper viel het niet meer op mijn schouders, maar ruim over de oren. Ik voelde mij daar niet lekker bij, maar vooruit: alles voor een goed doel en niemand die mij kende, die ik tegenkwam daar in Apeldoorn. En mijn nieuwe vriendin, die ik op vrijdag, dus 3 dagen voordat ik een voor een jaar naar het politie-internaat vertrok, leerde kennen, vond dat toen nog prima.

Met mijn koffer reisde ik per trein naar Apeldoorn. Op het station stond een buschauffeur in politie-uniform met een bordje “opleidingsschool RP” klaar. Buiten het station stond een niet zo luxe, oudere politie manschappenbus in RP-blauw, voorzien van het wapen van de Rijkspolitie. Aan de Arnhemseweg 348 bevond zich een oud klooster, dat sinds ongeveer een jaar dienst deed als politie opleidingsschool ter vervanging van de oude en te klein geworden opleidingsschool in Arnhem. Die ging snel gesloten worden. De volle bus bracht mij en mijn mede studenten dus naar de Arnhemseweg 348, mijn woonadres voor het komende jaar.

Een enorm historisch, groot in het vierkant gebouwd klooster waarin zo’n 20 klassen met elk ong. 25 aspiranten hun opleiding tot wachtmeester der Rijkspolitie volgden. De klassen waren op de eerste verdieping, rondom met in het midden een binnentuin. De kamers van de studenten waren op de 2e verdieping, inclusief toiletten, veel wastafels en een batterij douches. Lichtingen waren er om de 3 maanden, maar de mijne was 73/4.

De ontvangst was wat vreemd. Ik liep met mijn koffer naast een knaap de 5 grote treden naar de enorme toegangsdeuren van de hoofdingang op en hoorde dat hij zei: “O, maar die deuren zijn mij veel te groot, ik ben weg hier”. Hij draaide zich om en met zijn koffer liep hij zo de poort weer uit. Ik moest daar dan weer wel om lachen. Op een bord in de hal kon ik lezen, dat ik was ingedeeld in klas “K” en dat ik naar recreatiezaal 2 moest. Er waren er 2. Even een handje schudden, voorstellen aan mijn nieuwe klasgenoten (of collega’s, mag ook) en een bak koffie.

Toen mijn groep compleet was werden we voorgesteld aan de beide klasse-docenten: adjudant de Jong (voorheen gewerkt hebbend op de landgroep Bunschoten en Spakenburg) en wachtmeester der RP 1e klasse Meyer, (als hoofdagent afkomstig van de gemeentepolitie Woerden). Adjudant de Jong ging even een rij nieuwe mede-studenten af, waar hij bij veel mensen wel wat op hun uiterlijk had aan te merken. Baarden en snorren waren b.v. verboden en ook ik moest na de eerste week alsnog nog een keer naar de kapper. Tattoos zag je zowiezo niet: als je die had werd je niet eens aangenomen. Dus hoewel ik juist voor het weekend al geweest was, kon ik een week later nog eens in mijn woonplaats Zoetermeer nog eens naar de kapper. Dat deed ik dus met tegenzin. Maar ik moest wel. Ik kwam daar wederom vandaan met enig schaamtegevoel omdat lang(er) haar toen echt mode was. En na dat weekend, op de maandag, was adjudant de Jong nog niet tevreden en stuurde mij ’s avonds alsnog een keer naar de dienstkapper, waar ik voor fl. 2,50 nog eens een keer geknipt werd. Haren echt helemaal weg bij mijn oren. Dat was balen; zo kon ik mij toch niet in de Haagse Marathon vertonen? Ik deed dat toch en ik moet zeggen: dat viel mee. Geen commentaar gekregen. Vanaf dat moment liet ik mijn haren bij de oren wel weer groeien, maar kamde dat op school achter de oren. Viel niemand op. Thuis en in het weekend deed ik dat haar gewoon over de oren.

De Jong, dus de hoofddocent, legde uit, dat hij les zou geven in de hoofdvakken (Strafrecht, Strafvordering, Staatsinrichting en Burgerlijk Wetboek) plus het schrijven van processen-verbaal (misdrijf en overtreding) en rapporten en adviezen.

Meyer nam de Bijzondere Wetten voor zijn rekening als Vuurwapenwet, Wapenwet, Wet Wering Ongewenste Handwapenen (bv nunchaku-stokjes), alle verkeerswetten (als Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens, Wegenverkeerswet en Wegenverkeersreglement, Rijtijdenwet, Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen) en de natuurwetten, zoals Jachtwet, Visserijwet, Vogelwet en andere bijzondere wetten en besluiten, zoals b.v. de Zondagswet, Wet op de Lijkbezorging en het vlaggenbesluit.

Op de 2e verdieping werd je kamer(tje) aangewezen, waar ik het komend jaar met 2 klasgenoten zou samenleven. Ik werd ingedeeld bij een jonge Limburger (bijgenaamd Sjeng) en een ietwat oudere man (27), Bert Visser (niet de cabaretier), vader van 2 kinderen. Jongste klasgenoot was net een maand 18 en de oudste, Fred Stolwijk, was 48. Ikzelf was 19. Alle andere klasgenoten hadden leeftijden, die daar tussenin vielen.

Mijn kast naast mijn bed (rechts)

In de kamer stond je eigen metalen kast, waar al je bezittingen en kleding in moest, een klein tafeltje met een stoel en een bed. Vanaf dat moment moest je dus iedere dag je eigen bed opmaken. Dat was ik niet gewend. En je moest het nog goed doen ook: met militaire precisie want er waren dagelijks inspecties. En wee je gebeente als er iets fout was of dat je deken of laken verkeerd gevouwen op je bed lag: je had zo een extra wachtdienst te pakken. Ook in je vrije weekend. En die was voor mij heilig, dus ik paste wel op. En uiteraard stond je vrijdagmiddag, vlak voor vertrek om 17.00 uur, klaar voor je kast te wachten op de inspectie, die komen ging. En uiteraard werd er geïnspecteerd, waarbij de hand (met witte handschoen) even over de kast en andere zaken werd gehaald om te zien of er geen stof aan bleef kleven. Want anders kon je later vertrekken naar huis.

Gedurende de dag werden je spullen, zoals uniform, sportkleding en andere uitrustingsstukken uitgedeeld.
Veel passen en meten en na de lunch diende je in uniform te verschijnen. Op iedereen hadden de docenten dus wel wat aan te merken. Het verhaal van de kapper staat hier boven, maar na de middag kwamen de oorspronkelijk bebaarde en besnorde klasgenoten zonder die beharing terug. Viel niet op: we waren er amper aan gewend.

Je merkte onmiddellijk dat de Rijkspolitie nog een militaire organisatie was, waar men ongelooflijk hamerde op gehoorzaamheid, netheid (reinheid) maar het meeste op discipline. Die eerste week kreeg ik er wel de kriebels van en bleef twijfelen of ik dit wel moest doen. Altijd een beetje een vrije jongen geweest en dan kreeg je nu dit over je heen. Maar goed, ik hield mij dan telkens maar voor dat ik anders mijn dienstplicht moest gaan vervullen en daar zat ik niet op te wachten, want ik had al verhalen gehoord, dat het daar niet veel beter was. Bovendien praatte mijn vriendin mij telkens wel weer terug en zou ik 24 maanden in dienst moeten, terwijl ik nu met 12 maanden klaar zou zijn. En dan meteen ook, vanwege de politiedienst, na 6 jaar politiedienst definitief vrijgesteld voor militaire dienst. Uiteindelijk begon ik aan die discipline te wennen en ik moet zeggen: hoe ouder (en wijzer) ik werd, ik merkte dat ik er zeker niet slechter van werd en ging het telkens meer accepteren en ook waarderen.

Toen de school nog een seminari was tot 3 jaar ervoor. Zonder dames maar inrichting was identiek.


We kregen het dagelijkse rooster: tussen 07.00 u en 08.00 u ontbijt in de eetzaal, een ongelooflijk grote zaal met een pad in het midden en aan weerskanten rijen met zo’n 50 lange tafels.

Iedere ochtend, 5 dagen in de week, vanaf 08.15 uur tot 17.00 uur in de klas (met 10 minuten rookpauzes tussen de lessen door), tussen 12.15 u en 13.00 u lunch, warm eten vanaf 17.15 uur en van 18.00 u tot 20.00 u verplichte studie op je kamer, in uniform en op je stoel aan je tafeltje. En onverwachts kon je altijd gecontroleerd worden, dus je haalde het niet in je hoofd even op bed te gaan liggen of je vrijetijds kloffie aan te doen in die studietijd. Dan zwaaide er wat.

Maar daarna, vanaf 20.00 uur, was je vrij, echt waar. Maar wel licht uit om half 11. En altijd weer oppassen voor controle. Maar goed, terwijl je op school zat verdiende je al. Een schamele fl. 490,= maar toch. Ik bofte, dat ik 2 klasgenoten mee kon laten rijden zodat we de benzinekosten deelden en we alle drie dan ook iets van de reiskostenvergoeding maandelijks overhielden. Beide klasgenoten, Gé en Leo reden mee naar Gouda, waar Gé woonde. Leo pakte daar de trein naar Vlaardingen, waar hij woonde en ik reed door naar Zoetermeer.

Hoogtepunten in dat jaar waren de wekelijkse uitjes met enkele klasgenoten naar een kroeg in Arnhem op de woensdagavonden. Werd het doorsnijden van de week gevierd, of zoals men later al zei: “Dan is Zaagmans geweest”.
Ik denk dat we daar kwamen, omdat klasgenoot Willem Jas, oorspronkelijk afkomstig van Texel tot aan de sluiting van de politieschool in Arnhem daar gezeten had. Na een half jaar teruggezet te zijn kwam hij bij ons in de klas, maar dus wel in Apeldoorn. Om daar op tijd ’s maandags te zijn, vertrok hij op zondagmiddag al van Texel en overnachtte dan zondagavond in de leegstaande school in Apeldoorn.
 
Dat ritje naar Arnhem duurde een minuut of 25 en daar dronken we dan even een biertje. Tenzij ik de chauffeur was. Maar dat betekende precies om 20.00 uur twee verdiepingen naar beneden rennen, snel naar de auto en rap naar Arnhem waar ik dan altijd, liggend onder de kapstok in het halletje van die kroeg, een tijdje met Pem aan de telefoon kon kleppen. Ik maakte gebruik van een telefoon met dubbeltjesautomaat, dus moest zorgen dat ik voor die tijd genoeg dubbeltjes op zak had. Uiterlijk 22.00 uur reden we allemaal weer terug, want om half 11 was het licht uit. Nou ja, dat werd dan eigenlijk verlangd. 

En op andere avonden zaten mijn 2 kamergenoten en ik diepgaande gesprekken te voeren, waarbij alles de revue passeerde. Sport, nieuws, politiek, school, thuis en af en toe zagen we de klok wel 2 uur aantikken. Om de beurt namen we dan een kruik sherry mee, die we gedrieën dan soldaat maakten. Waarom ik ooit aan die sherry kwam is mij tot op heden een raadsel gebleven. Na de politieschool heb ik geen glas sherry meer gedronken. Door de brakke ochtenden daarna was ik die sherry vermoedelijk wel “zat”.

In die tijd hadden we in het land ook de oliecrisis. Kabinet Joop den Uyl had bepaald dat vanaf 4 november 1973 tot 6 januari 1974 we verplicht autoloze zondagen hadden. Op zondag mocht je je dus niet vervoeren per auto, tenzij je ontheffing had, b.v. vanwege werk en je niet anders kon. Dat moest je dan wel kunnen aantonen, anders had je een vette prent te pakken. Iets later ging de benzine ook nog op de bon, omdat olieproducerende landen de olieprijs met 70% hadden verhoogd en er zo dus een kunstmatig tekort aan olie ontstond. We hebben dus 11 autoloze zondagen gehad. Overigens nooit een tekort aan benzinebonnen gehad. Van alle kanten kwamen die naar je toe van mensen die weinig gebruik van hun auto maakten of zoveel niet nodig hadden.

Ook vanaf dat moment bezat ik een Simca 1301 van een jaar of 6 (dat was in 1973 best al een oude auto), die ik voor 1500 gld kochten van John Beijersbergen, een honkbal teamgenoot van mij. Daardoor waren we wat vrijer met het reizen van en naar Apeldoorn. “We” omdat vanaf dat moment klasgenoten Gé en Leo met mij meereden naar Apeldoorn en terug. Die gezamenlijke trip begon op het station van Gouda, waar ik Leo oppikte, die daar met de trein uit Schiedam, zijn woonplaats, aankwam. Daarna reden we naar een straat in Gouda, waar Gé bij zijn ouders woonde. Gedrieën reden we dan naar Apeldoorn. Was een stuk gezelliger en comfortabeler. En goedkoper, want met z’n drieën deelden we de brandstofkosten, waardoor we alledrie iets aan de declaratie overhielden op ons karige salaris van fl. 490,= per maand.

Eenmaal per jaar (als je pech had tweemaal) had je weekendwacht. Dan moest je vrijdag blijven op school en liep je het hele weekend wacht. Dat was zoooooo saai. En je zag je vriendin niet.
In dat weekend (en toevallig moesten Leo en Gé tegelijk met mij wachtlopen, dus dat kwam goed uit)meldden wij ons op zaterdagmorgen (ja, we mochten een avond en nacht naar huis) op tijd weer op school. Maar wat bleek: er was ook een adspirant, die een strafwacht moest lopen. Ik weet niet meer wat hij uitgehaald had, maar dat betekende dat één van ons drieën meteen weer naar huis kon omdat er een wachtloper teveel was. En van de leiding mochten we dat zelf uitmaken. Wel, mijn reisgezelschap was er snel uit. Ze stuurden mij naar huis omdat ik een auto had en dat was wel makkelijk, plus ik had een vriendin, die ik slechts in de weekenden zag. En zij niet. Dus binnen het half uur was ik alweer op de A1 richting Zoetermeer. Groot was de verbazing, toen ik thuis en bij mijn vriendin kwam. GSM’s waren er nog niet, dus ik had ze niet ingelicht van mijn komst. Des te leuker was dat.

Dat betekende dat de doorgaans drukke A12 rijksweg ter hoogte van Zoetermeer (maar vast elders in het land eveneens) een grote rolschaatsbaan werd. Omdat wij op maandagochtend (heen naar politieschool) en vrijdagavond (terug naar huis) reisden, hadden we er geen last van. 

Autoloze zondag A12 – Zoetermeer 1973, achtergrond voorloper van de latere Mandelabrug.

Het was een intensief jaar. Met ups en downs. Uiteraard leerde ik ontzettend veel en vond ik ook veel vakken interessant. Om die reden weet ik b.v. nog steeds wat een dijkstoel en dijkgraaf is. Zoek dat maar eens op; wij kregen dat bij Staatsinrichting. Mijn favoriete vak. Oja, zoek maar bij Waterschappen.  

Maar de lessen praktijkleer waren vaak zeer interessant. We kregen onder andere uit “eerste hand” het dossier van Willem van Eijk te zien en te horen. Willem was een seriemoordenaar, had vanaf 1971 (dus kort voordat ik naar de politieschool vertrok, vijf vrouwen vermoord nadat ze bijna allemaal door hem verkracht en verminkt waren en daarna vaak gedumpt waren in het kanaal. Hij was oorspronkelijk woonachtig in Korteraar, een dorpje in de buurt van Nieuwkoop (in de streek, waar ik later dienst deed). Vandaar dat ik van enkele slachtoffers nog steeds de namen ken, waaronder het 15 jarige meisje Cora Mantel en de oudere Aaltje v.d. Plaat. Op internet staan nog steeds de verhalen van van Eijk, die in 2019 in de gevangenis overleed. Voor die tijd besefte je het niet zo erg (omdat je het nimmer echt interesseerde) dat een mensen andere, onschuldige en veelal jongere mensen (vrouwen) zoiets ernstigs kan aandoen, zonder schuldgevoel.
Door mijn duidelijke, kleurrijke aantekeningen die ik in mijn ringband maakte n.a.v. de zaken die de docenten via een overhead-projector ons voorschotelden, ging het leren mij redelijk af, uiteraard mede doordat veel zaken ook wel mijn interesse hadden. Ik was geen topstudent (hetgeen ook wel kwam doordat ik niet slijmde bij de docenten wat enkele klasgenoten van mij wel deden, merkte ik), maar deed lekker mee. Vooral de strafwetten (misdrijven en overtredingen) en verkeerswetten lagen mij goed. En zo kwam ik al snel te weten, dat in de verkeerswetten niet gesproken wordt over een “zebra”, zoals wij dat op straat noemden, maar over een voetgangersoversteekplaats, oftewel een VOP. En je moest voor je proces-verbaal wel degelijk aan de wettelijke omschrijvingen en bepalingen houden, op straffe van vrijspraak voor een verdachte.

Maar sport, zoals de meeste balsporten maar ook sporten als atletiek, judo, jiu jitsu en boksen waren bijna altijd leuk. Maar die loopsporten….

Wekelijkse boslopen van 10 km. Iedere maandagochtend. Het hele jaar!

Een bloedhekel had ik aan de wekelijkse boslopen van 10 km, kort nadat je op maandagochtend om 10.00 uur op school in Apeldoorn was gearriveerd. Weer of geen weer, sneeuw of geen sneeuw, zomer en winter was dat vaste prik. Achter de Limburgse sportdocent opperwachtmeester Gillissen de bossen van Apeldoorn in. Door greppels, ondiepe vennetjes, heuvels op, dalen in en moeilijk bij te houden. Die vent had een topconditie, maar was ook nog eens een atleet. En een geoefende, zeer sterke judoka met z’n zwarte band. Afgepeigerd kwam je na dat uur naar school, snel douchen en de klas in. Zat je een behoorlijke tijd uit te dampen.

De 1500 meter op de atletiekbaan was ook al zo’n verschrikkelijke afstand. Je rende je binnen 5 minuten helemaal leeg. Bijna 4 rondjes atletiekbaan. Full speed en niet langer er over doen dan 5 minuut 10. Dat redde ik dan iedere keer weer net. Maar uiteraard waren er studenten, die het nooit haalden. En hou op over de Coopertest. Verschrikkelijk: in 12 minuten zo ver mogelijk rennen was echt niet mijn ding.

Maar soms smokkelde ik wel eens. Het gebeurde heel soms, dat ik mij niet helemaal in vorm voelde. Voor het proefexamen 10 km (eis: binnen 55 minuten) bijvoorbeeld. Dat haalde ik wel, maar had die dag echt geen fut. De 10 km was uitgemeten met 3 rondjes rond de opleidingsschool en kerk en tuinen. Het 2e rondje hield ik mij verborgen in de bossen rond de school. Bij het 3e rondje voegde ik mij stiekum weer bij de lopers, die het rondje er voor ook voor mij liepen. Ik eindigde zo op 51 minuten. Goeie score. En geslaagd voor deze test, want zelfs mijn klasgenoten misten mij niet.

Andere atletieksporten waren dan weer wel leuk: ver- en hoogspringen, touwklimmen kogelstoten, speerwerpen, maar ook de vechtsporten als boksen, judo en jiu jitsu (voor allebei de sporten gele band gehaald in de vrije avonduren. Deze sporten, net als boksen, werden buiten het lesrooster aangeboden en daar kon je dus vrijwillig aan deelnemen. Het hoefde niet, maar ik hoef niet uit te leggen dat iedereen, niemand uitgezonderd, hier aan deelnam. Je haalde het niet in je hoofd om niet mee te sporten).
Maar beide vechtsporten in de Dojo vond ik altijd leuk, vaak in combinatie met de (politie-)opbrenggrepen en andere arrestatie-technieken. En altijd met vaste partner: vriend en klasgenoot Martin Grooteman. Ons valbreken in de Dojo was altijd spectaculair. We vlogen als begin twintigers en beiden erg lenig door het lokaal. Maar we leerden elkaar door en door kennen en wisten precies wat ons het beste lag en wat ons beider kwaliteiten waren. Ook voor het examen, dus hielpen we elkaar.

Het carnavalsweekend in dat jaar, dus een lang weekend, brachten we door bij broer en schoonzus Ed en Gabriëlle. Uitgenodigd om bij hen in de flat in het Limburgse Geleen te komen logeren om dat weekend het carnaval in Maastricht mee te vieren. Pem kende dat vanuit Nijmegen, maar ik slechts van de verkleedpartijtjes op school en jeugdbeweging. Maar dat was natuurlijk geen echt carnaval.

Dat werd daar in Limburg dus groots gevierd, tesamen met veel vrienden en familie. Doordat we met zovelen waren, sliepen we allemaal (man/vrouw of 12) op luchtbedden in de huiskamer. Na de eerste carnavalsavond/nacht zorgde een rood afdekplaatje op het plafond voor een hoop ophef, daar aangeschoten Jan, vriend van broer en schoonzus, daar een pingpongbal in zag. Hilarisch.

Ed had tijdens één van de logeerpartijen in zijn andere huis in Wijnandsrade ooit eens een flinke teil met Sangria gemaakt, waar iedereen lekker uit kon scheppen, indachtig het Carnaval, denk ik. Paul, toen 17 jaar, deed zich tegoed aan alle fruit in de teil, maar vergat dat ook dat dat fruit daardoor flink wat alcohol bevatte. Dat werd wat later op de avond wel een grappige bedoening, waar veel om gelachen werd. Paul dronk nl amper alcohol.

Volgende dag, zondagmiddag, was het voor iedereen bijkomen van de vorige avond, katers verwerken en besloten werd om een lange, frisse boswandeling te doen, vlakbij Geleen, waar we toen allemaal verbleven. De hele club stapte in een paar auto’s en reed naar een bos, net over de Belgische grens. Ed weet helaas niet meer welk bos dat was en ik al helemaal niet meer, maar dat doet aan het verhaal niets af.

Langs betreffend bos lag een mooie, brede strook waar we onze auto’s parkeerden, achter een flink aantal reeds geparkeerde auto’s van andere wandelaars. Ik denk een stuk of 4, 5 auto’s. Een gezellige boswandeling gemaakt maar toen we terugkwamen, stond daar de Belgische Rijkswacht onze voertuigen te noteren. Ik liep naar mijn auto en de agent, die het kenteken stond te noteren vroeg of ik de eigenaar van die auto was. Ja, dat was ik. Andere Rijkswachters hielden zich bezig met de andere auto’s. Ik bleef op dat moment wel beleefd (wellicht onze redding), maar moest wel even plaatsnemen in hun busje.
Agent vroeg mij mijn beroep en toen ik vertelde dat ik politieman in opleiding was en op de Rijkspolitie opleidingsschool in Apeldoorn zat maar niet begreep waarom we hier bekeurd werden, terwijl er nergens parkeerverboden stonden, vroeg hij: “zit je echt op de politieschool” ? Ik bevestigde dat en meteen klapte hij zijn boekje dicht, vroeg mij of we dan konden vertrekken (hetgeen we al van plan waren), stapte uit zijn busje en riep zijn collega’s bij hem. Even later zwaaiden ze ons toe en dropen af. Niemand kreeg een bekeuring….

Wat wel een leuk uitje was, was de bijstand die we als schoolklas leverden aan de TT in Assen op 29 juni 1974. Het betrof de zesde race van het wereldkampioenschap wegrace-seizoen 1974. De race werd verreden op 29 juni 1974 op het TT-Circuit Assen.
Per politiebus werden we ’s ochtends (zeg maar ’s nacht’s) aangevoerd en konden we in groepjes uitstappen op de diverse parkeerplaatsen. Onze taak was het om het verkeer te begeleiden en aanwijzingen te geven. Rond een uur of 10 waren die plaatsen wel vol en een kleine wandeling vanaf onze plek (met toestemming, volgens mij) naar het circuit gaf ons een 1e rangs plek langs het circuit. Wel een pestherrie.

De andere bijstand die we leverden was bij het fruitcorso in de Betuwe. Bij Flipje. We waren er, maar ik weet er weinig meer van.
Heeft kennelijk geen indruk gemaakt, behalve dan dat je voor de 2 assistentie verleningen wel je vrije weekend kwijt was. Maar goed, je had wel voor beide evenementen een goede toeschouwersplek.

Overigens later in mijn carrière nog vele malen corso’s meegemaakt en moeten werken. Ook op mijn verjaardag. Daarover later meer.

Wereldkampioenschap Voetbal (W-Duitsland) Juni 1974
Als fervent voetballiefhebber baalde ik natuurlijk als een stier, dat juist nu en studerende aan de politieschool, ik tegen de opgelegde beperkingen van vrijheden aanliep terwijl het WK voetbal plaats vond, waar ook het Nederlands team (yep, met Cruyff) aan meedeed. De belangrijkste wedstrijden werden uitgezonden, ’s avonds om 20.00 uur.
Na de verplichte studie op je kamer op de 2e verdieping, was het om 20.00 uur rennen naar beneden, naar je eigen kantine-zaal om een goed plekje voor de (kleine) TV te bemachtigen. Je moest wel rennen, want zo’n 150 mede-studenten hadden hetzelfde idee. En zo zagen we gedurende die dagen het grootste voetbalevenement ter wereld.

Helaas vernam ik vandaag, dat Gert Müller (75), die in 1974 de 2-1 voor Duitsland tegen Nederland scoorde, overleden was. Hij leed al een tijdje aan Alzheimer.


Zomervakantie 1974

De Simca 1301, voor fl. 1500,= overgenomen van vriend John

Midden in het schooljaar op de politieschool hadden we 3 weken zomervakantie en kregen we vrijaf. De bedoeling was dat ik met Pem in mijn Simca 1301 achter haar ouders en broertje zou aanrijden naar Spanje. Zij hadden daar een appartement gehuurd in Llorett de Mar. Dat was toen nog niet zo ontwikkeld als tegenwoordig en ik mocht dus mee.

Een week voor de vakantie kreeg ik flinke pech. Met de auto. Hij begon ineens meer olie dan benzine te verbruiken en een krat met olieflessen achterin de kofferbak leek ons niet zo’n handige oplossing. Goede raad was, net als de reparatie, duur maar besloten werd dat ik voor fl. 295,= een retour-campingvlucht zou boeken (dus eigenlijk slechts de kale vlucht) en Pem met de auto met haar ouders en broer Henk naar Spanje zouden rijden. Daags nadat zij vertrokken waren, vertrok ook ik met een avondvlucht om 23.00 uur vanaf Schiphol, maar naar Gerona. Ik moest alleen zien hoe ik midden in de nacht van Gerona in Llorett zou komen, een stuk van zo’n 30 km. Maar dat bleek snel opgelost. Van een vriendelijke, Nederlandse hostess op het vliegveld mocht ik gewoon het 25 minuten durende stuk met de touringcar mee. Dus rond 3 uur ’s nachts arriveerde ik in de straat waar mijn a.s. schoonouders hun appartement hadden. In een tijd, dat we nog niet met GSM’s liepen konden zij mij niet bereiken en hadden dus niet kunnen doorgeven, in welk appartement zij verbleven. Ik zag hun auto wel staan, dus wist dat ik goed zat, dus ietwat zachtjes liep ik Pem te roepen langs openstaande ramen. Maar niemand die reageerde en of het al niet oncomfortabel was begon het ook nog eens te regenen. Ik kon nergens heen, dus kroop ik maar onder de geparkeerde auto’s om droog te blijven. Dat werkte, maar rond een uurtje of 7 liep ik alweer langs de woningen, totdat Pem mij hoorde en snel opendeed. We waren weer verenigd.

Na 2 fijne weken vakantie in Llorett de Mar werd de terugreis aanvaard: Pem en ouders en broer met de Toyota Corolla op weg en ik mocht weer luxe plaatsnemen in het vliegtuig, waardoor ik vanuit Gerona een paar uur later alweer thuis was en na een paar dagen acclimatiseren richting de opleidingsschool kon vertrekken.

Na de vakantie meteen vol aan de bak. Het was nog zo’n anderhalve maand te gaan tot het eindexamen en indien geslaagd: afzwaaien en de praktijk in. Eerst het sportexamen dat bestond uit de eisen van de NSF (Nederlandse Sport Federatie). Dit diploma bestond uit verschillende disciplines als Coopertest (in 12 min zoveel mogelijk rennen op de atletiekbaan), 10 km binnen 52 minuten, 1500 m in 4.45 minuut, 100 mtr onder de 11.5 sec, 100 mtr horden, hoogspringen (met de in 1968 op de Olympische Spelen geïntroduceerde “fosburyflop”) en verspringen. Als je die allemaal had gehaald kreeg je automatisch het NSF-diploma en een 8 op je eindlijst. Voor de gele band bij judo (trainingen gevolgd en examen gedaan in je vrije avonduren) kreeg je een 9 op je eindlijst en had je alle 3 je (politie-)zwemdiploma’s gehaald, inclusief reddend zwemmen, werd dat op je eindlijst met het cijfer 10 beloond. Daarmee kon ik dus de mindere prestaties met het lopen ophalen, want met de rest had ik geen problemen.

Zwemexamen

Als waterrat heb ik vriend/maat/klasgenoot Martin bij het zwemmen nog gematst. Voor het NSF-zwemdiploma zwommen wij af in een 50-meter binnenbad in Apeldoorn. Examen werd afgenomen door officiële instructeurs van de Nederlandse Sport Federatie. Zij hielden toezicht of alles goed verliep. Zo ook die dag: Martin keek er met angst naar uit, want zwemmen was nu niet bepaald iets waarin hij uitblonk en onder water zwemmen, waarvan we wisten dat dat één van de onderdelen was waarvoor geslaagd moest worden, al helemaal niet. Vijf meter haalde hij wel, maar vijftig ? Nee, dat zou hij nooit redden, terwijl hij verder een goeie student was.

Nadat we omgekleed waren in zwembroek en ik de situatie in het zwembad in mij had opgenomen, kon ik hem gerust stellen. De examenkandidaten werden omgeroepen, 6 tegelijk. Ik zat (met geluk) bij de eerste 6. De eis was om van het startblok het bad in te duiken, het gehele 50 meter-bad onder water te zwemmen en pas aan de andere kant boven water te komen om de kant aan te tikken. Ik stond op het 2e blok en wachtte tot mijn naam omgeroepen werd: “Snijders”! Ik stak mijn hand op en hoorde “OK, duiken maar”. Met onderwater zwemmen had ik nooit problemen en ook met deze afstand niet. Na rustig maar met kracht de 50 meter onder water te hebben afgelegd, tikte ik de overkant aan. Er kwam een kruisje achter mijn naam en ik verliet het bad, maar liep achter de kleedhokjes om. Halverwege, bij mijn hokje droogde ik mij snel af en was juist op tijd om in de 4e run de naam “Grooteman” te horen en op het 1e startblok te stappen, terwijl de examinator in de buurt van de 6e stond. Ik stak mijn hand op en hoorde: “OK, duiken maar”. En wederom zwom ik het hele bad onderwater. Ook Martin kreeg een kruisje achter zijn naam (!). We vonden het beiden schitterend en toostten daar ’s avonds flink op in de buurt van de piano en de bar van onze recreatiezaal waar een tappie 50 cent kostte.

Eén keer in de paar weken moest je een wachtdienst draaien in de portiersloge naast de voordeur van de school. Net als ieder ander draaide die ik die uiteraard ook en op de avond dat ik ook een wacht moest draaien, zag ik dat er een telefoontoestel op het bureau stond. Men had daar echter een hangslotje aan gehangen. Kennelijk werd er voorheen veel misbruik van gemaakt. Maar ik wilde die avond wel de kans grijpen om even mijn vriendin te horen, dus paste ik het trucje toe, zoals we toen wel meer deden bij een toestel met slot. Je nam de hoorn van de haak en drukte snel aan aantal keer op de plastic “haak” van het toestel het aantal keren van het telefoonnummer, wat je wilde draaien. De “0” was 10x snel indrukken, de “7” dus 7x drukken enzovoort. Als je dat voor alle (toen) 9 cijfers gedaan had, had je meestal het goede nummer en ging de telefoon aan de andere kant over, dus kon ik telefoneren met mijn vriendin. Let op: dit was in 1973 en telefoonkosten waren best hoog in die tijd.

Pistool Browning FN 9 mm - TRIS Online
9 mm Browning FN
Waltherp5.jpg
9 mm Parabellum Semi-automatische Walther P5
Schietlessen

Er waren 2 vakken, waar je afzonderlijk je diploma’s voor moest halen: het schieten met je 9 mm FN pistool, maar dat ging mij altijd wel goed af. Ik had er wel aanleg voor. Ook in mijn klas blonk ik met schieten uit en dat betaalde zich later in de praktijk (bij de ME) uit als aangewezen scherpschutter op pistool (eerst de Belgische Browning 9 mm FN en na een aantal jaar het nieuwe politie-pistool, de Duitse Walther P5. Maar ook nog steeds de aloude en zuiver schietende Winchester karabijn, 7.65 mm. (En als het dan een keer tegenzat gewoon tegen je instructeur zeggen dat je 3-maal door hetzelfde gat had geschoten. Dat werkte, maar eigenlijk alleen op de lachspieren…. ). Voor schieten slaagde ik cum laude, als dat gekund had.

EHBO-examen

Maar ook het EHBO-diploma moest je gehaald hebben wilde je met 2 strepen de eindstreep van school halen in plaats van 1 streep. En daar wrikte het een beetje. De cursus EHBO werd op school gegeven, maar uiteindelijk deden wij examen op de vliegbasis Deelen, nabij Arnhem en werd afgenomen door een hospik uit het leger.

Die examendag zaten wij, de kandidaten, op een stoel in een lange gang van het vliegveldgebouw. We bevonden ons naast kamerdeuren, waar binnen door de examen- commissie praktijkgevallen waren klaargezet, zodat je meteen handelend kon optreden.Er kwam een klasgenoot uit de kamer, waarnaast ik zat en die juist zijn examen had gedaan. Ik fluisterde hem: “wat tref ik binnen aan?” Hij keek of niemand het zag en fluisterde terug: “een gecompliceerde beenbreuk”. Ik werd binnengeroepen.

Ik bekeek de situatie en zag iemand naast een keukentrap liggen. De examinator vroeg mij wat ik er van dacht en ik heel wijs en in mijn naïviteit: “ik denk dat het hier een gecompliceerde beenbreuk betreft.” De examinator: “Nee, da’s helaas niet goed, dat was de situatie hiervoor.” Wat bleek? Tussen de vorige kandidaat en mijzelf had men de praktijkgevallen via tussendeuren in de kamers verwisseld.  Ik had iemand met hersenletsel aan moeten treffen en daarmee aan de slag gemoeten. Foutje, bedankt en gezakt.

Dat kostte mij dus een visite bij een huisarts in mijn woonplaats Zoetermeer om opnieuw, op eigen kosten, examen te doen. Dat was wel even zoeken, want het moest wel een bevoegde EHBO-arts zijn die ook examinator was voor het Oranje Kruis en je had toen nogal wat kleuren kruizen. Het mocht ook je eigen huisarts niet zijn. Maar dat lukte en bij hem slaagde ik. Ik kon het certificaat op tijd op school overleggen.

Doordat ik ook het NSF-diploma had gehaald (Nederlandse Sport Federatie) kreeg ik dus een 8 voor sport algemeen, een 9 voor vechtsporten vanwege de gele band voor Judo en Jiu Jiutsu en omdat ik 3 zwemdiploma’s had gehaald, plus reddend zwemmen kreeg ik een 10 voor zwemmen op mijn eindlijst. Daar was ik blij mee, want als stadsmens had ik grote moeite met de Vogelwet (Groenling, Geelgors, kooivogels), Eendenkooi met de kooiker, Visserijwet (gesloten en op tijden voor verschillende vissoorten, visaktes) en Jachtwet (eveneens open en gesloten tijden op wilde zwijnen, damherten enz.).

Voordat ik naar de politieschool ging, had ik dus als op en top stadsjongen helemaal niks met die natuurwetten, maar wist door flink studeren mij wel staande te houden en begon het zelfs leuk te vinden. Maar dat ik in het begin nauwelijks kennis had van wat er in de natuur gebeurde was dan wel te begrijpen (hoewel de politieschool daar geen rekening mee hield) maar bracht tegelijkertijd ook een lacune in het reguliere onderwijs aan het licht, vond ik achteraf.
Maar goed, dat was dus flink “blokken voor het eindexamen” geblazen. Maar wat zeker ook geholpen heeft: de laatste paar weken heeft Pem mij flink en streng overhoord op de hoofdwetten (strafrecht, strafvordering, staatsinrichting, Burgerlijk Wetboek). Die kennis zit er bij haar ook nu nog steeds in en heeft haar waarschijnlijk ook wel wat geholpen om een paar jaar later met de hoogste cijfers van haar klasgenoten als onbezoldigd ambtenaar van politie (nu BOA) te slagen bij de gemeentepolitie Leiden, waar zij toen werkte. Vraag haar maar eens wat art. 310 van het Wetboek van Strafrecht inhoudt… 😉

Op 25 september 1974 reikte Generaal Rehorst, in de functie van Algemeen Inspecteur en hoogste baas bij de Rijkspolitie het politiediploma uit en legde ik bij hem de ambtseed af.  

Ik, onderste rij, 2e van links met links naast mij hoofddocent, adjudant de Jong.
Uiterste rechterzijde docent Opperwachtmeester Meier

Daar, in de recreatiezaal van de opleidingsschool waren ook aanwezig mijn vaste vriendin en latere echtgenote (waar ik nu, 46 jaar later nog steeds mee samen ben) en beide ouders. Ik geloof wel dat ze allemaal net zo trots waren als ik. Ook trots op mijn cijferlijst, die lang niet zo slecht was. Het cijfer 6 voor “Nederlands” heb ik echter nooit begrepen, maar dat krijg je dus als je docenten verbetert. Ik vond het echter niet samengaan met de cijfers die ik gehaald had voor PV ter zake van overtreding en van misdrijf. Daar moet je goed in Nederlands voor zijn. PV’s met taalfouten kunnen gewoonweg niet. In ieder geval kwam achter mijn naam 101 punten in de Politie Almanak 1974 te staan. Boven de 100, dus. Streven gehaald.

Cijferlijst Opleidingsschool 1973-1974
Eindbeoordeling politieschool, kort voor het eindexamen

Het was dus een in alle opzichten enerverend schooljaar, waarin ik veel makker was dan in alle voorgaande (school)jaren, maar waarin ik van een 19-jarige knul naar 20-jarige man ben gevormd (volgens anderen, die het weten kunnen). Van discipline ben ik dus zelfs gaan houden, hetgeen ik vooraf niet voor mogelijk hield.
Ook kon ik vanaf nu meestal weer aan de doordeweekse trainingen van mijn eerste honkbalteam meedoen, die ik gedurende dat jaar node heb moeten missen. Mijn team was er kennelijk blij mee, want mijn examenfeestje werd door al mijn teamgenoten met aanhang uitbundig op zolder bij mijn ouders gevierd.

Na je examen, eind september 1974, kon je op borden in de hal van de opleidingsschool lezen, in welk dorp je geplaatst was zodra je van school afkwam. Ik was toen 20 en was daardoor een JC-er (jongste categorie) voorbestemd om slechts 1 jaar op die eerste standplaats te werken, waarna je na dat jaar verplicht was om naar een andere standplaats te gaan. Als OC-er (oudere categorie en vanaf 21 jaar) werd je meteen voor vast op die standplaats ingedeeld. Mijn eerste standplaats werd dus Hillegom. Ik wist dat deze plaats in de bollenstreek lag, maar moest echt even opzoeken waar dat precies was en hoe ik daar kwam met de auto.
Maar eerst: een feestje met mijn teamgenoten van het 1e Honkbalteam uit Zoetermeer:

Op de zolder van mijn ouderlijke woning in Zoetermeer, werd er, daags na de diploma-uitreiking op de politieschool in Apeldoorn, gefeest na het behalen van het politiediploma.
Op de foto Mike Antonissen (oprichter van de honkbalvereniging Lake Birds Zoetermeer, later: Birds Zoetermeer) dansend met Kitty, de vrouw van de andere oprichter van de vereniging, René Hanou. Rechtsachter klasgenoot politieschool Gé de Jong. Ik werd in het 2e jaar van het bestaan van de club lid en ben dat nu nog, na 52 jaar en vanwege mijn eervolle benoeming als erelid van de vereniging, voor het leven.

Afzwaaien politieschool – start praktijk Hillegom

Groepsbureau der Rijkspolitie in Hillegom (1974)

Op 1 oktober 1974, toevallig een maand voordat de helmplicht voor bromfietsers werd ingevoerd, begon ik op de “landgroep” Hillegom. Ik zou dat jaar zoveel mogelijk met mijn mentor Kees van Oeffelen op dienst gaan. Kees was een vrolijke en aardige eerste klasser die “al” 6 jaar in dienst was. Wat ik voornamelijk van hem leerde buiten de optredens op straat, was soepel autorijden. Hij wilde bij het schakelen persé niets voelen: alles moest vloeiend. Dat was geen probleem; makkie zelfs.

Spreeksleutels van de (links) mobilofoon en (rechts) megafoon, speaker op dak van de GSA, Groeps Surveillance Auto, de VW-bus. In het kastje het rittenboek.

Ik was nog geen week in de praktijk in Hillegom. Op een vroege herfst morgen, volgens mij was het maandagmorgen, 7 oktober 1974 en we begonnen de surveillance om 07.00 uur waarna we de mobilofonische oproep kregen van de meldkamer om te gaan naar een zekere overweg in de gemeente. Deze lag tussen de bollenvelden en in de directe omgeving van de Stichting Vogelenzang, een psychiatrische inrichting. Volgens de meldkamer had er een aanrijding tussen een trein en een persoon plaatsgevonden.

Binnen enkele minuten waren wij ter plaatse en daar zag ik dat de overweg iets omhoog liep. Beneden aan de spoordijk stond een bromfiets op zijn standaard met daarop een legerpukkel (tas). Kees begreep al snel wat er aan de hand was maar moest het mij wel  uitleggen. Hij legde mij uit, dat er een zelfmoord had plaatsgevonden en vroeg mij via de mobilofoon een lijkwagen te laten komen, hetgeen ik natuurlijk – met trillende stem – deed. Toen ik terugkwam van de politieauto liepen we samen de spoordijk op in de richting van de machinist, die naast de trein stond. Lopend naast de treinbaan in zijn richting kwamen we de resten van dat persoon tegen. Maar dát had ik niet geleerd op de politieschool. We hadden daar wel (Amerikaanse) films gezien van zware aanrijdingen, maar nimmer wat je aan zou kunnen treffen bij dit soort en andere zware ongevallen. Dat zou in mijn ogen verplichte kost moeten zijn, teneinde vooral de jongsten op de opleiding voor te bereiden voor de echte wereld. Op die manier zou de schok, die ik nu kreeg, enigszins gerelativeerd hadden kunnen worden. Ik was er nooit op voorbereid, dat ik ooit menselijke resten van een spoorbaan tegen zou komen. Dat we daarbij de begrafenis-ondernemer hielpen (het was eigenlijk zijn taak) was meer service. Maar dat mensen er zo uit zouden kunnen zien na een zware aanrijding, had ik nooit beseft. Ik was zwaar onder de indruk. Kees zei: “kom, dan gaan we een bak koffie drinken” en hij liep naar de tas van het slachtoffer, haalde daar de thermoskan koffie uit en schonk zichzelf een bak koffie in. Misschien was het voor hem een overlevings strategie, die hij zichzelf had opgelegd, maar zo kwam hij niet over. Ik had overigens nergens trek in.

Per auto werd een andere machinist aangevoerd. Degene die de trein op het moment van de aanrijding bestuurde, mocht wel verder rijden, maar onder toezicht. Ook niet eerder dan nadat de voorkant van de trein schoongemaakt was. Zoals hij er nu bijstond mocht hij het volgende station, Haarlem, van de verkeersleiding niet binnenrijden.

Uit ons onderzoek bleek, dat deze jongeman van 21 als bollen-arbeider werkzaam was bij één van de bollenboeren in de omgeving, maar dat hij ook psychiatrisch patiënt was in Stichting Vogelenzang. In zijn tas werd een afscheidsbriefje aangetroffen.

Arme jongen.

Maar het werd een zware dag voor me. Ik had niet veel anders om de hele dag aan te denken en veel werd er ook niet over gepraat. In die tijd kwam je rond koffietijd op het bureau, zat je met je collega’s aan een tafel en werd er over koetjes en kalfjes gepraat. Tot mijn verbazing kwam de aanrijding slechts even ter sprake, maar daarna was het hop: de auto in. Surveillance hervatten. Hoezo professionele opvang ? Zo werkte dat toen niet. Een bak koffie en gaan. Niet zeuren.

Ongeveer 3 maanden heeft het geduurd, voordat ik enigszins over mijn angst heen was en zonder een klotegevoel betreffende overweg over reed. Als niet ik, maar een collega reed en hij ging over die overweg hield ik wijselijk mijn mond, natuurlijk, maar zat niet op mijn gemak. Ik was nu immers een volwaardige politieman (…) en daar moest je dan ook maar tegen kunnen.


Als JC-er (jongste categorie) moest ik in Hillegom in de kost, maar daar had ik niet erg veel trek in. Vanuit Hillegom was het 3 kwartier rijden met mijn Kevertje naar Zoetermeer, waar ik nog steeds bij mijn ouders woonde en belangrijker, mijn prille liefde woonde ook in Zoetermeer, tegenover mijn ouderlijke woning. Het korps had een kosthuis aan de Wilhelminalaan geregeld, schuin tegenover de begraafplaats, bij een oudere alleenstaande dame. Ik kreeg een kamer op de 1e verdieping met uitzicht op het noorden, op de bollenvelden. Ik vond het er bijzonder onaantrekkelijk, het was een koude kamer en zeer ongezellig en ik was dan ook niet van plan om er veel te zijn. Het korps had een bedrag voor kostgeld met haar afgesproken van fl. 250,= per maand dat ik zelf moest betalen. Maar zonder met mij te overleggen. Raar. Maar daar ik er niet veel zou verblijven kon ik met de dame overeenkomen, dat ik er alleen kostgeld betaalde voor de momenten, dat ik er verbleef en mee at. En ik moet zeggen: haar tussen de middag lunch rundersoep, die mijn collega Auke Poppema en ik dan aten was lekker. Auke, een vrijgezelle Fries, kwam oorspronkelijk uit Wiewerd, nabij Sneek in Friesland. Die kon natuurlijk niet iedere dag naar huis, dus verbleef veel in het kosthuis. Arme jongen… Maar de kostjuffrouw ging akkoord met mijn voorstel dat ik slechts betaalde voor de momenten dat ik er verbleef. Dat was niet meer dan 40 gulden per maand, denk ik, maar de rest betaalde ik aan mijn ouders, waar ik dan weer in de kost was. Thuis was het beter en zoals vermeld, bovendien had ik mijn vriendin in Zoetermeer wonen.

Met mijn oude Kever had ik wel wat dingetjes. (In die tijd was een auto van 6 jaar al oud). Hij reed lekker, maar de startmotor weigerde meestal, ook na een tik met de hamer er op. Een bekend fenomeen bij vooral Kevers. Dus als ik met de kever in Hillegom aankwam, parkeerde ik hem boven aan de op- en afrit van het gemeentehuis. Eigenlijk heel brutaal, op een bezoekersparkeerplaats, pal voor de voordeur maar niet verboden. Als ik na mijn dienst dan naar huis wilde, stapte ik in, haalde de handrem er af, contact aan en in z’n 2. Hij rolde dan naar beneden: koppeling op laten komen en altijd succes. Voordat ik het holletje helemaal af was gereden, liep de motor al. In Zoetermeer deed ik hetzelfde, maar moest de auto altijd eerst even naar de kleine afrit van het plein duwen. Daar liep de straat een beetje af. Hij had n.l. maar een klein zetje nodig.

Snelheidscontrole Weeresteinstraat
Het was ergens in november 1974. Een troosteloze herfstdag, maar een prima dag voor een snelheidscontrole.
En een geijkte (what’s in a name in dit geval) plek voor een periodieke radar-snelheidscontrole was de Weeresteinstraat, de oude provinciale weg tussen Bennebroek en Hillegom, richting centrum Hillegom. Wij, collega Gerard Dirkx en Auke Poppema en ik, op die dag gedrieën dienstdoend, stelden ons ietwat verdekt op bij een bloembollenbedrijf binnen de bebouwde kom (dus max. 50 km/u) langs die weg en een zo’n 400 meter terug stond langs de weg het witte VW-busje geparkeerd met de ingebouwde radar-snelheidsapparatuur. In het busje bevond zich verder een collega-politieman van de verkeersgroep Den Haag. Met portofoon in de hand.
Voorbijrijdende voertuigen werden op snelheid gecontroleerd en reed er een auto voorbij, die sneller ging dan de ingestelde peilsnelheid van 64 km/u, gaf de medewerker per portofoon het merk en kenteken van dat voertuig per portofoon aan ons door. De collega, die aan de beurt was “sprong” dan de weg op, gaf de bestuurder een stopteken en dirigeerde hem naar de parkeerstrook langs de hoofdrijbaan. Aldaar werd de bestuurder proces-verbaal aangezegd voor zijn overtreding.

Zo ook werd die dag een snelheidsovertreder doorgegeven. Voertuigmerk was Opel Record, meen ik. Ik was aan de beurt en dit voertuig bleek te snel gereden hebben, zodat ik de weg opliep en de bestuurder een stopteken gaf. Daar voldeed hij keurig aan. Ik verzocht de bestuurder de motor van zijn auto uit te zetten. Toen ik de bestuurder, een jonge knaap van voor in de twintig zijn rijbewijs vroeg, begon hij al tegen mij te sputteren en het leek alsof hij daar niet aan mee wilde werken. Mijn collega Gerard, die het tafereel even verderop stond gade te slaan viel dat op. Gerard leek de bestuurder ook te kennen, dus kwam rustig dichterbij lopen. De bestuurder kon zijn rijbewijs niet tonen, omdat hij die niet bij zich had, zei hij, maar Gerard geloofde niet dat hij er eentje had en vroeg de bestuurder uit te stappen. De bestuurder weigerde en bleef zitten en vertelde dat hij weer verder wilde. Ik was dat natuurlijk niet gewend en was verbaasd, maar Gerard, al een aantal jaar bij de politie kende kennelijk zijn pappenheimers en trok door het geopende raam de sleutels van de auto uit het contact, zodat de man niet verder kon. Hij vorderde de bestuurder meteen uit zijn auto te komen. dat hij weigerde. Daarop kwam ik ook in actie, evenals de 3e collega en met zijn drieën hebben we de man, Laurent, uit de auto gehaald en in de boeien gesloten. Op het bureau bleek hij niet in het bezit te zijn van een rijbewijs, maar in een andere kamer vertelde Gerard mij dat hij al op zijn hoede was bij de controle, omdat hij de knaap herkende als eentje van de Haagse familie Denie, toen wonende op de Brouwersgracht in het centrum. Familie Denie was een criminele Haagse familie, waarbij diverse familieleden al diverse malen met diverse politiekorpsen in aanraking waren geweest, o.a. vanwege roofovervallen, diefstallen en andere zaken, die het daglicht niet konden verdragen. Boeven, dus.

Zie ook HIER

26er in vrije tijd aangehouden in Zoetermeer

Werkzaam bij de RP in Hillegom, bleek ik toch wel feeling te hebben voor het vak van politieman. Dat viel o.a. af te leiden uit het feit dat ik, samen met broer Paul en vaste vriendin Pem ooit een dronken bestuurder met mijn eigen ‘Kever’ aan de kant te zetten, toen wij op een vrijdagnacht terugkwamen van een bezoek aan Peter en Yola, die toen in Tholen woonden. Ergens bij Bergschenhoek, binnendoor richting Zoetermeer kwamen wij achter een Mercedes te rijden die flink slingerde over de weg. Hij had de gehele rijbaan, dus 2 rijstroken nodig. Natuurlijk geen telefoon (in die tijd) bij ons. Ik zat in die tijd in Hillegom bij de politie en dit was te erg en te gevaarlijk om een oogje dicht te knijpen en dat vonden de anderen in mijn auto ook wel. Bloedlink.

Pas op de Karel Doormanlaan in Zoetermeer kon ik voor die auto komen en ben toen steeds langzamer gaan rijden. We noemden dat een schoolvoorbeeld van een 26-er (overtreding art. 26, lid 2 Wegenverkeerswet). Uiteindelijk kwamen we daar stil te staan en de bestuurder rook niet naar alcohol, maar hij stonk. Kon niet best op zijn benen staan en uiteraard geen politie in de buurt.

Je kunt het niet bedenken, maar na mij als politieman gelegitimeerd te hebben heb ik hem toen aangehouden en achterin de kever gezet, ik denk naast Paul… Hij liet zich gedwee meevoeren. (Moet je nu eens om komen). Maar meteen naar het bureau gereden, toen nog gevestigd aan de Vijverhoek. Overgedragen (zoals het hoort) aan de plaatselijke politie en na een getuige-verklaring konden wij door. Plicht gedaan 😉
Bestuurder bleek overigens een aannemer uit Pijnacker te zijn, met fl. 18.000,= op zak om salarissen uit te betalen. Naar wat ik later te horen kreeg van de collega’s in Zoetermeer, bleek hij inderdaad stevig gedronken te hebben en was na veroordeling in ieder geval een tijd zijn rijbewijs kwijt. Sukkel.

Met deze Kever ging het dus wel goed, maar in de loop van de jaren heb ik wel wat te stellen gehad met mijn tweedehands karretjes, waar ik later nog wel eens wat over zal schrijven.

Daarna, dus na de Kever, kwam toch snel de Simca Rally 1, nieuw bij garage v.d. Velden in Zoetermeer aangeschaft voor fl. 8250,=, maar vanwege de als extra aangeschafte voorspoiler, aluminium sportvelgen en flinke radio met goede boxen ingebouwd, betaalde ik fl. 8900,=. Voor een betere wegligging lag er voorin, in de kofferbak, altijd een paar zakken zand als ik geen bagage bij mij had.

Grote drukte was er op het moment, dat de tulpen gingen bloeien, ongeveer vanaf begin maart. Jarenlang moest ik, op welke standplaats ik ook werkte,  assistentie verlenen op de laatste zaterdag van april als er het jaarlijkse corso georganiseerd werd. Regelmatig was ik dan op mijn eigen verjaardag de klos als 24 april op een zaterdag viel. De bloemenpraalwagens die van Haarlem dwars door de bollendorpen Heemstede, Hillegom, Lisse en Sassenheim richting Noordwijkse boulevard reden. Urenlang stond je langs de kant van de weg het verkeer tegen te houden. Maar als je geluk had had je dienst op de ULM (Ultra Licht Motorrijtuig). Een opgevoerde bromfiets, zeg maar. Daar mocht je zonder motorrijbewijs als politieman op rijden. Dat ding haalde wel 80 km… 🙂

De politie ULM: Ultra Licht Motorrijtuig

Eenmaal had ik dat geluk, (maar niet echt) want het was die dag pokkeweer. Veel regen, maar het corso ging door uiteraard. Ik had die dag dienst met die ULM (Ultra Licht Motorrijwiel) tussen Rijnsburg en Oegstgeest en reed mijn rondjes over de afgesloten wegen waarover het corso zou komen. Eigenlijk vond ik dat wel prima, want het jaar daarvoor stond ik de hele dag van het corso op mijn benen in Lisse. Op dezelfde plek. Zo afgezaagd.
Dus tuffen op de brommer vond ik prima. Ik had mijn lange politie-regenjas aan, die droog al zwaar was, maar nu reed ik dus vooral in de regen. Moet je je eens voorstellen.

Een gangetje of 40, schatte ik, totdat er onverwachts uit een onafgesloten zijstraat (onbekenden  hadden even het hek weggehaald) plotseling van links een auto het parcours op kwam rijden. Ik ging vol op de remmen, waardoor de ULM, mede door het natte en spekgladde wegdek in een slip raakte en ik op die auto afstevende. Ik koos eieren voor mijn geld en sprong van de wegglijdende brommer af, maar omdat deze nog een behoorlijke snelheid had moest ik rennen als de beste om niet onderuit te gaan. Stel je voor: voor talloze toeschouwers zou het een leuk spektakel geweest zijn, als ik voor al die mensen op mijn plaat ging, maar ik bedierf hun feestje. Ik kon mij letterlijk en figuurlijk staande houden en bleef overeind. Een luid applaus van achter de hekken was mijn deel. Brommer bleek niet beschadigd, ik startte hem, stapte er op en ging weer verder, alsof er niets gebeurd was.

Iedere JC-er werd in zijn eerste jaar in de praktijk na een paar maanden opgeroepen om verplicht de 6 weken Primaire Opleiding Mobiele Eenheid te gaan volgen bij de COME (Centrale opleiding Mobiele Eenheid, spreek uit: Ko-mee) in Neerrijnen, gevolgd door 8 weken detachement op  Schiphol, waarbij je overnachtte in het districtsbureau van de rijkspolitie Amsterdam, toen gevestigd in een monumentaal pand in de Sarphatistraat. In Neerrijnen ging ik (weer) voor 6 weken intern. Maar dit was wel iets anders dan op de opleidingsschool. Geen theorie meer, maar voornamelijk praktijklessen. Lessen waar vooral gehamerd werd op teamverband, tactiek, sport en kracht en collegialiteit omdat je in onverwachte situaties op elkaar moest kunnen vertrouwen. Volledig !

Lachwekkend, als je dat nu nog leest, was de rijksbegroting t.b.v. justitie voor 1973, waar b.v. een ME-peloton 6 rotanschilden per peloton (van 40 man) toebedeeld kreeg, terwijl bij mijn aantreden in 1975 bij de ME dit al bestond uit 40 schilden. Uiteraard. Iedereen binnen het peloton heeft die wel degelijk moeten gebruiken.
Lees hier die begroting en gebruik even de zoekoptie. Wel was in diezelfde begroting een puntje van aandacht:

Verbetering van deze uitrusting heeft de aandacht o.a. voor wat betreft brandvrije kleding, die bescherming moet bieden tegen de uitwerking van benzinebommen.

Oefenen in het opvangen van Molotov-cocktails

Zes weken lang oefenden wij op verschillende technieken, waar vooral (krakers)rellen in voorkwamen, demonstraties tegen kernenergie die hot waren en die op dat moment in het land regelmatig voorkwamen. Maar b.v. ook bij schippersblokkades. We hadden er juist een paar gehad. Maar daar werd meteen op de actualiteit ingesprongen en oefenden wij in het enteren van varende rijnaken bij de Genie in Den Bosch. Je werd geleerd, waar je aan boord moest stappen en lopen, daar kwaadwillige schippers nog wel eens steunbalken onder de dekluiken weg konden halen, zodat je 5 meter naar beneden een ruim in kon vallen als je op zo’n plank zou stappen. Schandalig, maar het gebeurde.

Mijn eigen, oude Renaultje 4 offerde ik zelf aan een ME-oefening

Maar ook oefenden we veel op het opvangen van molotov cocktails en barricades als brandende auto’s (Let wel: we moesten de krakersrellen en kroning toen nog krijgen).

En opletten of je je Römerhelm in dat soort situaties wel op de veiligheidsstand had vastgezet, waardoor je collega wat makkelijker je helm bij je af kon trekken mocht de situatie zich voordoen. Dat mocht ik proefondervindelijk leren, toen mijn “maat” Theo K., die naast mij op linie stond, tijdens de oefening een slok brandende benzine over zich heen kreeg. We oefenden op het wegslaan (naar de grond) van brandende flessen benzine, maar bij hem vloog de fles omhoog en hij kreeg de brandende benzine over zich heen. De benzine liep langs het vizier naar de binnenkant van de helm. Ik zag dat gebeuren, gooide mijn schild op de grond en trok met enige moeite de brandende helm van zijn hoofd, daar deze – tegen de uitdrukkelijke adviezen in – niet op de veiligheidssluiting stond en ik de gewone sluiting moest openen. Maar daarna kon ik de helm van zijn hoofd trekken en wat makkelijker de vlammen op zijn hoofd doven. Zijn snor was flink verschroeid en geblakerd, maar hij hield er verder niets aan over en kon gewoon verder oefenen.

Ook inzet Sankey: Berechting RAF-lid Knut Detlef Folkerts in Utrecht, 20 december 1977. De terrorist had o.a. Utrechts arrestatie-teamlid Arie Kranenburg doodgeschoten. Folkerts kwam in 1995 na 18 jaar gevangenisstraf voorwaardelijk vrij. Werd in 2000 definitief.

Zo nu en dan gingen we lekker de bossen in. Instructeurs vonden het prachtig om ons af te beulen en ons met 8 man met een loodzware boomstam door het bos te laten sjouwen. Een kilometertje of 10. Dat was zwaar. Behoorlijk zwaar.

Sankey AT104, pantservoertuig van Ierse makelij. (1973)
Gepantserde opbouw gecombineerd met het gewone chassis en de ophanging van een Bedford vrachtwagen en een Bedford-motor met Allison automatische transmissie.

Leuker waren de oefeningen, waarbij we op bospaden achter uit een rijdende Sankey (politie pantservoertuig, Ierse makelij) moesten springen. Met een gangetje of 50 reed het voertuig dan over de bospaden, waar we uit moesten springen. En vergat asjeblieft niet om met een grote sprong er uit te springen, want als je sprong uit het voertuig te klein was rolde je als een boomstam daar door het zand. Sommigen leerden het nooit en kwamen onder het zand terug: dat was dolle pret. Uiteraard werd je daarvoor getrained, zodat je in situaties, waarbij je van plek naar plek gebracht werd, sneller en makkelijker op je positie kon staan, b.v. bij de latere krakersrellen.
Uiteraard koos ik, als strateeg en als ik de kans kreeg, altijd als eerste de zitplaats. Als eerste het voertuig in, helemaal naar achteren doorlopen en daar plaatsnemen. Dan was je als laatste aan de beurt om uit het rijdende voertuig te springen, maar ook dan meteen de eerste om weer in te stappen. Mijn teamleden moesten dan allemaal weer naar het voertuig lopen en weer instappen. En dat ging zo een paar keer door. Vreemd, dat ik daar nooit iets over gehoord heb… 🙂

Eenmaal hadden we de instructeurs tuk en bleken het daarna hele slechte verliezers. Tijdens één van de “VO’s” (voortgezette opleidingen, die we in het begin tweemaal per jaar gedurende telkens een week ondergingen) kregen we als peloton Den Haag een navigatie-opdracht. Men gaf aan dat het een landelijke competitie betrof, dus welk van de 19 RP-pelotons uit het land was het snelst bij het uitvoeren van deze opdracht.  De leiding gaf ons daarvoor een soort van knipkaart mee, waarop 5 opdrachten stonden die uitgevoerd moesten worden door elk van de 4 groepen van het peloton. Maar ieder afzonderlijk. We moesten er (op onze eigen manier) bewijs voor meebrengen, dat de opdracht uitgevoerd was. Ik kan mij helaas de opdrachten niet meer voor de geest halen, maar voor het geheel boeit dat ook niet echt. De tocht die we zouden moeten maken op deze zonnige, bloedhete dag, was zo’n 25 km en eigenlijk hadden we daar niet zo’n zin in, maar opdracht is opdracht. We moesten die vervullen, maar kregen er slechts 1 instructie bij: we waren een groepje van 10 man en met 10 man moesten we ook weer binnenkomen. Om 10 uur ’s ochtends liepen de 4 groepen, met een onderlinge tijdsafstand van een kwartier, de poort uit. Iedere groep had zijn eigen route, zodat we elkaar niet tegen zouden komen.  Uit ervaring wist de organisatie, dat we dan rond 15.00 uur binnen zouden komen kruipen.

Lekker vooruitzicht, maar goed we waren de poort van de COME nog niet uit of we namen een zijweggetje, wachtten totdat we met alle vier de groepen bij elkaar waren, zodat we ons plan konden uitwerken en staken daar dus even de koppen bij elkaar.

We besloten dat ieder van de 4 groepen de knipkaart in 5 stukken zouden scheuren en ook dat iedere groep zich zou verdelen in tweetallen. Door de navigatie-instructies konden we prima onze weg vinden en ging ieder tweetal zijn kant op, niet nadat we een verzamelpunt hadden afgesproken, waar we elkaar na de opdrachten zouden treffen om gezamenlijk, dus met 10 man, de poort in te lopen. Omdat we officieel met een onderlinge tijdsafstand van telkens een kwartier waren vertrokken, spraken we af, dat de groepen bij het binnenkomen eveneens een kwartier per groep zouden aanhouden. Deze slimme zet zorgde ervoor, dat we met het peloton als eenheid functioneerde. Dat wilde men toch zo graag? Welnu dan.

Het moge duidelijk zijn, dat wij ruim voor 3 uur ’s middags, namelijk rond 12 uur, al op de “geheime” verzamelplaats compleet waren. We hielden het tot ongeveer 14.15 uur uit, waarna wij (nadat we eerst een rolletje plakband hadden bemachtigd om de knipkaarten overal weer aan elkaar te plakken) als groepen, met tussenpozen van ongeveer een kwartier, de poort van de COME binnenwandelden. Grote verbazing bij de instructeurs, want het snelste van de 12 pelotons, die voor ons geweest waren, was eerder rond 15.20 uur binnengekomen. Dat scheelde zo’n 40 minuten.

De aap kwam wel uit de mouw toen men ons vroeg waarom alle kaarten aan elkaar geplakt waren en wij hen de waarheid vertelden. Dat werd niet gewaardeerd en peloton Den Haag werd onmiddellijk gediskwalificeerd, terwijl wij aangaven nergens regels te hebben geschonden. Onze inventiviteit werd afgestraft, terwijl wij juist aantoonden te beschikken over een flinke teamspirit. Men hield voet bij stuk, dus toen op vrijdagmiddag afscheid genomen moest worden na een week training, waarbij de commandant van de COME altijd een woordje sprak, ging het gehele peloton uit protest achterstevoren in de ruimte zitten, met de capuchon op het hoofd. De overste stond tegen ruggen aan te praten. Wij pikten het niet, dat we door onze slimheid niet meer mee mochten doen.

Later in de week en eenmaal weer op onze eigen standplaatsen werden we (schriftelijk, per telex) gerehabiliteerd. Men kon achteraf gezien en intern er over gesproken te hebben onze actie toch wel waarderen en bevestigde dat wij hiermee ons teamgevoel en scherpzinnigheid hebben laten prevaleren boven het ogenschijnlijke doel van deze opdracht en daar moest ook erkenning voor zijn. We wonnen de competitie dus. Met overmacht natuurlijk, want geen enkel ander peloton was op dat idee gekomen.

De VO (afkorting voor Voortgezette Opleiding) werd in de 70-er jaren tweemaal per jaar gehouden. Met het hele peleton vertrok je dan voor 5 werkdagen naar Neerijnen in Gelderland. Het leuke was, dat je in staat gesteld werd de officiersmess die week over te nemen en ik was daar de vaste barman van. Ik tapte daar de biertjes alsof het een lieve lust was. Daarbij kocht ik bij de boer in mijn woonplaats Nieuwerbrug grote stukken boerenkaas in (maar ook worst), en sneed dat in stukjes tot porties van een gulden. Ik verdiende er niets aan, maar het was erg goed voor de sociale cohesie en daar had je dan weer wat aan als het er op daadwerkelijk optreden op aan kwam.

Verder hadden we oefeningen met honden, met paarden op eigen locaties of bij defensie. We waren regelmatig te vinden in een oefendorp, ik meen in Crailo (waar later Utopia 1 vandaan kwam), waar we oefenden met traangas, krakers, rellen en ook met de bereden groep.  

Indrukwekkend was het oefenen met de Bereden Groep met hun getrainde paarden. De helft van ons peloton was dan aangewezen als demonstrant, de andere helft politie, maar bij een sitdown demonstratie was ik verbaasd dat zo’n groot paard, ondanks de rookbommen en het vuurwerk zonder angst voorzichtig over de demonstrant stapte en met een been die demonstrant onder hem vandaag schoof. Uiteraard kreeg de demonstrant daarna een (zachte) tik met de lange lat.

Oefenen deden we ook op de Veluwe, de vooral ook bij militairen bekende Harskamp, op de stormbaan, kropen onder stroomdraden door, waar ook stroom op stond, terwijl er met scherp over je heen geschoten werd (voor je zag je n.l. de inslagen) dus je bleef vanzelf wel laag bij de grond tijgeren.

Maar we schoten daar ook zelf met onze ouderwetse Winchester 7.65 karabijnen. In de houder konden 15 patronen.
Met de productie van deze karabijn werd aan het begin van de Tweede Wereldoorlog begonnen. Ze werden gebruikt door het Amerikaanse leger. Er werden er zo’n 6 miljoen van geproduceerd. Na de oorlog werden ze aan de Nederlandse overheid ter beschikking gesteld. Dus we liepen met 30 jaar oude wapens, die overigens wel nog steeds zuiver schoten, maar eigenlijk niet meer van die huidige tijd waren. Maar ja, dat was met zoveel zaken het geval. Onder ons ME-tenue, wat een gevechtspak was, zoals militairen die in het groen droegen, maar wij in het het blauw, droegen we in het begin gewoon een overhemd met stropdas. Als je daar nu aan denkt: te bizar voor woorden. En kleding voor in de winter, zoals een trui? Dat hadden we toen echt niet. We hadden een ME-lid, die 50 schipperstruien had opgekocht bij de Zeeman en ons die gaf tegen een tientje (gulden) als betaling. Dat waren best fijne, warme truien.
Zelf besloten we bij de juiste temperatuur geen overhemd meer te dragen maar een wit T-shirt. Bescherming als legguards, body-protector, bitje (voor je gebit) kwam pas een paar jaar later, evenals beter bij het ME-tenue passende kleding, zoals een blauw sportshirt als onderkleding. De meegeleverde thermobroek en thermovest waren dan wel weer lekker warm. Vooral fijn voor de winterperiode waar we wekenlang op de Tobias Asserlaan in Den Haag, ’s nachts natuurlijk, de Indonesische ambassade moesten bewaken.
Maar zie eens hoe de uitrusting van de politie er tegenwoordig uitziet. Een enorm verschil!

Op de bekende Waalsdorpervlakte, tussen Wassenaar en Scheveningen, oefenden wij regelmatig op de schietbaan met onze Winchesters. Daarmee kon je echt op 200 meter erg zuiver schieten. Althans ik wel en baldadig zoals ik toen was, schoot ik vaak de houten poot van de schietschijf doormidden in plaats van op de roos. Dat was altijd lachen.

Winchester .30 cal M1 karabijn. Amerikaans ontwerp, semi-automatisch, magazijn van 15 patronen. In gebruik bij de Landmacht ( periode 1945-1963) en Pelotons Mobiele Eenheid Rijkspolitie tot ± 1990

De Winchesters waren ook prima wapens voor het afschieten van traangasgranaten. Die zette je dan op het uiteinde van de loop, laadde je hem door met een losse flodder en schoot je op die manier in een boog de traangasgranaten af in de richting van de rellenden. Het voordeel van deze granaten t.o.v. de metalen, die we weg moesten werpen, was dat deze plastic granaten meteen smolten, direkt na het afvuren (zie ook het epistel over de krakersrellen in Amsterdam en Nijmegen) en was het voor raddraaiers niet zo handig om deze proberen terug te gooien. Meerdere malen zagen wij die granaten bij optredens kleven aan de handen van demonstranten die dachten slim te zijn om de traangasgranaten proberen terug te gooien. Dat doe je maar één keer, dus.

Regelmatige bezoekjes aan de tokkelbaan bij de commando’s in Doorn en Roosendaal. Naar boven klimmen en afglijden.

We gingen ook wel op bezoek bij de commando’s in Doorn of Roosendaal om daar van de tokkelbaan af te tokkelen. 

Die keer moesten wij op onze beurt wachten om de toren in te klimmen totdat een peloton gekleurde baretten in opleiding klaar was. Dat was wel lachen. We konden daar de wat bangere commando’s in opleiding, maar vooral hun commandant, snel over de zeik krijgen.

Er stond een jonge commando in opleiding op 4 meter hoogte, die niet verder omhoog durfde. Met beide armen omklemde hij krampachtig de metalen binten van de 20 meter hoge klimtoren. Angst in zijn ogen. We kregen medelijden met deze dienstplichtige soldaat van een jaar of 19. Wij vroegen hem: “wat is er aan de hand, joh?”. Hij: “ik wil niet; ik vind er niks aan, ik durf niet”, maar zijn commandant die bovenin de toren zat, schreeuwde zoals een commandant dat kon doen naar die knaap en schold hem verrot, dat hij niet verder wilde. En wij maar wat zachter praten tegen die jongen: “joh, als je niet wil, dan ga je toch niet ?”. “Zo doen wij dat ook, hoor.” Wel, dat kon die officier daar boven helemaal niet waarderen en werd pislink op ons, hetgeen ons niet deerde: wij hadden niks met hem te maken.

Uiteindelijk was het onze beurt. Groep voor groep konden we de toren inklimmen. Dat betrof een soort van electriciteitspaal, met om de 10 meter een plateau, waar je even op kon rusten. Daarna klom je verder richting de “afglijplaats”. Uiteraard ging het allemaal niet erg snel, dus moest je soms minutenlang aan de buitenkant van die toren hangen, totdat je weer verder kon (arbeidsomstandighedenwet was kennelijk niet van toepassing). En dat nu was het meest lastige, niet het naar beneden zoeven: dat was namelijk wél leuk.

Maar dat was voor mij de reden om niet op de uitnodiging in te gaan om nog eens vrijwillig naar boven te gaan, zoals anderen dat wel deden en dit beschouwden als een kermis attractie. Aan één zo’n glijpartijtje had ik wel genoeg. Ik ging het niet uit de weg, maar het was niet zo zeer mijn ding.

Tokkeltouw

De tokkel was in feite niet meer dan een touwtje. OK, een dik touw. Het touw was voorzien van aan het ene eind een splitoog en aan het andere eind een houten plug. Zoiets als wat de sluiting is van zo’n geitenwollen sokken houtje-touwtje jas. Door de plug door het oog te steken ontstond een rond touw dat om de tokkellijn kon worden geslagen en waar de handen door 2 ontstane lussen, na een paar maal die lussen gedraaid te hebben om deze zodanig klein te maken om te voorkomen, dat de handen uit de lussen zouden glijden door heen konden worden gestoken. Zo kon de tokkelaar van grote hoogte betrekkelijk veilig onder een ruime hoek snel afdalen. Onder aan de tokkelbaan was meestal een berg zand gelegd om vlak voor het naderen daar je benen te hoeken om die “glij-val” te breken en een zachte landing te maken.

Maar zowiezo was het tokkelen niet geheel ongevaarlijk.
Enkele maanden na een dergelijke oefening, kregen wij, Rijkspolitie ME-ers te horen, dat een collega uit een tokkeltouw losgeschoten was en 20 meter naar beneden gestort was. Hij overleefde de val wel, maar liep wel een dwarslaesie op. Triest ongeluk. Onder de ME-ers werd een bijdrage gevraagd om hem iets te ondersteunen. Tegenwoordig zou dat een crowdfunding heten.

Wat waren wij blij dat we de 6-wekelijke ME-opleiding in de hete zomer van 1975 mochten volgen. Zo waren de oefeningen met water telkens weer een heerlijke afwisseling, indien je op de een of andere manier ergens koppie onder moest, b.v. bij een hindernisoefening op de nabij gelegen Waal rivier, waar je vanaf een brug moest abseilen een bootje in, waarmee je snel naar de overkant diende te varen tussen drijvende olievaten in. Slalommen dus. En dat ging niet altijd even vlekkeloos. In die zomer was dat een welkome verkoeling.

De eerste ME-bus, die ik bestuurde: een Saviem (Renault)

Of een touw oefening op het complex van de COMÉ zelf. Daar stond een aantal barakken en daartussen lagen best grote rechthoekige vijvers. Aan één kant had men een dik touw vastgebonden aan de metalen brandtrap van zo’n barak. Het andere eind touw was vastgebonden aan de andere kant van de vijver, maar diagonaal gespannen en vastgemaakt aan een ME-bus, een Saviem, zo eentje met handversnelling en waarmee je heerlijke knallen kon veroorzaken als je door een tunnel reed door even je contactsleutel om te draaien en weer terug. De ontsteking veroorzaakte een enorme knal uit de uitlaat. Met 4 bussen achter elkaar was dat altijd een leuk kabaal in zo’n tunnel. Alsof we dat afgesproken hadden. Eh, hadden we ook. Veel bekijks mee gehad…. Dat was afgelopen toen we later de Mercedes 408 bussen kregen.

Maar daar zat dus het klimtouw aan vast en wat was er dan leuker, als je je maat een hak kon zetten door tijdens zijn touwkruipoefening op zijn buik of hangend met zijn handen aan dat touw, de ME-bus even van de handrem te halen en in zijn “vrij” te zetten. We moesten dan wel oppassen dat de bus niet langzaam achteruit de plomp inreed. Langzaam zakte de collega op het touw het water in. Midden in de vijver natuurlijk. Maar dat was wel grappig.

De ene keer haalde je zo’n grap bij iemand anders uit, de andere keer was jij de klos. Zo werkte dat, maar “spelenderwijs” hielp dat enorm bij je incasseringsvermogen. Ook dat moest je bij de ME opbouwen. Je dus niet zo snel laten opnaaien.

Na de opleiding van 6 weken werd ik meteen 8 weken gedetacheerd op Schiphol, waar je op het gehele vliegveld en daar rondom beveiligings- en politietaken ging uitvoeren. We meldden ons op het districtsbureau aan de Sarphatistraat in Amsterdam, alwaar we ook 5 dagen per week met 2 man op 1 kamer sliepen. Alleen op je vrije dagen mocht je naar huis en reed ik via Hazerswoude, waar ik collega Bart Zijlstra afzette, terug naar Zoetermeer. Omdat ik in Hillegom mijn korpsrijbewijs al gehaald had, werd ik meteen aangewezen als pendeldienst chauffeur en dat bleek helemaal niet zo’n vervelend baantje te zijn.  Als je tenminste van autorijden hield. Je reed namelijk de hele dag politiemensen met een VW-personenbus op en neer van Schiphol naar de Sarphatistraat. Nou ja, de hele dag. Volgens mij zo’n 3-5x per dag op en neer. De rest was pauze. Telkens 20 minuten heen en 20 terug. Ik leerde Amsterdam wel kennen.

Oude Verkeerstoren. Oude situatie. Rechts gebouw RLD en RP Dienst Luchtvaart. Situatie 70-er jaren

Pauze nam ik, als het ging, dan vaak op Schiphol, in de kantine van de RP Dienst Luchtvaart en Rijks Luchtvaart Dienst. Gebouw stond aan de overkant van de straat van de verkeerstoren. De oude toren, want de nieuwe was toen nog niet gebouwd. Zie foto hierboven. En we konden onze eigen auto’s gewoon aan de overkant van het gebouw parkeren. Kom daar nu nog maar eens om.

Maar in die kantine kocht je als lunch gewoon een goede, flinke biefstuk/brood of een grote uitsmijter ham voor resp. fl. 2,50 en fl. 1,50 met je knipkaart. Glas melk voor een kwartje.

De dienst Luchtvaart van het Korps Rijkspolitie bezat in die tijd (rond 1975) voor zover ik nog weet 2 Cessna vliegtuigen, waarna er later eerst één helikopter bij kwam. Naar weer later werden de vliegtuigen afgestoten en had de dienst slechts helikopters.

Eerste vliegtuigje Dienst Luchtvaart Rijkspolitie (plm. 1975)

In dat gebouw bevond zich ook de Schiphol-meldkamer waar Rijks- en Luchthavenpolitie op waren aangesloten. De LuPo (luchthavenpolitie) was een korps, met normaal opgeleide politiemensen, bewapend ook, maar slechts bevoegd op de belangrijkste luchthavens als Schiphol en (toen) Zestienhoven. (Wij noemden ze vaak onterecht mislukte politiemensen. Net als toendertijd de spoorwegpolitie, in dienst van de NS.) Uiteindelijk zijn de Luchthavenpolitie en Spoorwegpolitie opgegaan in de reguliere politie en vond er op de luchthavens een samenwerkingstaak plaats van politie en de Koninklijke Marcehaussee met ieder hun eigen taken. Logisch wel, want grensbewaking was toen een taak van defensie, alhoewel die taken op b.v. Schiphol rap door de KMar werden uitgebreid. Maar vanwege die oorspronkelijke taken noemde wij de Kmar als “echte politiemensen”, zoals wij onszelf (ten onrechte) beschouwden, ook wel grenssoldaten.

En net als dat Gemeentepolitiemensen ons vaak boerenpolitie noemden, omdat de RP slechts vooral aanwezig was in gemeenten met minder dan 25.000 inwoners (zie politiewet 1958, bijlage B).
Tja, boerenpolitie met Porsches, helikopters en vliegtuigen, zeiden wij dan.

Een treurig moment voor vele leden van de luchthavenpolitie was het inleveren van hun gemeentepolitie uniform tegen dat van de Rijkspolitie. Maar omstreeks 1991 wordt het korps Luchthaven politie opgeheven. De werknemers hadden de keuze om voor de NV. Luchthaven Schiphol te blijven werken dan wel over te stappen naar de Rijks- of Gemeentepolitie. Er zijn zo’n zestig personen overgestapt. Diegenen die gebleven zijn kregen de keuze om voor de verkeersdienst of voor de afdeling security van de luchthaven te gaan werken. De laatste jaren waren er dus drie politiekorpsen actief op de luchthaven. De gemeentepolitie Haarlemmermeer, de luchthavenpolitie en de Rijkspolitie. De laatste twee beide met een bureau op Schiphol. Er was nogal een onderlinge strijd tussen deze korpsen. Bij een calamiteit kon het gebeuren dat deze drie korpsen ter plaatse kwamen. In de meeste gevallen werd het dan door gemeentepolitie Haarlemmermeer afgehandeld.

Luchthaven- en spoorwegpolitie bestaat inmiddels ook niet meer. Politietaken op Schiphol worden nu volledig uitgevoerd door de Koninklijke Marechaussee, die er een politietaak bijgekregen heeft. Met de Luchthavenpolitie draaiden wij gecombineerd avond- en nachtdiensten rondom Schiphol. In onze, maar ook hun voertuigen (Daf 55).

Doordat we in die maanden intensief met dezelfde collega’s van de LUPO (luchthavenpolitie) dienst deden begonnen we hen ook beter te kennen. Zo kwam het dat ik na een tijdje door een LUPO -collega die een vliegbrevet bleek te hebben werd uitgenodigd om samen met nog 2 collega’s, elk tegen betaling van de kosten van het huren van zo’n 4-persoons toestelletje (fl. 25,=)  een vlucht van 2 uur met een Cessna mee te maken.

Ik vond dat erg bijzonder en zo gebeurde het, dat ik op een zonnige middag in de zomer van 1975 van Schiphol richting Brabant vloog, een rondje om de mast van Lopik maakte en ik mijn ogen (ook door de zoeker van mijn camera) uitkeek. Ik moest hem halverwege wel even tot de orde roepen, want ik vond die bijzondere verrichtingen maar niks. Zo schoof hij op een zeker moment de gashandle volledig in, waardoor ik kort erna de propeller op de neus bijna stil zag staan. We waren aan het zweven !! Meteen maakt hij een duikvlucht van (naar hij later, toen ik van de schrik bekomen was, vertelde) zo’n 30 meter vrije val was. Hij trok de handle weer naar zich toe en de propeller ging weer volop draaien. Goddank. Ik was toen wel genezen en blij, dat ik weer veilig op Schiphol-Oost stond. Maar zo kwam de piloot aan zijn verplichte vlieguren. Dat was ook meteen mijn laatste vlucht ooit in zo’n toestelletje.

De specifieke beveiligingstaken werden toen wel door de RP uitgevoerd. We werden voorzien van gepantserde Hanomags, (zie foto, persoon ben ik niet) waar 3 mm dik plaatstaal aan de binnenkant was bevestigd, waardoor het voertuig wel tweemaal zo zwaar werd. Ruiten waren voorzien van 1 cm dik kogelvrij glas. Van airco had de RP in 1975 nog niet gehoord, maar bestond het nog niet in auto’s, dus op het moment dat wij een El-Al toestel moesten begeleiden naar de startbaan en wij achter het vliegtuig aan reden en pas weg mochten, als het toestel zo ongeveer uit het zicht was, stikten wij de moord van de hitte in die hete zomer. Ramen konden niet open, dus wij deden dan de zijdeuren maar open en hielden wij, al rijdend, deze  open met onze benen. Zo konden wij nog enigszins het hoofd koel houden.

Met grote regelmaat begeleidde je een vertrekkende vlucht van El-Al en/of KLM die naar Tel Aviv vertrok (toendertijd de meest risicovolle vluchten) vanaf het moment dat de incheckbalie voor die vluchten in de vertrekhal openging, totdat iedereen in het toestel zat. Vaak stonden we in die hal met zo’n man of 6 rondom en boven die balie, voorzien van zo’n 5 kg zware kogelvrije vesten. Best wel zwaar na een tijdje, dus de slimmerikken onder ons zochten altijd even een hekje uit om tegen te leunen en om de onderkant van dat vest daar op te laten rusten.

Bij nieuwe collega’s haalden we wel eens de grap uit om de loden platen uit andere vesten te halen en die in een vest van een nieuwe collega te stoppen. Na een uurtje ging je hem dan toch maar waarschuwen, dat hij met een dubbele of driedubbele portie loden platen liep en 15 kg ballast aan het meesjouwen was.

Nadat alle passagiers waren ingecheckt in de vertrekhal (waar het onder de dienders alom bekend was, dat geheim agenten van de Mossad daar in burger ook gewapend rondliepen), vertrokken de dienstdoende politiemensen naar de gate.

Aldaar werd de bagage van de passagiers gecontroleerd, alvorens deze het vliegtuig in ging. Ook daar hielden we een oogje in het zeil, terwijl beveiligers van Hoogenboom doorzoeking van de bagage deed. Vaak geestdodend werk.

Met afgeschreven GSA’s (Groeps Surveillance Auto) van meer dan 5 jaar oud reden wij ook surveillance op Schiphol. Toen was het makkelijk overal te komen: je reed zo Schiphol zelf op en reed gewoon rond de vliegtuigen. Anderszins reed je ook buiten de luchthaven en dan ook compleet de buitengrens. Er liep een dienstweg naar Schiphol Oost, waar je halverwege een aantal bedrijven tegenkwam. Aan de achterzijde van die bedrijven, waar natuurlijk ook gesurveilleerd moest worden, reed ik eens over een aarden pad. Die lag tussen zo’n bedrijf en een sloot.
Het pad lag vol met kuilen en hobbels en ik had door, dat, wanneer je met de bus gas gaf als je uit een kuil kwam en een hobbel opging, de bus een behoorlijk stuk omhoog vloog. Gaaf! Ach ja, je moest wat met die verveling. Lastiger was het, dat ik dit ook deed in een onoverzichtelijk bochtje, waardoor de bus te water raakte. Hij kwam op zijn kant in de ondiepe sloot. Ik riskeerde mijn leven nog even (kuch), door vanaf de walkant door een zijraam de bus in te gaan om de portofoon te redden. Mobilofoon zat er niet in.

Ik had mijn camera bij mij en maakte er een paar zwartwit foto’s van (zie hierbij), maar mijn collega had met mijn camera ook een foto gemaakt, waarop te zien was, dat ik op de zijkant van de bus zat. Een paar dagen later had ik de foto’s bij mij, daar mijn vader in zijn Doka mijn rolletje had ontwikkeld en afgedrukt. Ik liet ze onder de collega’s zien.

Op de één of andere manier had de Commandant Dienst Luchtvaart er lucht van gekregen, dat er foto’s van mijn “ongevalletje” waren gemaakt en riep mij bij hem. Met name was hij geinteresseerd in de foto, waarop ik op de zijkant van de GSA zat, omdat hij dat als een soort van overwinningsgebaar beschouwde. Oeps. Ik stond met mijn bruine envelop op zijn kamer en hij vroeg mij de foto’s te overhandigen. Ik trok de stapel foto’s uit de envelop en hij bekeek ze. Hij vroeg zich echter af, waar die onderhavige foto gebleven was. Ik deed alsof mijn neus bloedde en hield mij dom. Ik wist van niks. Meer dan een uitbrander kreeg ik nu niet. Commandant: “Voortaan oppassen”. Ik: “Jawel, overste. Dank u wel.”

Beneden, in de kantine, controleerde ik de foto’s, waarbij bleek dat juist die foto waar hij zo in geinteresseerd was, in de envelop was blijven zitten, toen ik de stapel er uit haalde. Het moest gewoon zo zijn, maar het heeft mij wel gered.

Na 8 weken keerde je terug naar je standplaats, waar je nog een paar dagen moest werken, alvorens je naar je nieuwe standplaats ging. Die standplaatskeuze vond plaats op het districtsbureau van de Rijkspolitie Den Haag aan de Koninginnegracht. Dat betrof een groot, statig herenhuis waar op de bovenste verdieping de meldkamer RP District Den Haag was gevestigd.

Maar alle JC-ers, die tegelijk met mij een jaar eerder begonnen waren op hun eerste standplaats, konden daar een keuze maken voor hun nieuwe, definitieve standplaats uit een beperkt “aanbod”. Ik weet dat ik kon kiezen uit ’s Gravenzande, de Lier, Schoonhoven, Lekkerkerk, Nieuwerkerk en Voorschoten. Omdat ik in Zoetermeer woonde, was voor mij Voorschoten de meest nabijgelegen standplaats en dus ook de meest logische keuze, waar ik samen met Marius van Meurs dan naar toe ging. Een oud schoolkameraad van mij, Willem Hoogendoorn, koos tijdens die bijeenkomst voor de landgroep Lekkerkerk in de Krimpenaarwaard. Kort nadat hij daar na op zijn nieuwe standplaats begonnen was, hoorde ik dat hij op een nacht op een overweg in die polder een trein uit de rails had gereden. Onder invloed (…). Hij kwam er met een berisping (na de reguliere veroordeling tot een boete) vanaf.

Rijkspolitie Groep Voorschoten

En zo maakten we op 1 oktober 1975 kennis met de groepscommandant adjudant v.d. Vlekkert en plv. groepscommandant Opdam, opperwachtmeesters Bevelander en Imanse. Van de Vlekkert bleek een toffe baas. Daar kon ik het goed mee vinden. Op en top sportliefhebber (maar dat later). Tot mijn geluk kreeg ik van adjudant v.d. Vlekkert te horen, dat ik namens de groep Voorschoten was ingedeeld bij de Mobiele Eenheid, peloton Den Haag. Ik was daar blij mee, omdat ik dat best wilde. Ik had de groepsdynamiek reeds geproefd en dat beviel mij wel. Plus dat je de kans had naar alle uithoeken van het land te worden gestuurd. En dat bleek, maar ook daar later meer over.

Fred Duyndam

En uiteraard maakte ik op de nieuwe groep kennis met mijn nieuwe collega’s, waarbij ik met enkelen echt een goed, soms zelfs vriendschappelijk contact buiten diensttijd onderhield. Voor jaren. O.a. Frans Rijnbeek, mijn maat, een buddy, maar ook een andere maat van mij, de helaas veel te vroeg overleden Fred Duyndam, die door hartproblemen niet ouder dan 47 jaar mocht worden. Samen met Bas Bijl waren dat erg fijne collega’s, waar ik ook veel bij gelachen heb. Achteraf bleek Voorschoten zowiezo de leukste standplaats, die ik gehad heb. 

Met Fred en vrouw Ans hebben wij in 1977 nog een rondreis door Roemenië gemaakt. Een trip, die bij terugkomst op Schiphol tot een bizar einde kwam. Maar daarover later meer.

Enige jaren later, maart 1997 (nadat wij kort daarvoor uit België waren terugverhuisd) kregen wij het verschrikkelijke nieuws, dat mijn ex-collega en goede vriend enigszins onverwachts was overleden. Het was bekend, dat Fred hartpatiënt was, al een hartaanval gehad had en dat hij bij het revalideren en tijdens een voor hem geliefd partijtje volleybal in elkaar zakte en daar niet meer uitkwam. Fred werd slechts 47 jaar en liet Ans, zijn vrouw met 2 jonge, geadopteerde kinderen achter.

Zijn begrafenis was indrukwekkend en daaraan was te zien hoe geliefd Fred was. Honderden (ex-)collega’s, vrienden en andere bekenden kwamen een laatste groet brengen.

Fred en ik richtten ons meestal op het verkeer: daar waren we beiden goed in en kenden de wetten op ons duimpje.

We hadden in die tijd nogal wat te maken met constante dreigingen van terreur, uitgevoerd door diverse groeperingen, zoals (maar niet uitsluitend) de RAF (Rote Armee Fraktion/Baader/Meinhof-groep), die er niet voor terugdeinsde om dodelijke slachtoffers te maken, zoals ze lieten blijken . Die dreiging hadden we ook in Nederland, want die RAF hield zich niet aan landsgrenzen. En deze groepen … waren vaak gelieerd aan soortgelijke terreurbendes als de IRA (N-Ierland), Rode Jeugd (Nederland tussen 1966 en 1973), Rode Brigade (Italië) en de ETA (Frankrijk/Spanje). Het was bekend, dat er een samenwerking was tussen andere terreurgroepen als het Palestijnse PFLP en later met de Belgische CCC en de Franse Action directe.

Aan de andere kant gingen we wel door het vuur voor elkaar. 

V/h  Groepsbureau Leidseweg 95     
Tegenwoordig huisartsenpraktijk

Vanzelfsprekend haalden we de alom bekende flauwe geintjes onder elkaar uit. We zaten een keer met 3 man op het bureau in de avonddienst. Vaste prik. Eén man op het bureau, de andere 2 op surveillance. Maar Frans en ik hadden net koffie gedronken en we stonden op het punt de auto op te gaan. De achterblijver met bureaudienst, Marius van Meurs, vroeg nog heel even te wachten omdat hij nodig naar het toilet moest. Het zou anders nogal lastig worden, als hij in zijn eentje op het toilet van het politiebureau zat en er iemand aan het bureau verscheen of als de alarmlijn ging.

Natuurlijk deden we dat. Collega’s onder elkaar. Je weet toch. Een moment voordat hij klaar was riep hij vanaf het toilet dat we konden gaan omdat hij bijna zover was. Wij: “OK, Marius, tot later”. Marius: “Joo, tot straks”. Wij openden de achterdeur naar het halletje, waar wij altijd doorgingen om achter het pand bij de voertuigen te komen, maar liepen niet naar buiten maar naar de aangrenzende verhoorkamer. Daar belden wij via een andere lijn het alarmnummer van het bureau. Op dat moment zagen wij door de ruit van de kamer de WC-deur openzwaaien en Marius met zijn broek op zijn hielen naar de telefoon op de meldtafel waggelen. We lagen blauw. Hij ook wel. 

In Voorschoten achter een verslaggeefster van een omroep, bij een bezoek van de Commissaris v.d. Koningin in 1978.
Ik, derde van links. Geheel rechts herinner ik mij: Gerard Oude Veldhuijs van Noordwijkerhout.

Maar ook nieuwe collega’s in Voorschoten waren geheid de sigaar. Vooral in de zomer was het altijd leuk om ze door het bewakingsgebied rond te leiden. Dat liep van de psychiatrische kliniek Schakenbosch (grens met Leidschendam) tot en met de Zilverfabriek aan de Leidseweg, waarachter het gemeente Leiden werd.
Die keer reed ik, hartje zomer, met Bas door dat gebied en wees ik hem op wat “hotspots”. Plekken waar wel eens wat gebeurde en die vaak moeilijk te vinden waren.

Langs ons gebied liep b.v. de spoorlijn Amsterdam – Den Haag. En vlak bij Schakenbosch wilden er wel eens patienten op de rails gaan liggen of voor de trein stappen. Uiteraard vaak op een plek waar je moeilijk bij kon komen (we hadden nog niet het mooie en goede materieel waar de pliesie nu mee is uitgerust).Vooral in het voorjaar en zomer kon je tijdens je werk best genieten van de mooie natuur in je omgeving. Zo hadden we ook kasteel Duivenvoorde. Daarnaast liep een pad verder het bos in en aan het eind daarvan parkeerde ik de politiewagen. Samen stapten we uit en liepen we naar een verderop gelegen treinviaductje, waar je net rechtop onder door kon lopen. Dat deden we. Op het moment, dat we in de buurt kwamen hoorde ik een trein naderen. Ik vroeg Bas even onder het viaduct even te blijven staan en zei hem dat ik er aan kwam omdat ik nog iets uit de auto moest pakken (..). Op het moment dat de trein over het viaduct reed, leek het hem (zoals verwacht) wel interessant en keek naar boven. Juist op het moment (en daar hoopte je altijd op) dat er in de trein iemand een grote boodschap op het open toilet deed. Dat eerst witte overhemd van hem !! Maar ook zijn gezicht, had je moeten zien ! Ik weet dat hij dat geintje daarna ook zelf met andere collega’s heeft uitgehaald.

Overigens rijden de Spoorwegen tegenwoordig niet meer met open toiletten. Mede hierdoor, denk ik 🙂

In die tijd begon er ook net een jonge collega, die juist van de politieschool kwam: Peter Tuithof. Peter wilde graag naar de AVD, maar kwam niet door de eerste selectie. Hij moest eerst maar eens zijn burger- en korpsrijbewijs halen. Die had hij nog niet. In de tussentijd wilde hij wel graag alleen de straat op, dus werd hem de eerder geroemde ULM, waar iedere landgroep er één of twee over beschikte, aangeboden. Helm was inmiddels verplicht en in die tijd waren er alleen nog maar die potjes. Niks fancy uitziende helmen en al helemaal niet integraal. Dus Peter zette het potje op, maar niet zoals het hoorde. Hij zette hem andersom op. Natuurlijk zeiden we niks maar moesten wel ons lachen houden. Zijn hele surveillance van twee uur reed hij met de helm achterstevoren op die brommer, met de leren bandjes strak langs zijn ogen. De brommer was al al een dom ding, maar met hem er op…

Hoe dan ook: jaren later kwam ik hem tegen bij een Rijkspolitie Open Dag in Driebruggen. Diverse onderdelen van de rijkspolitie waren daar aanwezig en ik stond er met een ingerichte ME-bus. Peter bleek inmiddels zijn rijbewijs gehaald te hebben en het gered te hebben bij de AVD, de Algemene Verkeers Dienst, uiteraard met een Porsche. Met open dak. Ook hij had veel bekijks natuurlijk, maar in onze pauze, tussen 12 en 1 vroeg hij of ik misschien even een rondje mee wilde rijden.

Dat leek mij wel wat, dus helm (goed !) opgezet en naast Peter plaatsgenomen. Van Driebruggen naar Gouda hield hij zich aardig aan de snelheid en zaten wij gezellig te keuvelen, maar van Gouda richting Utrecht, waar wij naar toe reden, wilde hij blijkbaar iets bewijzen. Bij 255 km/u met open dak en op de linkerrijstrook vroeg ik hem toch maar of hij wat zachter wilde rijden: ik voelde mij niet helemaal op mijn gemak met al die voorbij schietende bomen aan de kant van de weg. Dat deed hij en even later reden we gelukkig weer 190 km/u (…) over de A12…. Op de 3e baan, natuurlijk.

Fred was fanatiek. En rechtvaardig. En met een groot gevoel voor humor. We waren een koppel, als we dienst hadden. We werden dan Duinders en Snijdam genoemd. Een kruising van Duindam en Snijders. Grappig.
Hij had er enorme lol in, om zich in de avonddienst (als het dus donker was) met politieauto en al verdekt op te stellen naast de kerk in de bocht van de Koningin Julianalaan. Dan pakte hij zijn eigen flitser en iedereen die het waagde daar in die bocht ietwat te snel te rijden of zelfs door rood zag in zijn achteruitkijkspiegel een flits, alsof de bestuurder gefotografeerd was voor zijn overtreding. Wat dus niet het geval was. Heerlijk vond hij het als de remlichten dan plots aangingen.

Soms werden er staande controles georganiseerd. Dan werden er van de omliggende groepen als Leiderdorp, Nieuwkoop en Alkemade collega’s naar Voorschoten gestuurd maar waar ook collega’s van de verkeersgroep aan meededen en begonnen wij om 23.30 uur ’s avonds een grote verkeerscontrole tot een uur of 3. Vanwege het feit dat we veel op alcoholgebruik letten en wij de controle b.v. tegenover het bureau op de Leidseweg hielden, konden wij al een Voorschotense huisarts optrommelen, die dan gewoon binnen in het bureau aan de koffie zat en TV zat te kijken. Als er dan een bloedproef uitgevoerd moest worden, deed de arts dat dan. Tegen een tarief van (volgens mij toen) fl. 260,= per bloedproef. En soms hadden wij er wel 4 of 5 van wie wij bloedproeven vorderden. Dus de arts liep snel binnen. Overigens was niet iedere arts hiervoor te vinden, maar anderen vroegen er zelf om.

Bij zo’n controle gebeurde het regelmatig dat bestuurders probeerden te ontkomen, nadat hen een stopteken gegeven was. Dat teken werd (in het donker) gegeven door een carbidlamp, die wij in ieder voertuig hadden en waarvan wij er een paar op het bureau hadden. Voor de lamp werd een rood plastic filter geschoven en zo kregen bestuurders een rood stopteken.
V aak hoorden wij de doorrijder al aankomen (doordat hij voor de controle al terugschakelde en daarna gas gaf), dus je was op je hoede. Maar toch flikten veel bestuurders het om op de collega in te rijden, die het stopteken gaf. Wij waren dan ook de rotste niet en sprongen snel naar de zijkant van de weg, niet wetende waar de carbidlamp bleef. En die bleek achteraf met regelmaat door de voorruit van het voertuig dat een stopteken kreeg, gegaan te zijn. Tja. Risico van het vak, maar in feite – naar de letter van de wet- was het een poging tot doodslag. Als we dat nu achteraf zo bekijken, moeten we blij zijn dat daar verder nooit onderzoeken naar gedaan zijn of dat er een slimme advocaat vragen ging stellen.

In december 1974 en nu ik eenmaal een vaste baan had, kocht ik bij Simca dealer v.d. Velde in Zoetermeer een nieuwe auto: een oranje Simca Rally 1, kenteken 05-EX-37. Prijs standaard: fl. 8400,=, maar met de accessoires die ik er bij kocht, zoals spoiler aan de voorzijde en de licht-aluminium velgen, werd dat fl. 8900,=. Vanwege een tekort aan kentekens bij de RdW (toen al problemen bij de overheid) werd hij pas in januari 1975 afgeleverd (met ook bouwjaar 1975 op het kentekenbewijs. Prima !) Maar een lekker ding was het !  

Alhoewel het niet de snelste versie van de Simca’s was (dat was toen de 3000 gld duurdere lichtgroene Rally II, waar een Simca 1100 TI motor in lag), was hij lekker sportief, uitgerust met aluminium sportvelgen, sportstuur, een spoiler voorop, kuipstoelen, verstralers, sportuitlaat en een sportstuur. Achterwielaandrijving en motor ook achterin. Vanwege de wegligging, had ik voorin de kofferbak altijd een paar zakken zand liggen.

Korte vakantie Parijs en Londen

Zonder navigatie en/of gps, maar met kaart.

Met Hemelvaartsdag 1975 was ik een paar dagen achter elkaar vrij en besloten Pem en ik op de bonnefooi een paar dagen naar Parijs te gaan. ’s Morgens om 04.00 uur vertrokken en om 09.00 uur reden we al over de periferie rondom de Arc de Triomph. Meteen op zoek gegaan naar een hotelletje belandden we al snel in één van de smalle zijstraten van het centrum, totdat ik een flink pand ontwaardde, waarop “HOTEL” gekalkt was. Het bevond zich een paar panden verder dan de Moulin Rouge… Super !

Pem bleef in de geparkeerde auto en ik ging naar binnen om te zien of er een kamer voor minimaal 1 nacht, maar liefst 4 nachten beschikbaar was/waren. Vreemd genoeg zag ik geen receptie, maar er kwam al snel een man op mij af die mij in het Frans aansprak. Dat was lastig: door mijn schoolfrans begreep ik wel iets, maar niet alles, dus antwoordde hem in het Engels dat ik een kamer zocht.

De man vroeg mij “voor hoe lang?”. Ik: “liefst 4 nachten”. Ik dacht dat hij ontplofte. “Eh”, antwoordde hij, “dat lukt hier niet. Maar als je hoge nood hebt mag je mijn kamer wel even lenen voor een half uurtje”. Op dat moment besefte ik dat ik in een bordeel zat. Ik bedankte hem hartelijk voor het genereuze aanbod, maar maakte toch, zij het met een flinke lach en – ik denk – een rood hoofd van schaamte, dat ik wegkwam en stapte snel weer bij Pem in de auto. En in de auto lagen we dubbel en bedachten we dat dit akkefietje later wel eens in een blog terecht zou komen. En kijk nou toch eens !

Uiteindelijk vonden we een kamer, maar hooguit voor 1 nacht. Kennelijk hoogseizoen.

Die dag hebben we zo’n beetje alle bezienswaardigheden die Parijs kent, afgelopen: Arc de Triomphe, Eiffeltoren, Notre Dame, Montmartre, Champs-Élysées en noem het maar op. Blaren op de voeten, maar het was het alleszins waard. Schitterende stad.

Op het moment dat we ’s morgens de auto wilden inladen stond er een Franse politieman een prent voor foutparkeren bij mijn auto uit te schrijven. Ik begreep het eerst niet, maar later snapte ik, dat ik op de verkeerde dag aan die kant van de straat geparkeerd stond. De politieman vroeg mijn gegevens en toen hij bij mijn beroep kwam en mijn politie ID zag, hield hij op met schrijven, reikte mij de bon uit en zei: “betaal maar niks, maar houd de bon maar: souvenir de Paris”. Lachend dankte ik hem hartelijk. Het scheelde toch iets van fl. 35,=

Terug bij de auto zei ik als geintje tegen Pem: “OK. Knijp en we gaan nu naar Londen”. Pem meteen: “Knijp !” en dus een uur later zaten we bepakt in de Simca, op weg naar Calais. Via een schitterende, bochtige en heuvelachtige weg bereikten we in iets meer dan 3 uur Calais. Als laatste voertuig konden wij meteen mee met de Hoovercraft en zaten we comfortabel, als in een vliegtuig, in een half uur aan de overkant, in Dover.

Dat ging echt snel. Bijzonder. Vandaar was het nog een kleine twee uur rijden, ongeveer 125 km naar Londen. Dat was wel meteen wennen met links rijden. Bij een rotonde ging dat een enkel keertje mis, maar gelukkig werd je dan, waarschijnlijk vanwege je gele Nederlands kenteken, snel door de vriendelijke Engelsen de goede kant op gewezen.

In London hadden wij bij het metrostation Kings Cross een hotelletje gevonden. Niet erg duur, maar ook niet erg schoon. En een echt hotelletje, dit keer. We hebben het een paar dagen uitgehouden en ook daar weer van alles genoten wat Londen te bieden had, maar iets eerder dan gepland wilden we toch naar huis. Dat kwam mede doordat de kamer erg smerig was, met o.a. koffiedrap in de wastafel en gescheurde lakens met daarop vogelenpoep en het hotel tegenover het hoofdpostkantoor van Londen was gevestigd, waar iedere morgen vanaf 5 uur de vrachtwagens met draaiende motor stonden en uiteindelijk vertrokken. Wat een pestherrie. Bij de receptie loog ik dat we naar huis teruggeroepen waren. Ik weet dat ik de reden in het midden liet (familie omstandigheden), maar ik kreeg onverwachts mooi mijn reeds betaalde voorschot voor de komende dagen terug.

Na ruim 2 uur rijden bereikten we Dover weer, maar wachten op een beschikbare Hoovercraft zou te lang duren, dus besloten we de boot te nemen. Die deed er dan iets langer over, maar kwam ook nog zo’n 30 km onder Calais aan, in Boulogne. Boeide niet. We wilden naar de overkant en om een uur of 4 in de middag stonden we weer in Frankrijk. Vandaar langs de kust richting België en daar in een wegrestaurant de laatste francs aan wat te eten opgemaakt, waarna we ’s nachts rond 03.00 uur Schokland in Zoetermeer weer opreden.

Terug in standplaats Voorschoten

Regelmatig werd je gedetacheerd bij een ander onderdeel binnen de Rijkspolitie. Vanwege mijn grote interesse in “verkeer” kreeg ik een 6 weken durende rij-opleiding bij de verkeersgroep van de Rijkspolitie, dat gevestigd was op vliegveld Ypenburg, dat ook de verzamelplaats van de Mobiele Eenheid, district Den Haag was.

Eerste week bestond uit meedraaien met de surveillances bij de verkeersgroep. Er werd gebruik gemaakt van snelle Ford Taunussen 2.3 GXL, zoals hieronder.

Ford Taunus, Verkeersgroep Rijkspolitie | Politie, Klassieke auto's,  Automobiel
Verkeersgroep RP Ford Taunus 2.3 GXL

Hilarisch waren mijn diensten met verkeersgroep collega Hans Bot, die altijd in was voor een geintje.

Toen wij eens het transport van een groot jacht dat op een dieplader lag moesten begeleiden naar een tuinder in het Westland, kwamen wij in het centrum van Wateringen en reden we zo’n 400 meter vóór het transport.
We reden langs een aantal woningen in het centrum, waarbij wij zagen dat een bewoner in zijn voortuin bij zijn vijvertje stond te schoffelen. Ik zat op dat moment achter het stuur en Hans vroeg mij ter hoogte van die woning te stoppen. Ik stopte, hij draaide zijn raampje open, hij sprak die man aan en zei doodleuk (terwijl hij met zijn duim naar achteren wees, waar het plezierjacht op de dieplader naderde):

“Goedenmiddag mijnheer, hier is uw boot. Waar wilt u hem hebben ?”
Mijnheer: “Boot? Wat bedoelt u? Ik weet van niks”.
Collega Hans: “Maar u bent toch abonnee van de Haagsche Courant?”
Dat bleek in deze buurt van Den Haag gelukkig een redelijk veilige en voor de grap gelukkig een goede gok van mijn collega.
“Ja, dat klopt wel”, zei de man.
“Wel”, zei Hans, “die boot heeft u toch gewonnen met de kruiswoordpuzzel?” En collega Hans wees naar de naderende dieplader met daarop het jacht.
Je begrijpt de reactie van mijnheer. Geschrokken, verbazing en langdurige stilte. Ikzelf moest uiteraard enorm mijn lachen inhouden, maar mijnheer was ietwat in paniek en begreep niet goed of hij werkelijk door de politie in de maling genomen werd. Dat verwacht je natuurlijk niet. Maar dat was natuurlijk wel het geval, dus Hans heeft hem toen maar snel uitgelegd dat het een geintje was. Voordat ik kon zien of mijnheer er om kon lachen reden we alweer weg. Het transport was zeer dicht genaderd en we moesten verder.

Hans was ook zo’n figuur, die rustig zijn groepscommandant in de maling nam. Legendarisch was zijn verhaal, dat door het district ging, maar waar ik persoonlijk niet bij was, waarbij zijn baas aan het eind van de dag aan hem vroeg of er bijzonderheden waren geweest, die dag tijdens surveillance.

Hans vertelde hem toen: “Nee, niks gebeurd. Of eigenlijk: ja, toch. Het zou kunnen dat u nog een klacht over mij binnen gaat krijgen”.
“Hoezo ?”, vroeg de commandant.
“Wel”, zei hij droogjes, “ik stond te posten op de Gemeneweg in Hazerswoude toen een man met een donkere zonnebril en in zijn hand een roodwitte wandelstok aan kwam lopen en met zijn stok maar tegen de dienstauto tikte. Ik vroeg hem uit het geopende raampje op te houden, maar hij liep, tikkend met zijn stok tegen de dienstauto, langs de auto.” Ik ben uitgestapt, heb zijn stok in drieën gebroken en in de berm gegooid. Ik geloof niet dat hij er blij mee was, maar om verdere escalatie te voorkomen ben ik maar weggereden”. Hans was een donderstraal….

Gedurende die 6 weken rij-opleiding kreeg je ook echt wel wat te leren. Van slippen, achtervolgingen, klemrijden (tegenwoordig noemen ze dat inboxen) maar ook gedisciplineerd hard rijden. En omdat we daar ontheffing voor hadden deden we dat ook. Zo herinnerde ik mij de rit over de dijk langs het IJsselmeer in de buurt van Volendam. Ik reed in zo’n snelle Ford Taunus 2.3 GLX, voorzien van dubbele bediening (ook gas !) en ging al met een gangetje van 160 over de dijk. Dat vond ik veilig genoeg, maar de instructeur niet. Die trapte rustig op zijn gaspedaal en joeg mij naar de 180. Ik vond dat onverantwoord, liet mijn gas los, maar hij niet en ik trapte toen meteen op mijn koppeling en bracht de auto tot stilstand. Tegen mijn instructeur zei ik: “Als jij echt 180 over deze dijk wil rijden, doe je dat zelf maar, maar ik vind dat onverantwoord en doe dat niet”.

Hij was even stil en beloofde mij niet meer op deze manier in te grijpen. Misschien was dat zijn ultieme test van mij wel, maar dat heb ik nooit gehoord. Ik mocht verder rijden en deed dat ook, maar tot aan mijn grens en niet tot aan die van hem.

Een tijd later kregen we in de nachtdienst te maken met een snelkraak in Leiden. Met een collega van Leiderdorp en ikzelf van Voorschoten reed ik met de RSA (regio-surveillance auto), een VW Passat Station, in de buurt van Hazerswoude-Dorp, toen we in de polder op zo’n 200 meter achter de vluchtende BMW kwamen te rijden. Ze kregen ons natuurlijk in de smiezen, waarschijnlijk vanwege de gillende sirene en het blauwe zwaailicht (dat mocht, in tegenstelling tot heden, nooit afzonderlijk ingeschakeld zijn). Probleem was wel, dat de wegen die nacht flink besneeuwd waren. Niettemin kon ik met een gangetje van zo’n 110 km/uur over de weggetjes in de polder tussen Benthuizen, Zoeterwoude en Hazerswoude die wagen prima volgen, totdat de boeven meer risico gingen nemen dan ik wilde. Ik nam dus lekker wat gas terug. De inmiddels via “Alex” bestelde heli (toen ook al de “Zulu”) was ook ter plaatse gekomen en zette van boven een flinke lamp op de polder. Nog geen 5 minuten later troffen wij de BMW, geslipt in een bocht tegen een boom. Net niet in het water. Auto bleek gestolen, lag nog vol met gestolen kleding en daders (gezien de voetstappen in de sneeuw 2 personen) waren verdwenen. Een speurhond werd op de PD besteld en na zo’n 3 kwartier was hij ter plaatse. Hond nam lucht bij de bestuurdersplaats op, geleider liet hem een meter of 100 het weiland ingaan om het spoor volgen en kwam daarna weer terug. Wat er aan de hand was? Vanwege de bevroren grond kreeg de hond last van zijn poten, aldus de geleider en hij en hond vertrokken weer, ons met verbazing achterlatend. Vanwege de aanwezige helikopter konden aan de andere kant van de polder beide verdachten door collega’s van RP Boskoop worden aangehouden en werden overgebracht naar het bureau van de Gemeentepolitie Leiden, toen in de Zonneveldstraat.

Het was een alledaagse doordeweekse ochtend, die maandag. We werden gestuurd naar een straat in de wijk Noord-Hofland, waar een bewoonster van een flat naast de vuilniszakken op de stoep een grote plastic koker had aangetroffen. Ze wist niet wat er in zat.
Ik opende de koker en zag er 2 grote vuurpijlen inzitten. Maar ook wel hele grote. Had ik nog nooit eerder gezien. We namen de koker mee naar het bureau en besloten, in overleg met de baas, dat de pijlen vernietigd moesten worden. Meegeven met de vuilnisophaaldienst zou te veel risico met zich meebrengen. De groepscommandant, Adj. v.d. Vlekkert had er geen moeite mee, dat de pijlen vakkundig door ons vernietigd zouden worden, achter ons bureau waar normaliter de surveillance-auto’s klaar stonden. Op dat moment waren die elders, dus hadden we alle ruimte.
Ik ontstak één voor één de twee vuurpijlen, die we degelijk en rechtop in een metalen koker hadden geplaatst, zodat ze bij het afsteken niet konden omvallen maar de lucht in zouden vliegen en dat deden ze dan ook. Beide pijlen vlogen vrijwel tegelijk zeker een honderdtal meter recht omhoog, waarna ze enorme vuurballen loslieten, die ook nog eens flink uiteenspatten in een enorm rood vuurwerkspektakel.
Daar het een ietwat sombere en dus wat donkerder ochtend was, waren de ontstoken vuurpijlen boven Voorschoten goed te zien. Machtig schouwspel wel, zo op die schemerige herfstochtend.
En toen werden we gebeld: vliegbasis Valkenburg aan de lijn. Of wij wisten, dat er noodpijlen afgevuurd waren in Voorschoten…. ? Noodpijlen ?? Eh, nee. Dat wisten wij niet. Maar het bleken dus vuurpijlen, die bij noodsituaties op zee gebruikt werden. Iemand had dus naar de “houdbaarheidsdatum” van de pijlen gekeken en moest gezien hebben dat die verstreken was. En daarna dus bij het vuil gezet.

Adjudant v.d. Vlekkert kon er om lachen. Het maakte hem allemaal zo veel niet uit. Het was zo’n makkelijke baas.

En net zo makkelijk gaf hij mij toestemming om de opvallende VW-politiebus een keer op een avond voor een privé doeleind mee te nemen. Niet voor mij, maar voor mijn moeder. Als ik maar in uniform was. Wel, dat was niet moeilijk.
Het ging er om, dat een collega en huisvriend van mijn ouders, Jan Grootveld, als buitendienst medewerker bij een relatie in Lage Zwaluwe was. Hij wist dat mijn moeder in die tijd een 2e-hands brommertje zocht om naar haar werk bij Beers & Zn (Scania importeur/garage) aan de Maanweg in Rijswijk te gaan. Bij de relatie stond een leuke Puch Maxi die te koop stond. Voor weinig. Hij moest dan wel zelf opgehaald worden.
Tja, er waren er die tijd niet veel die een auto hadden waar een bromfiets in paste, maar de politie wel.

Vandaar dat ik de politiebus, de GSA (Groeps Surveillance Auto) wel mee mocht nemen, dus reed ik die avond van Voorschoten naar Zoetermeer en haalde ik mijn moeder op. Samen reden we naar Noord-Brabant en meteen na de Moerdijkbrug richting Lage Zwaluwe.

Bij Jan Grootveld’s relatie in Lage Zwaluwe werd de koop beklonken en betaald (geen idee meer hoeveel dat was) en laadde ik de Puch achterin, zoals ik dat in mijn werk ook regelmatig deed. Met een klein uurtje leverde ik moeder en bromfiets in Zoetermeer af en bracht ik de dienstauto naar het politiebureau in Voorschoten. Maar zo was de baas. Fijne vent, die adjudant v.d. Vlekkert !

In de 7 jaar dat ik in Voorschoten dienst deed, was ik voor ons aller plezier begonnen met het organiseren van sporttoernooien, zoals zaalvoetbaltoernooien en volleybaltoernooien. Doordat ik inmiddels bevriend was geraakt met de beheerder van de Voorschotense sporthal “de Vliethorst” lukte het mij altijd vrij makkelijk een datum te prikken om dergelijke toernooien of wedstrijden te organiseren, b.v. tegen een team van de NZH uit Leiden.
Maar bij de volleybaltoernooien was ook altijd een Vlekkertteam aanwezig. Een gezellig maar op volleybalgebied een behoorlijk sterk team, voornamelijk gevuld met leden van de familie v.d. Vlekkert, onze oud-groepscommandant), die na zijn pensioen rustig door bleef spelen en zijn zoon en dochter (eveneens bij de RP dienstdoend, maar in de regio Heiloo) in ieder altijd meenam.

Ook de “onopvallende” een avond meenemen om op verjaardagsbezoek te gaan bij zwager Henk en schoonzus Isabel, toen wonende in Neede, was geen probleem, zolang ik de mobilofoon maar ingeschakeld hield. Hoefde zelfs niet in uniform. De “OSA” (onopvallende surveillance auto) was een beige Fiat 127, zoals hieronder staat afgebeeld.

Fiat 127, op- als onopvallend in gebruik vanaf 1975

In datzelfde eerder beschreven bos, waarin kasteel Duyvenvoorde staat, moesten wij (soms met ME, maar ook soms met eigen Voorschotense dienders) de boel bewaken, wanneer een hotemetoot weer eens op het idee was gekomen een diner te geven voor andere hotemetoten (ministers, zakenmensen, ambassadeurs, leden Koninklijk Huis en andere BN-ers.) Ook die keer in de winter dat er weer een feestje was. We stonden daar met een groep ME (10 man) rondom het kasteel. Ik stond met Adri van Wijnen, die ook surveillancehondgeleider was van Jimbo, een Duitse herder, aan de achterzijde van het kasteel. Bij de ingang van de keuken, waar constant de catering naar binnen en naar buiten liep. Van al dat eten wat ons telkens passeerde kregen we best trek, maar ook gewoon niets. Politie werd simpelweg over het hoofd gezien. Maar niet Jimbo, die werd op een gegeven moment voorzien van een enorme lap biefstuk. Hij wel.

Met Jimbo bemoeide ik mij ook vaak op de Tobias Asserlaan in Den Haag. Wij stonden daar met grote regelmaat de Indonesische ambassade te beveiligen, ook weer in de winter, ook  weer ’s nachts. Story of our life. Jimbo was er altijd bij, maar geen andere collega moest bij hem in de buurt komen. Ik was die uitzondering. Zo’n fijne en lieve hond (voor mij) en ik zat vaak bij hem, als we ’s nachts niet met onze ME-helm aan het voetballen waren vanwege de oersaaie diensten. Wekenlang. En dan zit of lag Jimbo gewoon tegen mij aan of half op schoot. Ik denk dat daar ook in ieder geval mijn liefde voor Duitse Herders geboren was (of het moet Rintintin geweest zijn 😉 ) De liefde kon ik in ieder geval overbrengen op mijn vrouw: ook zij werd verliefd op dat ras, vandaar dat onze eerste hond een zwarte Duitse herder was, Amor.

Die saaie diensten golden ook voor het Postendetachement in Den Haag. Eenmaal in de zoveel tijd was iedere collega, dus ook niet-ME-ers de klos en kon je een dag meedraaien met collega’s van de Haagse Politie. Het Postendetachment was een aparte eenheid bij de GP Den Haag, waar alle dienders zo nu en dan bijstand moesten leveren. Niet alleen van de gemeentepolitie zelf, maar ook de omliggende RP-groepen. Als je geluk had had je veel auto-surveillance, waarbij je dan naast een GP agent in de Mercedes kon.

Mercedes 220D, surveillance auto Gemeentepolitie Den Haag, 70-er en 80-er jaren

Als je pech had, stond je één of twee uur op je voeten voor een ambassade van een buitenlandse mogendheid. Ik herinner mij de Australische ambassade aan de Prinsessegracht waar je dan bij de voordeur stond. Recht tegenover de Boorlaan bij de ingang van het Haagse Bos. Ook wel het zgn homolaantje genaamd. Dat begreep je wel wanneer je op de vrijdag- en zaterdagavonden en nachten daar op je post stond en je veel “beweging” zag aan de overkant.

Legendarisch waren de magnetron-maaltijden op het hoofdbureau aan de Burg. Patijnlaan in Den Haag. Iglo diepvries maaltijden, wel te verstaan. Je mocht er 2 uitzoeken en die stonden dan op jouw etenstijd klaar. Het vlees in die maaltijden was prima; de rest niet zo, dus ik at die maaltijden vanwege de karbo’s. En voor de rest had ik brood bij mij. Volgens mij deed iedereen dat, want buiten het vlees waren die maaltijden echt niet te hachelen.

Evenals andere rond Den Haag liggende landgroepen van de RP, zoals Leiderdorp, Wateringen, Naaldwijk, ’s Gravenzande e.d. moesten wij vanuit Voorschoten ook meer dan regelmatig bijstand verlenen voor de bewaking van de (oude) Tweede Kamer en het daar tegenover liggende Ministerie van Algemene Zaken.

Maar ook de bewaking van de nieuwbouw van het Paleis van Justitie, de Ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken, in 1978 aan de Schedeldoekshaven in Den Haag, behoorde tot onze taken. Ik heb daar wel wat nachten gezeten in dat lege gebouw, maar lol hadden we dan met z’n drieën als ik ’s nachts door de werkende nieuwe omroep installatie van het hele gebouw liet galmen:
“Bootje 99, heeft u problemen ? ……… Bootje 99, heeft u problemen ? Eh, bootje 66, heeft u problemen ?”

Die Tweede Kamer-diensten, voornamelijk bij de publieke ingang op het Binnenhof als ook op de publieke tribune, vond ik in die tijd, als mid-twintiger maar verloren tijd en bij met name de Algemene Beschouwingen, dus daags na Prinsjesdag, waar er oeverloos gedebatteerd werd over de nieuwe begroting die ik (toen) totaal oninteressant vond, slaapverwekkend. Er moeten ergens nog beelden zijn, want in het avondjournaal of bij het dagelijkse politieke TV-nieuwsprogramma als Den Haag Vandaag over die beschouwingen, zagen mijn vrouw en ik mijzelf eens verveeld en kauwgom kauwend, vol in beeld op die tribune staan. Uiteraard had ik er geen erg in, dat de camera op mij gericht stond. Ik schrok mij later te pletter. Slechts een handvol mensen had dat gelukkig gezien, maar dat waren echt, zoals wij dat toen noemden, zaaddodende diensten, waarvan je zeker wist dat die qua tijd uit gingen lopen maar nooit tot hoe laat. En niet zelden werd dat ’s nachts rond drieën, terwijl je de dag ervoor ’s morgens om 10 uur al met je dienst daar begonnen was.

De nachtdiensten op het Ministerie van Algemene Zaken (dus die, waar de Minister-President zetelde en nog steeds zetelt, maar waar de huidige Premier het torentje opzoekt), waren wel te doen. Je ving je dienst samen met een collega aan om 23.00 uur in een donker en leeg pand. Je maakte je rondje, haalde daarna (in de winter) uit de Volkswagen politiebus een schone warme deken en nestelde je je in de spreekkamer van de Premier op zijn canapé. Dus zijn zitbank. Uiteraard moest je zorgen dat je ’s morgens tegen 07.00 uur wel weer wakker was, omdat dan het personeel van het ministerie begon binnen te lopen. En soms ging dat wel eens mis 😉

Volvo 343. Opvolger van de blauwe Fiat 127

In de reguliere nachtdiensten draaiden wij voor een flink gebied met 2 auto’s en 5 mensen, waarvan eentje bureaudienst had. Regionachtdiensten waren dat en die vingen om 23.00 uur aan in het regiobureau, het groepsbureau van de Rijkspolitie in Leiderdorp. Dat bevond zich eerst in een vooroorlogse eengezins-woning aan de Acacialaan en een paar jaar later in een nieuwbouwpand om de hoek, aan de Hoogmadeseweg. Ook dat pand is inmiddels verlaten en omgebouwd tot woningen. Maar dat bureau was ’s nachts dan bemand door 1 collega, terwijl er 2 wagens met ieder 2 man rondreden in heel Hollands Midden, dus van Voorschoten tot en met Nieuwveen/Nieuwkoop/Leimuiden en Roelofarendsveen.

Wat wel altijd een fijne onderbreking in de nacht was, was een bezoekje aan Jan Zalm (bijnaam), een visboer in Weteringbrug, aan de rand van ons bewakingsgebied. Jan begon iedere morgen om precies 04.00 uur met het bakken van vis, wat dan vanaf de ochtend vanuit zijn marktkraam ergens in het land verkocht werd. Iedere politieman uit de wijde omtrek (en dan bedoel ik wijd, als in Amsterdam en Haarlemmermeer, maar ook politie Leiden, Alphen en zelfs Rijswijk pikten regelmatig een visje mee) kende Jan en hij had ’s nachts voor iedereen een praatje. En een visje. Of twee. Vaste prik, dat je bij je bezoek ’s nachts altijd 2 versgebakken wijtinkjes kreeg. Dat ging er in als koek. Politiemensen reden er graag voor om. Zo ik ook. Zowel toen ik in Voorschoten diende, als later ook in Bodegraven, waardoor mijn collega’s uit Nieuwerkerk en Moordrecht daarna ook regelmatig langs wipten. En de eerste twee wijtinkjes kreeg je altijd. Daarna betaalde je een gulden per stuk.

Maar, zoals uit het Haarlems Dagblad van 8 januari 2014 blijkt Jan Zalm ook voor anderen goed te doen.

Onze eerste Duitse herder: Amor

Evenals Frans (met zijn herdershond Mora) Fred (met bouvier Brazos) en ikzelf met Duitse herder Amor waren we regelmatig met de vrouwen op het strand aan de Wassenaarse Slag te vinden met onze honden. Ook de honden konden het goed met elkaar vinden. In 1976 kochten wij Amor als 9 weken oude pup van mijnheer Dros, de brugwachter van de Hooghkamer brug in de Leidseweg/Voorschoterweg. Dros woonde in de 3-Oktoberstraat in Leiden en had daar in zijn tuin een Duitse Herder kennel. Met regelmaat nam hij een pup mee naar de brug en ik werd toen verder verliefd op de Duitse herder, dat waar de verliefdheid al begonnen was bij Jimbo (zie de eerder beschreven surveillancehond).

Amor werd een ongelooflijk lieve en trouwe herder, waar we veel plezier van hadden.

Met Amor liep ik eens alleen op het strand van de Wassenaarse Slag, waar we overigens vaak met de hond kwamen vanuit Leiderdorp. Het was hartje winter, ijskoud op die 23e december. Niemand te zien, dus ik parkeerde mijn auto op de rotonde bij de strandopgang, waar weliswaar een gele streep langs liep maar waar je dus niet mocht parkeren. Logischerwijze was dat ingesteld voor de zomer, maar OK en in alle eerlijkheid: het gold nu dus ook. Ikzelf was nooit zo’n schrijver, die persé mensen moest bekeuren. Ik keek wel verder: wat was het doel van die maatregel? En vroeger gold nog veel minder dan nu dat het om geld ging. Maar er was dus geen sterveling.

Ik kwam terug van de hond uitlaten toen er een onopvallende politiewagen voor mijn auto stond en de agent, eveneens in burger want hij legitimeerde zich, aanstalten maakte mij te bekeuren. Ik vroeg hem netjes of hij dat in de geest van de wet deed, of het noodzakelijk was om foutparkeerders in burger te verbaliseren en of hij zich er lekker bij voelde. Ik kreeg meteen een grote schofterige mond terug. Ik stond perplex. Tja, dan word ik ook vervelend. Ik vroeg hem of hij zijn ontheffing van het parkeerverbod aan mij kon tonen, waarop hij natuurlijk zei dat dat niet hoefde en dat hij ontheffing had. Hij dacht mij daarmee af te troeven. Dat ging bij mij dus niet op. Een politie-ontheffing gold alleen bij dringende zaken. Ik beloofde hem dat ik een klacht bij zijn baas (en ik noemde de naam van de commissaris van Wassenaar) zou neerleggen als ik hier ook maar iets van in de brievenbus kreeg. Bij het wegrijden noemde ik wel zoiets als dat collegialiteit bij GP Wassenaar ver te zoeken was. Nooit meer iets van gehoord.

Nadat Pem en ik in 1977 getrouwd waren, betrokken we dus met onze herder Amor een ruime 4-kamerflat op de 2e verdieping van de Gerbrandylaan 24 in de nieuwbouwwijk Noord-Hofland in Voorschoten. Veel collega’s woonden in soortgelijke flats in dezelfde wijk, dus ook buiten kwamen we elkaar vaak tegen. Alleen Frans bleef, ook na zijn huwelijk met Evalien, in Voorburg wonen. Maar het was eigenlijk een hele ruime, mooie 4-kamerflat, waar we fijn gewoond hebben.

Onze trouwdag, 6 januari 1977

Er was eens een voorvalletje, waarbij mijn vrouw ’s avonds, in het donker en rond een uurtje of 11, de hond uitliet. Normaliter deed ik dat ’s avonds, tenzij ik nachtdienst had. Maar het uitlaten gebeurde altijd rondom het plantsoen tegenover de flat, tussen Gerbrandylaan en Alberdaplantsoen.

Die keer werd zij constant hinderlijk gevolgd door een onbekende man terwijl zij met de hond liep. Amor voelde het aan en ging (los) naast het vrouwtje lopen. Man bleef achter haar toespelingen en vervelende opmerkingen maken, totdat Amor dat kennelijk zat was, zich omdraaide en vol tegen de man opsprong. Met beide voorpoten sprong hij tegen ’s mans borst. Dat moest kennelijk een waarschuwing zijn van Amor, maar het werkte. De man maakte zich uit de voeten.

Onder ons woonde een nogal (in de streek) bekende verslaggever van een plaatselijk krantje. Hij was echter ook freelancer voor diverse dagbladen: Joop Peeters. Maar Joop had het niet zo op met de plaatselijke politie. Nooit geweten waarom. Collega’s wisten het niet en hij vertelde niks. Maar vermoedelijk een akkefietje gehad met één van mijn collega’s. Misschien wel in de persoonlijke sfeer. Hoe dan ook, mijn commandant verzocht mij om te zien of Peeters bewogen kon worden tot ietwat positievere verhalen te publiceren in de plaatselijke krant, een soort Streekblad.
Dat ging in het begin nogal moeilijk. Peeters was een beetje moeilijk benaderbaar, maar vanaf het moment dat ik hem na een aantal maanden eens als eerste een opkomende actie influisterde (mijn plan werd met instemming van mijn commandant uitgevoerd), waar de diefstal van een geladen vrachtauto zou worden verijdeld, was hij om. Ik hoefde niet veel uit te voeren die nacht, maar Peeters kreeg toestemming om met mij en mijn collega mee te gaan en maakte er daags na de actie een mooi, spannend en zeer positief verhaal van voor de krant, uiteraard na goedkeuring van mijn baas.
Politie was n.l. op de hoogte van de opkomende diefstal van een trekker met oplegger op het toenmalige kleinschalige industrieterrein aan de Essenlaan. De vrachtwagen was volgeladen met electronica (geluids- installaties, videorecorders en meer. Dus er werd door een 30-tal politiemensen, sommigen in burger en in onopvallende voertuigen, in de directe omgeving gepost. De aanhouding van 2 personen, nadat zij een tiental meters met de wagen hadden gereden en in een versperring reden, verliep vlekkeloos. En Peeters stond er bovenop. Vanaf toen ging het prima tussen Peeters en plaatselijke politie.

Nadat Peeters verhuisde, kwam er een andere onderbuurman onder ons te wonen, die al meteen niet zo’n beste indruk op ons maakte. Bij de doop van onze eerste zoon hadden wij natuurlijk familie over de vloer. Zowel familie van de kant van mijn vrouw als van de mijne. Onze benedenbuurman, op de eerste verdieping, kon kennelijk geen begrip opbrengen (overdag) dat het niet geheel geluidloos was bij ons op de 2e verdieping. Erg flauw, want er was geen overdreven herrie.

Maar toen hij in de dagen daarna ons ging pesten door b.v. de lift omhoog te sturen, als wij met tassen met boodschappen thuiskwamen (werkelijk gezien !) had hij het ook bij ons verbruid. Jammer voor hem dat hij mij onderschatte.
Na enige tijd stond ik met kannetjes water de plantjes op ons balkon water te geven, waarop de benedenbuurman boos naar boven schreeuwde dat zijn balkon nat werd en dat hij daar niet van gediend was. Ik vroeg hem over de leuing even te wachten (wat hij zowaar deed), waarop ik snel onze tuinslang uitrolde, een knik in de slang maakte, Pem de kraan opendraaide en ik de knik uit de slang haalde en recht op het balkon naar beneden spoot. Hij was nat, zeiknat. En woest, dat ook, maar dat maakte mij niet uit.
Het geluk was met mij. Vier dagen later veroorzaakte hij met zijn auto in het centrum een aanrijding, door klassiek rechts geen voorrang te geven. Ik zag hem schrikken toen hij zag ik dat uit de politieauto stapte om de aanrijding met mijn collega op te nemen, zoals te doen gebruikelijk in die tijd. Als de situatie duidelijk was en wij konden zien dat het een verzekeringskwestie zou worden, maakten wij slechts een “statistiek” op voor de verzekering en hoefden wij geen PV op te maken. Dat wilde ik persé dit keer wel, want ik zegde mijn benedenbuurman een PV aan vanwege de grove verkeersovertreding: geen voorrang. De schade zou n.l. gewoon vergoed worden aan de tegenpartij en verder zou hij er zonder schade van afkomen. Mooi niet, dus. Hij kreeg nu die bekeuring er bij van een paar honderd gulden. Het is nooit meer goedgekomen tussen ons en hem, Zwagerman, de buurman, maar last hadden we niet meer van hem vanaf dat moment.

Die keer, dat we ’s nachts met eigen auto rond een uur of 2 op de Gerbrandylaan aan kwamen rijden van een visite elders en Amor, onze Duitse herder zat thuis moest worden uitgelaten. Maar verderop zag ik 2 mannen, zonder dat ze ons in de gaten hadden, tussen geparkeerde auto’s ergens mee bezig zijn en omdat ik wist dat we in Voorschoten de laatste tijd nogal wat aangiftes van benzinediefstallen uit auto’s kregen te verwerken, liep ik snel naar boven en haalde Amor op, onze hond. Pem zou via de meldkamer mijn collega’s van de nachtdienst op de hoogte brengen. Uiteraard, met onze gewone, vaste telefoon. Mobiel bestond niet.

Ik liep met de hond zachtjes naar beide mannen toe, zag ze bezig met een slang en jerrycan en ook, dat er benzine getapt werd uit de auto van een buurman. De knapen schrokken zich de kolere, toen ze zagen dat ik met zwarte herdershond plotseling achter ze stond. Ik legitimeerde mij als politieman en waarschuwde ze, dat niet moesten proberen om weg te komen, daar ik anders de hond los zou laten. Ik deelde ze mee dat ze allebei terzake diefstal van benzine waren aangehouden. Ik maande ze voor mij uit te lopen richting de ingang van het flatgebouw en liep met Amor achter ze aan naar de 2e verdieping, waar mijn woning was. Ik begreep van mijn vrouw dat de enige wagen die op de weg was nog achter in Roelofarendsveen zat en dat het wel even zou duren voordat die er was. Ik liet de heren plaatsnemen op de bank in mijn huiskamer en vertelde ze dat ze hun mond moesten houden. Amor liet ik pal voor ze zitten en gaf het commando “zit” en “blijf”. Waar hij doorgaans wel eens moeite had om wat langer te blijven zitten dan waar hij zin in had en zijn eigen weg probeerde te gaan, bleef hij nu zitten, pal voor ze. Hij keek ze ook strak aan. Knapen durfden zich niet te bewegen. Pem en ik zaten aan de keukentafel en moesten daar ons lachen proberen in te houden toen wij zagen, dat we ineens een gehoorzame hond hadden.

Hoe dan ook: na een half uur kwamen mijn collega’s en namen de arrestanten mee naar het bureau. De benzinediefstallen in de buurt waren opgelost, mede dankzij Amor.

Helaas kreeg Amor, toen hij 9 was, op een zaterdagavond een maagtorsie. Een kanteling van de maag, waardoor voor- en achterkant werden afgesloten. Hij kroop in de tuin tussen de planten en daarvan wisten we: we moeten snel zijn. Met spoed reed ik met hem naar een bekende dierenarts in Leiden, dr. Muurling, die hem meteen opereerde. Na anderhalf uur kon de dokter mij vertellen, dat hij de operatie overleefd had (iets wat niet zo heel vaak voorkwam) en ik kreeg hem, sterk verzwakt, mee. Ondanks flink vertroetelen thuis en toedienen van medicijnen, bleek het na een week niet beter te zijn. Integendeel. We zagen hem snel achteruit gaan. Wederom met hem naar de dierenarts, maar die kon mij geen beter nieuws brengen, dan dat hij hem uit zijn lijden moest verlossen. Hij had er een ontsteking overheen gekregen, waarvan hij – volgens de dokter – niet kon opknappen. Wat zijn we daar weken kapot van geweest.

Rouwkooplaan Voorschoten 1988. Brand op een vrijdagavond in een kleding importbedrijf. Mij op de rug gezien

Enige tijd later in de avonddienst rond een uurtje of 11: we werden voor een inbraakalarm naar een kantoorpand gestuurd aan de Veurseweg in Voorschoten, in de buurt van restaurant “De Gouden Leeuw”.

Hoewel het de politie vroeger nooit was toegestaan om in speciale gevallen alleen het zwaailicht te voeren en dus zonder tweetonige hoorn deden we dat uiteraard toch. Het had namelijk niet veel zin om met zwaailicht en sirene naar een inbraakalarm te rijden, zodat het boevengilde vanzelf op de hoogte werd gesteld van je komst. Tegenwoordig is dat wel toegestaan.
Maar die avond waren we desondanks toch met alleen blauw op weg naar dat kantoor met inbraakalarm. Aan het stuur van de Politie-Fiat 127 reed ik ongeveer 90 km/uur over de Veurseweg, totdat er van links, uit een zijstraat, ineens een DAF-je schoot, achterop voorzien van een bordje “invalide”, dat ik niet meer kon ontwijken. Ik reed al op een voorrangsweg en kwam ook nog eens van rechts, maar deze invalide bestuurder (wat hij dus al was vóór de aanrijding) zat niet goed op te letten. Ik kon hem niet meer ontwijken en knalde met de politie-Fiat achterop de DAF, waarna deze nog eens een zet kreeg en omdat de bestuurder zijn stuur niet rechthield, ook nog eens rechts van de weg tegen een muurtje tot stilstand kwam. Van voren en van achteren in elkaar gereden. Politie Fiat had eigenlijk niet zo veel schade. ook wij, beide inzittenden, hadden niks. En overigens liep het met het inbraakalarm goed af. Dat bleek loos te zijn.

Daar in Voorschoten raakte mijn echtgenote voor de eerste maal in verwachting. De zwangerschap verliep tot aan het begin van de 8e maand prima toen mijn vrouw overgebracht moest worden naar het ziekenhuis Antoniushove in Leidschendam. Ze had een flinke bloeding. De ambulancebroeder sprak haar wel zeer bemoedigend toe, weet ze nog: “Ach mevrouwtje, is dit de eerste zwangerschap? Jammer hè” ? In het ziekenhuis bleek een poliep gesprongen te zijn, maar was er met de in aantocht zijnde baby niets aan de hand en mocht ze na een week weer naar huis. Maar vanaf dat moment hield onze huisarts, dr. Tromp, wel een extra oogje in het zeil en toen hij ongeveer aan zag komen wanneer Pem zou bevallen, stelde hij het vertrek van zijn vakantie gewoon uit, want hij wilde perse de thuisbevalling doen. Dat was zeer bijzonder, maar werd natuurlijk enorm gewaardeerd.

En zo zat dr. Tromp op 20 juli 1978 op zijn gemakkie in onze huiskamer stripboeken van Suske en Wiske en Guus Flater te lezen (we hadden er daar een stuk of 80 van), terwijl Pem een beetje lag te creperen op de slaapkamer toen de weeën zich aandienden. Maar volgens de dokter ging er nog niets gebeuren. Tot ongeveer half 9 in de avond. Ik moest een badje met handwarm water klaarmaken van de dokter. Op dat moment werd er aan de deur gebeld. Mijn ouders waren even naar Leidschenhage geweest en kwamen even langs voor een bakkie. Deden ze niet zo vaak, maar ik heb ze toch maar even weggestuurd. Dat werd door ze volledig begrepen. Pa had in de Trompstraat (what’s in a name) een collega wonen: daar gingen ze nu wel heen, in afwachting van….

Onze zoon, die rond 21.00 uur geboren werd, moest wel meteen beademd worden want hij werd geboren met driemaal de navelstreng om zijn nekje en was al aardig blauw aan het worden. Niet veel huisartsen hadden in die tijd een zuurstofflesje voor baby’s bij zich, maar de onze gelukkig wel en even later konden we hem, met een normale kleur, in onze armen nemen. Uurtje later heb ik mijn ouders gebeld, die dus even op bezoek waren gegaan bij een collega van mijn vader, die in Voorschoten woonde. Het zal niemand verbazen dat zij binnen enkele minuten bij ons waren.

DAF 55 Marathon zoals de burgemeester bezat

De toenmalige burgemeester van Voorschoten, v.d. Haar, vond het in die tijd nodig de politie regelmatig orders te geven. Alhoewel hij volgens de wet slechts hoofd van de plaatselijke politie was op het gebied van Openbare Orde, dacht hij ook voor andere zaken de politie voor zijn karretje te kunnen spannen.

Zo ook in ergens 1978. Hij vond op een zeker moment dat de politie verbaliserend moest optreden tegen voertuigen, die voor uitritten geparkeerd stonden. Natuurlijk is dat hinderlijk, maar geef dan het goede voorbeeld. Mij was bekend dat hij zich in een DAF 55 Marathon verplaatste en op de Aert van Neslaan in Voorschoten woonde. Op het moment dat wij daar surveilleerden, stond dat DAFje voor een uitrit van een garagebox geparkeerd. Uiteraard voldeed ik aan het verzoek van de burgemeester en plakte een parkeerbon op zijn voorruit, zogenaamd niet wetende dat het zijn eigen uitrit was, maar dat maakte voor de wet niet uit. Ik wist het wel, maar deed alsof ik het niet wist en was zeer benieuwd naar zijn reactie.

Wel, die kwam al snel. De volgende dag moest ik bij de groepscommandant komen, die op het bureau in het bijzijn van de burgervader mij verzocht de bon te verscheuren. Ik weigerde, vertelde dat ik mij aan de regels zou houden en dat ik gewoon, zoals bij iedere burger, proces-verbaal zou opmaken indien de transactie niet betaald zou worden en dat alleen de Officier van Justitie de bekeuring nog kon vernietigen.

Parkeren voor je eigen uitrit is n.l. ook niet toegestaan. Mijn commandant gaf mij daags na dit gesprekje een schouderklop vanwege mijn standvastigheid (of was het toch weer een beetje rebellie ?), maar vertelde ook, dat hij, omwille van de relatie in de “Driehoek”, die vraag wel van de burgemeester moest stellen. Hij had zijn best gedaan en ik begreep mijn baas wel.  Bij mijn PV voegde ik een afloop-bericht, hetgeen inhield dat je op de hoogte wordt gesteld na het vonnis of beslissing. Dat bericht kreeg ik enkele weken later en was blij te vernemen, dat ook de burgemeester na uitspraak gewoon moest dokken als ieder ander en inderdaad een bekeuring had ontvangen.

De burgemeester heeft dat trucje van opdracht geven nog eenmaal geprobeerd, toen hij extra aandacht wilde voor groenparkeren, vooral bij de sportterreinen aan de Admiraal de Ruytersingel in de wijk Noord Hofland. Het probleem was dat juist daar een tekort aan parkeerplaatsen was bij de sportclubs (voetbal, hockey, honk- en softbal), dat, wanneer bij meerdere clubs tegelijk belangrijke derby’s gespeeld zouden worden er parkeeroverlast ontstond langs de weg, half in de berm. Dat kon ook niet anders. En dat weer was een verantwoordelijkheid van de gemeente. In dit geval was de gemeente dus nalatig.
Mijn groepscommandant, Adjudant (Hendrik) v.d. Vlekkert was een enorm sportliefhebber en wist dat er een week later een voetbalderby zou plaatsvinden op de velden van voetbalvereniging Randstad Sport, langs de Admiraal de Ruytersingel. Hendrik wees de burgemeester op deze lancune gewezen en uitgelegd dat er misschien 300 voertuigen op de grasstrook geparkeerd zouden gaan worden, omdat er te weinig parkeerplaatsen waren. Die opdracht van de burgervader ging dus niet door en hij bemoeide zich er niet meer mee. Overigens verliep m.n. het verkeer, mede door een kleine extra inzet, vlekkeloos.

Lof onder mijn collega’s oogstte ik ook een keer met mijn oplettendheid. Vlak voor het middaguur op een maandagochtend werden we tijdens surveillance naar de Beetslaan gestuurd om een aangifte van diefstal op te nemen. Van de bewoners van deze eengezinswoning, die ’s ochtends niet thuis waren,  nam ik de aangifte op. Het bleek dat inbrekers in die ochtend via de naast de woning gelegen brandgang naar de achterkant van de woning waren gegaan, daar een raam opengebroken hadden en een antieke klok van de muur hadden gehaald. 

Friese Staartklok | Amstel-Klokkenmaker
voorbeeld v.d. gestolen klok


Tegenover de woning, dus aan de straatkant, was een basisschool gevestigd. Met mijn collega liep ik naar de overkant, klopte op de deur van het lokaal, wat uitzicht had op de straat en die woning en vroeg met toestemming van de juf aan de 5e klas kinderen, die aan het raam waren gezeten of zij die ochtend nog iets vreemds hadden gezien aan de overkant.

Twee schoolkinderen wisten te vertellen, dat 2 mannen (en ik kon daarbij een redelijk nauwkeurig signalement noteren) op een gegeven moment uit die brandgang kwamen met een langwerpig voorwerp onder een blauwrood geruite deken. Ze konden natuurlijk niet zien wat er onder die deken lag, maar wel, dat dat achter in een rode Opel Kadett Station gelegd werd. Daarna reden zij weg in een bepaalde richting in die wijk.


Op het bureau zette ik later de aangifte op papier en hij werd ingeschreven en gemuteerd in het rapportenboek.

Exact een week later, ook met die inbraak in mijn achterhoofd, reed ik met mijn collega in een opvallende politiewagen (blauwe Fiat 127, lekker opvallend, maar ik moest wel) een surveillance in dezelfde wijk als waar die inbraak gepleegd was. Het geluk was met mij. Met ons voertuig kwam ik op de Generaal Spoorlaan achter een rode Opel Kadett Station te rijden, die voldeed aan het signalement van die schoolkinderen . Ik veerde op. Mijn collega snapte er niks van, want die was er een week eerder niet bijgeweest. Ook het signalement van de beide inzittenden voldeed behoorlijk aan het door de kinderen opgegeven signalement.  Ik voelde een succesje aankomen en verzocht via de meldkamer bijstand voor het geval onze aanhouding uit de hand zou gaan lopen.
Collega’s in uniform waren binnen een paar minuten in de buurt en namen positie in de omgeving in. Ze wachtten op een seintje van mij. Ik haalde het verdachte voertuig in, gaf ze middels de transparant (stopbak achter op de hoedenplank) een stopteken. Ze stopten. 
Rij -en kentekenbewijs werd in ontvangst genomen en het bleken twee mannen uit den Haag te zijn. Achterin de auto zag ik liggen: een blauw-rode deken…. Hebbes ! Maar ik liet dat nog niet merken.

Beide mannen werden aangehouden en overgebracht naar het bureau. Na onderzoek met districtsrecherche en onderzoek van de Haagse Politie in hun woning, bleken het notoire antiekdieven uit Den Haag te zijn, die een spoor van inbraken door de regio hadden achtergelaten, die wij allemaal aan “mijn” verdachten konden linken.   

Een paar dagen later ben ik op school een traktatie in die klas gaan brengen en heb de kinderen uitgelegd wat de verklaringen van die paar kinderen hadden opgeleverd. Ook zij vonden het machtig mooi, weet ik nog.

Zaken, waar je je zo af en toe flink nijdig over kon maken deden zich natuurlijk ook wel voor, zoals vernielingen aan de politievoertuigen als je b.v. voor een hulpverlening (zoals een reanimatie, hetgeen voorkwam) je voertuig in een bepaalde straat had geparkeerd en je bij terugkomst deuken, vernielde spiegels en dergelijke ontwaardde.

Maar ook ander asociaal gedrag, zoals: 

Op de vrijdagavonden kregen wij in Voorschoten steevast assistentie van onze 2 vaste reservisten. De reserve wachtmeester Tom Braggaar (loodgieter van beroep) en de besnorde reserve wachtmeester 1e klasse Joop de Badts (gepensioneerd).
De Badts had het uiterlijk van een sterotiepe veldwachter. Een typische Bromsnor. Hij was alleen een stuk gemoedelijker dan laatstgenoemde. Op die vrijdagavond zat hij naast mij in de surveillance-auto en deden wij onze dienst tot 01.00 uur.

Rond half 1 ’s nachts kwamen wij tijdens de surveillance achter een NZH-bus te rijden op de Leidseweg in Voorschoten in de richting van Leiden. Van een afstand konden wij zien, wat er in de bus plaatsvond: een aantal raddraaiers vond het nodig de bus van binnen te slopen.

Kennelijk uitgaanspubliek van de Lindenhoeve, een Voorschotense jeugdsociëteit waar wel vaker overlast vandaan kwam. Men hield zich in die bus niet in: achter de bus rijdend zagen wij de banken en stoelen door de bus vliegen. Via onze meldkamer maakten wij contact met de centrale van de NZH en kregen wij uiteindelijk door, dat de chauffeur zich bedreigd voelde en niets durfde te zeggen.

Via onze meldkamer en die van de NZH verzochten wij de buschauffeur tussen onze 2 politiewagens te gaan rijden en nergens te stoppen. Tegelijkertijd schakelden wij ter assistentie ook de Leidse gemeentepolitie in. Met hen spraken wij af dat wij de bus zouden begeleiden naar de binnenplaats van het hoofdbureau in Leiden, toen nog aan de Zonneveldstraat.

En zo gebeurde: inmiddels werd de bus ook aan de achterzijde begeleid door collega’s van Leiden en reden wij zo de binnenplaats op. Een twintigtal knapen werd daar, mede onder toezicht van aantal Leidse dienders, waaronder een begeleider met zijn surveillancehond, uit de bus gehaald en in de gymzaal van het bureau op een bank gezet. Aldaar werd hen de nodige pv’s voor vernieling en openlijke geweldpleging aangezegd en bekeuringen uitgeschreven. Rond 05.00 uur was de gymzaal weer leeg, omdat wij met tussenpozen de vernielers loslieten. Uiteraard konden de knapen ook voor de aangerichte schade opdraaien.

Ander moment: terugkomend van de dienstsport, bestuurde ik op een zeker moment een GSA (Groeps Surveillance Auto), een opvallende Volkswagenbus. Vanuit Leiden reden we richting Voorschoten en kregen onderweg via de mobilofoon door, dat er een Staat van Politie-alarm was afgeroepen door de Meldkamer. Dat soort meldingen kregen we alleen bij vluchtpogingen na een ernstig misdrijf, zoals berovingen, overvallen, diefstallen e.d. In dit geval betrof het een beroving van een ouder echtpaar in Leiden.

Dat hield ook in, dat je als politie-eenheid je gemeentegrenzen nauwkeurig in de gaten ging houden en daar dan ook ging posten. Omdat Voorschoten aan de gemeente Leiden grensde, namen wij vaak post boven de A4 bij Zoeterwoude (afhankelijk van hoeveel wagens er op de weg waren). Op de grenzen met Leidschendam en Wassenaar stonden dan andere (ook onopvallende) politiewagens te posten.

Maar laat op de plek waar wij stonden nu net een Mercedes personenauto aan komen rijden, waarvan het kenteken als betrokken daders juist was doorgegeven.
Dus met blauw en tuut (“optische en geluidssignalen) scheurde ik met de bus achter die Mercedes aan, die richting Zoeterwoude Dorp reed.

In die tijd hadden we nog geen transparant (stopbak) voorop het voertuig, dus een stopteken kon niet gegeven worden. Vanwege het zwaailicht en sirene, die we voerden, maakte de Mercedes zich toch uit de voeten. En met een VW-bus maakte je doorgaans niet zoveel kans tegen een snellere personenauto, maar ik zag al snel mogelijkheden, toen wij zagen dat de verdachten een woonwijk van Zoeterwoude inreden en ik daar meer bekend bleek dan zij.
Eén van mijn collega’s verzocht ik achterin te gaan staan om tegengewicht te bieden als ik door bocht ging zodat we niet zouden omslaan (:-)), want die nam ik in die straatjes nogal scherp. Mijn collega Frans ging achterin de bus staan en stond met beide armen aan weerszijden tegen de ramen zich vast te houden en tegen te leunen in de bochten. Dat wierp wel vruchten af en op het juiste moment dwong ik de verdachten een doodlopende straat in te rijden en kon de bus met de voorbumper tegen hun achterbumper zetten, waardoor dat voertuig geen kant meer uit kon.

Beide verdachten, een man en een vrouw, ogenschijnlijk deel uitmakend van een zigeunerfamilie uit het Oostblok, werden aangehouden en overgebracht naar het bureau in Voorschoten. Daar werden ze, onder toezicht, in afzonderlijke verhoorkamers geplaatst.

Wie schetste onze verbazing toen de vrouw, in afwachting van haar verhoor op een gegeven moment, midden in die kamer, haar lange rok optilde, haar benen spreidde en daar schaamteloos in het bijzijn van 2 verbalisanten, waaronder ik, staande haar behoefte deed?

Ik twijfelde niet. Ik was woest. Ik haalde de 3 stoelen meteen uit de kamer zodat ze niet meer op een stoel kon gaan zitten, liet een emmer water met een sopje, borstel en dweil komen en samen met mijn collega zetten we haar op haar knieën vlak voor de door haar gedeponeerde smerigheid. Op mijn “commando” “opruimen, nu ! ” ging ze toch maar aan het werk. We bleven er bij totdat alles opgeruimd was.

Buiten diensttijd trok ik (of trokken mijn vrouw en ik) veel met mijn collega’s op. Het waren vrienden geworden, waar we veel mee samen deden.
Zo was er de maandelijkse klaverjasavond in het Voorschotense Cultureel Centrum, op de eerste maandag van de maand, die door de gemeentelijke personeelsvereniging, waar de pliesie ook aan mocht deelnemen. Dat was altijd gezellig en veel politiemensen kwamen daar ook op af. Zo nu en dan kwam ik ook nog met een origineel prijsje thuis.

Zoals die keer dat iedereen op de Paasklaverjasavond met een doos eieren naar huis ging. De eerste prijs was een set van 5 dozen eieren. En laat ik die nu winnen, dus kwam ik die avond met 6 dozen eieren thuis.

Maar ik klaag niet: bij een andere keer, waar ik ook de eerste prijs haalde (yep, ik kon/kan best goed klaverjassen, vooral Rotterdams) won ik een konijn. Pem en ik hadden geen idee wat we daar mee aan moesten, maar buurvrouw Ria Koolen wist er wel raad mee en bereidde dit konijn bij een heerlijke maaltijd, dus samen met de buren.

Logo Birds Zoetermeer, The Netherlands | Logo's
Birds veld – v. Tuylsportpark Zoetermeer



Wat sport betreft: in die jaren (en sinds 1970) honkbalde ik in het 1e team van Birds Zoetermeer, de honkbalvereniging van Zoetermeer. Ik meen, dat we toen in de 1e klasse Rayon Den Haag speelden en afwisselend in de 3e klasse landelijk (ook wel districtsklasse), maar toen de groepscommandant in Voorschoten voor een belangrijk honkbalweekend op een vrijdag voor een speelweekend aan mij vroeg, hoe laat die wedstrijd zondag tegen het Delftse Blue Birds begon, moest ik hem antwoorden dat ik niet kon spelen, omdat ik avonddienst had, die om 15.00 uur begon. “Nee, dat gaat niet gebeuren, zei hij. “Jij gaat lekker spelen, je neemt na afloop van de wedstrijd even je colaatje, gaat douchen, doet je uniform aan en kom dan naar het bureau. Tot jij er bent neem ik jouw dienst over.”

Ik, als pitcher

Tegen 19.00 uur was ik pas weer op het bureau. Toevallig betrof dat een 9 innings lange thuis wedstrijd. Maar we wonnen, dus iedereen blij. Ook de baas. Maar zo’n collega/baas was hij dus. Fideel ! Hij was vaak zeer goed op de hoogte, want volgde mijn prestaties nauwlettend in de Haagsche Courant en of Het Binnenhof, daags na het sportweekeinde, waar ik regelmatig met naam en toenaam in stond.

Ikzelf aan slag in een thuiswedstrijd van Birds Zoetermeer tegen Compri Zwijndrecht 1976

Vakantie rondreis Roemenië, mei 1977

We woonden nog geen half jaar in Voorschoten, toen we met Fred en Ans op een twee weken durende vakantie naar Roemenië gingen. Via een reisbureau hadden we een rondreis Roemenië geboekt. Weliswaar ging dat land toen nog gebukt onder het juk van dictator Ceaușescu, maar dat (toen ietwat geheimzinnige) land intrigeerde ons zeer. En dan voornamelijk natuur en cultuur. Alvorens wij op vakantie gingen, werden Fred en ik even bij de DRID in Den Haag geroepen (Districts Recherche Inlichtingen Dienst, oftewel de BVD van de Rijkspolitie). Of we wel wisten waar we heen gingen en dat we vanaf het moment, dat we de reis geboekt hadden, wel begrepen dat de Roemeense Securitate (Roemeense geheime politie) op de hoogte was van de komst van 2 politiemensen met vrouwen naar Roemenië?

Ja, dat begrepen we, maar rebels als we waren, het weerhield ons er in het geheel niet van om te gaan. Integendeel, het motiveerde ons steeds meer. We lieten ons daardoor niet tegenhouden. Alle vier waren zeer geinteresseerd in het land Roemenië, met name buiten de steden om. Vandaar dat de eerste week een 2000 km lange busreis betrof door het achterland.

Met een tussenstop in Varna, Bulgarije, landden wij op 9 mei 1977 in Constanța, een badplaats aan de Zwarte Zee. Tijdens de landing zagen wij uit de vliegtuigraampjes gewapende militairen langs de kant van de landingsbaan staan, quasi verborgen opgesteld. In de aankomsthal werden mannen en vrouwen meteen gescheiden en moesten ook zonder elkaar de checks ondergaan. Uiteindelijk verliep dat zonder problemen.

Afvaart Donau Delta in Tulcea

Vandaar vertrokken wij meteen per touringcar en chauffeur Eugene en Nederlandse gids Gaby richting Tulcea, alwaar wij de volgende dag een boottocht over de Donau-delta zouden krijgen. Vanaf dat moment kregen we er ook een Roemeense reisleidster bij, aangewezen door de overheid. We betrokken onze simpele hotelkamer, waar geen luxe te vinden was, maar ook geen drank te verkrijgen was. Dat zouden we de volgende dag, dachten wij, wel even regelen.

De bus bracht ons de volgende dag naar de boot, alwaar wij zagen dat er slechts 3 kratjes Pepsi Cola aan boord gingen. Fred en Ans, verzot op Cola/Vieux, wilden meteen een paar flesjes cola kopen (de vieux hadden zij zelf bij zich, gekocht in de taxfree shop op Schiphol), maar men weigerde op de boot de flesjes te verkopen. Het was namelijk het rantsoen voor die dag voor de gehele boot, want de cola-fabriek was “kapot” en meer was er niet, zei men. Een andere manier van meedelen dat alles op de bon was in dat land. Met bier ging het wat makkelijker, als je het maar bij lokaal gebrouwen bier hield. Dat deed ik, ondanks dat het bier 13% alcohol bevatte, maar ach. Koud smaakte het best.

Uiteindelijk kwamen Fred en Ans toch aan voldoende cola, daar een aantal (oudere) mede-reizigers geen cola hoefden, dus Fred was meteen weer in zijn hum…

Na een uurtje of 3 gezellig varen over de Donau, waarbij we ook een beetje het leven aan de overkant (Sovjet-Unie) konden aanschouwen, hetgeen niet zoveel verschilde met dat, wat wij inmiddels gezien en meegemaakt hadden) werd er aangemeerd bij een restaurantje. Niet veel keus, was daar. De enige keuze, die we hadden, was of we de kop, het middenstuk of de staart van de rauwe vis in onze soep wilden hebben. Gevieren hebben wij vriendelijk gepast.

Deze keuze van eten was eigenlijk exemplarisch voor wat wij gedurende de reis qua eten hebben moeten verduren. Simpel gezegd: het was geen culinaire trip; verre van dat zelfs, dus de keren dat wij in die week het aangeboden eten, hoe goed bedoeld ook, hebben afgeslagen en daarvoor de “kalte platte” hebben moeten kiezen (dus gewoon brood met kaas en vleeswaren, of wat er voor doorging) was niet te tellen. Jammer maar helaas, maar dat bleek gedurende onze rondreis echt de keerzijde van het arme en uitgebuite land.  

vlnr: Pem, Ans en Fred Duindam

Afijn, het bleek een mooie rondtrip door hjet noordwesten van Roemenië, waar we – naar schatting – minimaal zo’n 15 kloosters bezochten met nog veel meer iconen en wandschilderingen. Mooi, maar als je er eentje gezien hebt…

Af en toe moesten Fred en ik wel even even naar de buschauffeur uitvallen, omdat wij het onverantwoord vonden, dat hij in z’n “vrij” rustig een steile bergafdaling afging, met alleen maar gebruikmaking van de rem en zonder af te remmen op de moter. Aan de andere kant hielpen wij hem bij een lekke band van de bus onderweg ook een wiel te verwisselen.

Maar verder veel vriendelijke mensen en allemaal even behulpvaardig. Vanwege overheidsregels moesten wij voor fl. 10,= per persoon per dag in dollarshops uitgeven. Dollarshops, het woord zegt het al, kon je alleen met harde valuta betalen, zoals guldens, D-mark en US-dollars. Onbereikbaar voor de lokale bevolking, terwijl juist daar de mooiste dingen waren aan te schaffen. Vandaar dat wij zo nu en dan ook maar eens aan contant geld weggaven of dat wij een artikel voor een Roemeen in die shops kochten. Een Roemeen mocht daar niet naar binnen, op straffe van arrestatie.

Eenmaal, in Poiana Brașov, HET wintersportgebied van Roemenië, waagden wij het eenmaal  om bij een zwartwisselaar guldens te wisselen voor Roemeens geld, de leu. Waar we voorheen bij de banken voor 10 gulden behoorlijk wat lei (meervoud van leu) terugkregen, ontvingen we nu zo’n anderhalf keer. Dat was toch ook weer lastig, want het equivalent van die 10 gulden kregen we al niet op. En bijkomend nadeel was, dat we in de gaten hadden dat we vanaf daar gevolgd werden, want twee zeker manspersonen waarvan wij vonden, dat ze opvallend veel interesse in ons hadden, kwamen wij de volgende dag ook tegen in Boekarest, op weg naar de politie-academie, die we toevalligerwijs gingen bezoeken. Daarna hebben we ze echter niet meer gezien.

Het bezoek aan de politie-academie was wellicht geen toeval, want we hadden er niet om gevraagd, maar was voor ons best wel interessant. Voordat we daar waren probeerde men ons wel door straten te laten rijden met de bus, waar geen schade van de recentelijke zware aardbeving te zien was, maar men kon niet voorkomen dat we langs blokken met flats reden, waar we op de hoek van zo’n blok op alle verdiepingen de toiletten nog zagen staan.

Resultaat van de aardbeving in Boekarest, maart 1977, 2 maanden voor ons bezoek

De aardbeving had een kracht van 7,3 op de Schaal van Richter. Deze aardbeving vond plaats  in maart 1977, anderhalve maand voordat wij er waren op een diepte van 94 km en was in de hele Balkan voelbaar. In Roemenië kwamen 1570 mensen om het leven, waarvan 1425 in Boekarest. Wij zagen de verschrikkelijke gevolgen.
De beelden, zoals hierboven op de foto, staan nog op ons netvlies. Daar reden wij langs.

Van Boekarest reden we met de bus naar Mamaia. Mamaia is een badplaats aan de Zwarte Zee, ook wel de Roemeense Rivièra genoemd en ligt ten noorden van Constanta, de belangrijkste havenstad van het land. Mamaia ligt op een strook land van 7 km in de lengte en 300 m in de breedte. De plaats is te vergelijken met een badplaats als Benidorm (Spanje).

We hadden daar voor de 2e week een strandvakantie geboekt, dus het was daar fijn vertoeven, ondanks dat de cola-fabriek nog telkens kapot was, maar we maakten er een sport van om zo hier en daar de flesjes cola in ruime mate bijeen te sprokkelen. Dat ging prima.

Na de week aan het strand van de Zwarte Zee vertrokken wij op 23 mei 1077 weer en gingen op weg naar Schiphol. In het vliegtuig vernamen wij, dat er een trein gekaapt was in de Punt en tegelijkertijd een groot aantal kinderen gegijzeld was in Bovensmilde. Beide in Drente.

Gijzeling schoolkinderen door Molukse gijzelnemers – mei/juni 1977

Na een paar uur landden wij in Amsterdam en zagen we, dat er een collega van onze groep Voorschoten aan het einde van de slurf stond. Hij stond ons op te wachten of beter: hij  kwam voor mij, ME-lid van het peloton Mobiele Eenheid RP Den Haag. Ons peloton van 40 man was n.l.  opgeroepen om zich “onverwijld” via de basis, waar verzameld werd, naar Hooghalen te begeven, een dorpje op een steenworp afstand van Bovensmilde. 

Mijn ME-groep 1 Peloton Den Haag. Eigen foto

Hoe dan ook, per politievoertuig werden wij met spoed naar Voorschoten teruggereden, alwaar ik mij meteen kon omkleden in ME-tenue en mijn (altijd) gereedstaande plunjebaal met ME-spullen (beschermende kleding incl. Winchester karabijn) kon oppakken. Binnen een half uur kon ik na mijn vakantie afscheid nemen van mijn vrouw (stel je voor: 5 maanden getrouwd) om richting de Molukse vrijheidsstrijd te gaan, niet wetende hoe lang ik zou wegblijven en wat ons daar te wachten stond.

Binnen 10 minuten na aankomst en na afscheid te hebben genomen zat ik weer in het politievoertuig, op weg naar het ME-verzamelpunt, vliegbasis Ypenburg (toen Ypenburg nog een vliegveld was) en waar toen nog de Verkeersgroep RP Den Haag gevestigd was.

Niet veel later reed ik, samen met de drie overige Mercedes 408 ME-bussen van onze andere groepen in kolonne richting Drente, waar onderweg ook andere RP-pelotons (o.a. Utrecht, Dordrecht, Den Bosch en Amsterdam) zich bij ons voegden en reden wij met zo’n 24 politievoertuigen achter elkaar naar Drente. Eenmaal in Hooghalen konden wij snel kwartier maken in de plaatselijke gymzaal, onze spullen achterlaten en konden wij meteen onze post betrekken met de wetenschap, dat we een 16-uurs dienst gingen draaien. Onze locatie betrof een in aanbouw zijnde nieuwbouwwijk in de Ambonezenwijk van Bovensmilde.

Groep 1 ME-peloton RP Den Haag (Bollenstreek, waaronder leden van de RP-groepen Hillegom, Lisse, Noordwijkerhout, Rijnsburg, Sassenheim, Oegstgeest en Voorschoten, Frans Vink en ondergetekende als chauffeur)

Wij streken neer in de nog niet aangelegde tuinen van deze nieuwe onafgebouwde eengezinswoningen, waar de ruiten nog niet in zaten. Maar vanuit een slaapkamer op de 1e verdieping hadden wij een zeer goed uitzicht op de school, ongeveer 80 meter bij ons vandaan en waar ruim 60 kinderen gegijzeld en onder schot gehouden werden. Naar binnen kijken lukte niet, want de gijzelnemers hadden de ramen van de school rondom afgeplakt met kranten.

Onze opdracht was duidelijk: van deze gijzelnemers mocht er onder geen beding iemand uit de school vluchten. Deze(n) moest(en) omherroepelijk aangehouden dan wel uitgeschakeld worden.

Jan Stappenbelt (Fotograaf De Telegraaf), hier met ME-helm. Foto RTV Oost,

Het werd een kwestie van de lange adem. Probleem was, dat wij werkelijk verstoken waren van actueel nieuws. Eenmaal kon ik in die tijd even het tentje in van fotograaf Jan Stappenbeld van de Telegraaf (zie foto hierboven), dat zich binnen de afzetting bevond en waar hij klaar zat met zijn camera en telelens, gericht op de Lagere School. Maar mooier nog: er was een telefoonlijn naar zijn tentje aangelegd, waaraan een toestel gekoppeld was. Op mijn vraag mocht ik van hem daar even gebruik van maken om mijn vrouw na een aantal dagen even te bellen en haar enigszins gerust te stellen. Voorwaarde van Jan was, dat ik mijn mond hield bij mijn collega’s, anders had hij constant ME-ers op bezoek. Wel, daar voldeed ik graag aan.

Wij werden slechts bijgepraat ’s morgens om 07.00 uur, als we ons meldden bij onze legerbedjes, maar zaten daar na 16 uur dienst niet echt op te wachten. Slapen, wilden we, want om 14.00 uur moest je er weer uit. Dagelijks draaiden wij de avond- en nachtdiensten, uiteraard zonder vrije dagen, want het was crisis.

We begonnen onze dienst om 15.00 uur tot de volgende morgen 07.00 uur. Nu niet te bevatten, maar we maakten er wat van en na een week werd het zowat routine.

Kinderen verlaten de school

De terroristen mochten geen vrije aftocht krijgen' | De Volkskrant

Blij verrast waren we toen we vernamen, dat na 4 dagen, op 27 mei 1977 alle kinderen vrijgelaten waren omdat ze ziek waren geworden van het eten (hoe kon dat nou ??) en dat er nog slechts een viertal docenten met evenzovele gijzelnemers in de school waren. En het leven ging weer verder.

Soms reden wij via de plaatselijke supermarkt, die zich binnen de afzetting van de wijk bevond naar onze post. Bedrijfsleider was al lang blij, dat politie er aankopen kwamen doen. En met 20 pelotons ME en diverse andere bijstandseenheden van Marechaussee, Mariniers en leger, kon hij door die aanwezige 2000 man (zuinig geschat) toch nog wel omzet draaien. En dat gunden wij hem ook wel, natuurlijk.

Regelmatig kochten wij dan houtskool, saté-prikkers en vlees. In die achtertuinen van die woningen hadden we al snel een oude ton gescoord en met een driedubbel gevouwen stuk hekwerk als rooster hadden wij een prima BBQ gemaakt en ondanks de rook, die er uit die tuinen omhoog ging en ook vaak een lekkere BBQ-lucht de wijk in ging (uiteraard filosofeerden wij daarover: dat het ook de school zou bereiken) maakten wij met regelmaat lekkere gebraden vleesdingen op de BBQ klaar. Niemand was vegetarisch, kan ik mij herinneren. Maar op die manier maakten wij de eentonige diensten wel ietwat draaglijker.

Met onze groep uit het peloton zaten wij dus t/o die school en telkens zaten er 2 collega’s op wacht (zie hieronder) 2e huis).  

Ons peloton had alleen dienst, daar bij de rode pijl. Een 10-tal meter van de school vandaan. (originele schets)

Eenmaal kwam het voor, dat ik mij met een collega op de eerste verdieping bevond, mijn blik op de school richtte en zonder dat ik daar enige beweging zag, hoorde en merkte dat er vanuit de school op ons geschoten werd. Kogel hoorden wij zeer nabij achter ons inslaan, dus dat was even schrikken. Kwaad werden we er van. Onmiddellijk hebben we snel de open ramen met aanwezige planken dicht getimmerd en slechts enkele kijkgaatjes opengelaten, waaruit ook een Winchester-loop gestoken kon worden.
Zie foto hieronder.

Ook kregen wij door de nachtdiensten in de gaten dat het RP-logo op onze helmen in het maanlicht opviel. Vanaf dat moment smeerden wij de emblemen op onze helmen met aarde en later met schoensmeer in.

Uitzicht vanuit de in aanbouw zijnde woning op de school. Karabijn op schoot.

Twee weken gingen om en we gingen ons vervelen. We wisten amper wat er buiten de afzetting plaatsvond. Zo nu en dan werden we kort gebriefd, maar echt spannend was het allemaal niet. Het was in die tijd lastig om op de hoogte te blijven. ’s Morgens kon je even snel een krantje inkijken, maar verder was er totaal geen communicatie. Geen telefoon dus ook geen SMS, geen TV, geen radio. Geen internet. Niets.

Aan belangstelling van de (foto-)pers geen gebrek.

Tot die zaterdagochtend 11 juni 1977. Actie !! Opdracht van hogerhand:

Originele notities van de commandant vlak voor de actie !

Uiteraard hadden wij (gelukkig) dienst en hoorden wij rond 04.40 uur een hoop herrie in de buurt. We voelden aan, mede omdat geruchten van een op handen zijnde actie al een tijdje rondgingen en dat er iets stond te gebeuren, maar men had ons natuurlijk niet volledig ingelicht. Bovenstaande (op een velletje geschreven) verstrekte opdracht was slechts in het bezit van de pelotonscommandant en de 4 groepscommandanten, waaronder dus ook de onze, Bart Löwenthal, die opdracht had gekregen dat strikt geheim te houden tot aan de actie.

Maar de herrie in de straten (van o.a. ratelende rupswielen op de straatklinkers midden in de nacht) deed ons hart sneller bonken, omdat wij even daarvoor, tijdens onze dagelijkse nachtdienst geïnformeerd waren dat er een bevrijdingsactie ging beginnen. De gijzeling zou waarschijnlijk ten einde zou komen.
Het werd tijd: na twee weken dagelijkse diensten van 16 uur gedraaid te hebben waarbij je constant op je hoede moest zijn vonden het ook wel welletjes en wilden nu eindelijk wel weer eens naar huis. Dat barbequen in die tuinen kwam ondertussen ook je strot wel uit…

Maar bij het horen van veel schoten uit automatische vuurwapens, die door de tot dan toe stille nacht flink aan het vuren waren, stormde onze groep de trap op en we namen positie voor de kijkgaten, de wapens gericht op de school. Even later hadden we goed beeld. Een pantservoertuig van de Koninklijke Marechaussee kwam niet alleen de straat in rijden, maar reed meteen door, het schoolplein, richting voordeur. Hij ramde de voorpui, waarin ook de voordeur zat, dat wel. Meteen werd er ter desoriëntatie een knalgranaat tot ontploffing gebracht. Eem luide knal die indruk gemaakt moest hebben, waarna wij direct na die knal het dak van de school iets zagen oplichten om meteen weer terug te vallen.

Voordeur basisschool na geramd te zijn door pantservoertuig Koninklijke Marechaussee

De achterkant van het pantser-voertuig ging open en er rende een aantal mariniers de school in. Van de groep was de laatste een (video-)cameraman.
We hoorden dat schoten gelost werden, maar dat bleek achteraf intimidatie. De mariniers hadden met grote waarschijnlijkheid (door mogelijk infra-rood kijkers) kennis van waar iedereen zich op dat moment bevond. Ik hoorde dat later, na de acties, van een collega, die in het commando-voertuig van de AVD ter plaatse dienst had gedaan. Met hem had ik op de groep Hillegom gewerkt. Hij liet mij op een monitor zien, dat men wist dat de enige overgebleven gijzelnemer in de school (de andere 3 hadden zich al meteen overgegeven) zich in het laatste toilet van de vier had verborgen. Een marinier doorzeefde de deur van het eerste toilet, daarna de tweede, waarna de deur van de vierde werd opengegooid en de overgebleven gijzelnemer met zijn handen in de lucht, wapen voor zich op de grond en zittend op de WC-pot, zich overgaf. Er was geen enkele weerstand. Inval was dus haarscherp op video door een marinier opgenomen.

In de school zijn dus geen slachtoffers gevallen en de ME heeft niet hoeven op te treden.

Kinderen en leerkrachten zullen er een trauma aan overgehouden hebben, maar ze leefden gelukkig allemaal nog.

In het hiernaast afgebeelde boek “liggen blijven” wordt door Olof van Joolen en Sylvan Schoonhoven (beiden verslaggever bij de Telegraaf) een kijkje achter de schermen gegeven bij o.a. de treinkaping, waarbij zij een zeer nauwgezet en naar waarheid verslag van de acties hebben gedaan. Goed boek: aanbevelenswaardig.

Bij de treinkaping, die op hetzelfde moment als bij de school beëindigd werd en waar wel dodelijke slachtoffers onder gijzelnemers en gegijzelden waren te betreuren, waren wij niet persoonlijk betrokken. In het boek wordt ook een hoofdstuk gewijd aan de aanwezigheid van 19 pelotons Mobiele Eenheid (plm 800 RP-ers) bij de kaping en gijzeling kinderen en wat zij uitvoerden. Het peloton, waar ik deel van uitmaakte, n.l. peloton RP Den Haag staat ook met naam en toenaam in het boek vermeld.

Van de bevrijding van de trein hebben de onderzoekers in 2019 een animatie gemaakt en vrijgegeven aan RTL Nieuws. Klik hier voor dat filmpje.

Na de actie kwam de commandant van de mariniers op het verzamelpunt en gaf tekst en uitleg. We waren blij, dat aan de kaping en gijzeling een einde was gekomen, waarbij helaas enkele kapers om het leven zijn gekomen. Zij vonden het nodig weerstand te bieden door gericht op de mariniers te schieten.

Het is ook schandalig dat op de dag van vandaag nabestaanden van betrokken omgekomen Molukse gijzelnemers (die ook in koele bloede treinpassagiers doodgeschoten hadden) betrokken mariniers voor de rechter trachtten te krijgen. Activistische advocate prof. Liesbeth Zegveld verdedigt de Molukse terroristen graag onder het mom van mensenrechten en maakt ook graag misbruik van de Vrijheid van Meningsuiting:

Het wachten was nu op de mededeling, dat we onze spullen konden pakken en richting huis konden vertrekken. Dat bericht kwam in de loop van de ochtend en rond het middaguur zaten wij als peloton RP Den Haag in de bussen, op weg naar huis. Dachten wij. En het thuisfront.

Onderweg werden wij door veel toeterende en duim opstekende automobilisten ingehaald, die vermoedelijk ook blij waren met de afloop en ons geluk wensten.

Deceptie volgde snel, toen wij halverwege Assen en Den Haag mobilofonisch op de hoogte werden gesteld, dat wij niet naar huis gingen, maar onmiddellijk geconsigneerd werden in Rotterdam. Onze route moest worden bijgesteld naar de van Gendt marinierskazerne, alwaar wij in ieder geval voor 1 nacht moesten blijven.

De opdracht kwam van de Procureur Generaal, aangezien zich in het district Den Haag diverse Molukse wijken bevonden (o.a. Moordrecht en Capelle a/d IJssel) en berichten waren opgevangen, dat Molukkers wraak wilden nemen en naar het Provinciehuis in Den Haag wilden gaan.

Achteraf viel het allemaal mee: er kwamen geen (althans niet meteen) acties van de Molukkers, dus wij konden heerlijk ontspannen op de kazerne. We gebruikten de tijd om te douchen, op te knappen, wapens schoon te maken en een partijtje te voetballen. Anderen namen de stormbaan als verzetje. ’s Avonds had de kazernekok zich uitgesloofd en tracteerde ons op een uitgebreide nasi-maaltijd volgens beproefd defensie-recept. Denk ik.
Vanuit de kazerne kon ik mijn vrouw weer eens bellen (zo lang als ik wilde) en haar vertellen dat ik de volgende dag, zondag, dan eindelijk toch thuiskwam. En dat gebeurde. En dan: een dagje bijkomen thuis en hup, weer aan het werk op de groep.

Gedurende zo’n 5 jaar woonde en werkte ik in Voorschoten en was ik ingedeeld in groep 1 van het ME-peloton Den Haag (bij de Bollenstreek). Ik ontwikkelde mij als een allround politieman met oog voor de maatschappij en gericht op “hulp verlenen aan hen die dat behoeven” (toendertijd art. 27 Politiewet) en na 5 jaar trouwe dienst bevorderd tot wachtmeester der rijkspolitie eerste klasse (3 strepen).

Toevallig kwam afgelopen maand het bericht naar buiten dat er een dikke streep is gezet onder de juridische strijd, die de activitische advocate Liesbeth Zegveld namens enkele nabestaanden van de Molukse gijzelnemers jarenlang voerde. Liesbeth zag (nu pas) geen aanknopingspunten meer om in een succesvolle cassatie te gaan. Voor anderen was dat al lang duidelijk. Maar goed: beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald.
Lees hier dat verhaal in de Telegraaf van Silvan Schoonhoven van 31 augustus 2021.

Dodelijke aanrijding met

Op de groep: business as usual. Kort na de indrukwekkende acties hadden Frans en ik die dag avonddienst, die om 15.00 uur aanving. Rond een uur of 6 reden we langs de snackbar in de van Kempenstraat en haalden wij voor 3 personen frites met snacks. Dus ook voor degene, die op dat moment op het bureau zat.

Afgeladen met de warme hap werden wij onderweg opgeroepen voor een “aanrijding met” op de Wijngaardenlaan, nabij de overweg. Oftewel een aanrijding met zeer waarschijnlijk letsel. Balen van ons warme eten, maar het werk ging voor. We wisten wel, dat dat het risico van het vak was, maar hoopten altijd op het beste. Jammer dat die extra kosten nooit te declareren waren. Had ik maar een bammetje mee moeten nemen.

In de bocht van de Wijngaardenlaan naar de overweg op de Papelaan was een Fiat cabrio uit de bocht gevlogen. De bestuurder zat er nog in en het eerste wat we deden was een ambulance oproepen via de meldkamer. Die was er ook wel snel. We zagen dat het met de bestuurder niet zo best was: hij had de linkerbovenhoek van zijn voorruit in zijn voorhoofd gekregen. Hij leefde nog wel, maar moest met spoed naar het AZL (Academisch Ziekenhuis Leiden).

We zijn voor de ambulance uitgereden om alle kruisingen voor de ambulance vrij te maken, zodat deze binnen een paar minuten in Leiden kon zijn.

Bij aankomst bleek de bestuurder, een jonge psycholoog van de Kanaalweg uit Leiden, te zijn overleden. Wij kwamen met een portie koud eten terug naar het bureau. Ik durf niet meer te stellen, dat we een nieuwe portie eten gehaald hebben. Meestal was na zoiets te hebben behandeld onze eetlust wel vergaan.

Maar waar we met de ME, mijzelf incluis, ook voor werden ingezet, was het aanhouden (arresteren) van de 8 pontbazen van de pontjes op de Kaag op 11 oktober 1977 op verdenking van verduistering van pontgelden.

Op verschillende plekken vond die aanhouding in de ochtend om 06.00 uur plaats. Voor die paar kwartjes had ik met die gasten te doen, maar ja: wet is wet. En zo gebeurde het, dat deze pontbazen die dag kwamen vast te zitten en hun werk meteen werd overgenomen door ambtenaren van de provincie. Recherche nam de zaak over maar ik heb er eigenlijk niks meer over gehoord. Met een sisser afgelopen ? Ik denk het wel.

Eigenlijk worden de pontbazen in dit krantenartikel vrij gepleit en konden zij door onderbezetting op de pontjes jarenlang niet goed afrekenen. Tja.

Op 30 mei 1979 werden we ingezet voor een NAVO Topconferentie in Noordwijkerhout.

De bronafbeelding bekijken
Conferentie-oord Leeuwenhorst Noordwijkerhout

 

30 mei 1979: Tijdens de NAVO-conferentie in Noordwijkerhout laten de ministers van de lidstaten weten nog dit jaar een beslissing te zullen nemen over een eventueel antwoord op de SS-20. De discussie komt nu goed op gang. In de volgende maanden raakt de Nederlandse regering in een welhaast onmogelijke positie. Enerzijds houdt het bondgenootschap haar voor dat zij zich niet mag onttrekken aan een meerderheidsstandpunt inzake de modernisering van de middellange-afstandswapens. Anderzijds zware binnenlandse politieke druk. In CDA-kringen bestaan nogal bedenkingen tegen de koers van de NAVO in deze aangelegenheid. Velen betwijfelen of het kabinet-Van Agt de kwestie zal overleven.

De conferentie kwam op een moment, dat er in het land grote demonstraties gehouden werden met opkomsten als 400.000 demonstranten en in Amsterdam zelfs 550.000 tegenstanders tegen de plaatsing van de SS-20, de (nucleaire) kruisraket. De ME, mijzelf incluis, beveiligde het conferentie-oord de Leeuwenhorst. Het betrof een grote actie, maar actief optreden was niet nodig.

Weekendje Götenborg

Doordat Pem bij de ANWB in Voorschoten werkte, kon zij af en toe goedkoop of gratis aan leuke reisjes komen. B.v. dit lange weekend in Göteborg, Zweden. Wel per boot, maar dat maakte de tocht alleen maar leuker. Beetje schommelen (22 uur !) op weg naar Zweden leek ons wel wat. Samen met onze beste vrienden Frans en Evalien (allemaal nog zonder kinderen) vertrokken wij begin winter 1977 met Frans’ auto naar Amsterdam, waar ingescheept moest worden.

Met de Tor Scandinavia vertrokken wij voor een lang weekend naar Götenborg in Zweden. De heenreis verliep letterlijk vlekkeloos. Geen golfje gevoeld onderweg en na 22 uur voeren we vanaf het Skagerak de wateren voor Götenborg op.

Maar we amuseerden ons prima in het luxe hotel, waar we 1 nacht in zouden slapen. Dus kozen we een gezellig restaurantje uit, waar we na een dag winkelen in het centrum van Götenborg gezellig met z’n vieren uit eten gingen. Lol hadden we zowiezo al heel veel (met Frans in de buurt liep je te vaak met buikpijn van het lachen), maar het werd nog leuker toen we klaar met eten waren.

Onze jassen werden bij de kapstok naast de voordeur aangereikt en Evalien en Pem liepen met hun jassen naar buiten. Bij de kapstokken stond een soort van portier en terwijl Frans naar buiten liep, maar in de deuropening bleef staan, vermoedde ik dat die portier op zijn fooi stond te wachten. Ruimhartig gaf ik hem (voor die 4 jassen, die aan hun kapstok hingen) het equivalent van fl. 10,= aan Zweedse Kronen. De portier wilde de deur dichthouden en sprak de legendarische woorden: “Thank you, but that’s for just one coat”, waarop ik hem nog legendarischer antwoordde: “Hey, we didn’t buy them here. They were already ours ! Bye ! “ Ik trok de deur open, duwde hem ietwat opzij en liep bulderend met Frans weg, terwijl we schichtig achterom keken of we niet gevolgd werden, maar dat bleek niet het geval. Hij moest natuurlijk ook op de jassen van andere gasten passen. Schaterend van het lachen haalden we de vrouwen in.

’s Middags moesten wij op tijd weer bij de boot zijn voor de terugreis. Dat waren we. We checkten in en brachten onze spullen naar de respectievelijke hutten om daarna weer samen bij de bar te komen.

Wij bleken op het 7e dek voorop het schip een hut gekregen te hebben en Frans en Evalien op dek 3, maar midden op de boot. Eenmaal alles te hebben opgeborgen kwamen wij in de grote lobby bij elkaar, dronken wat, genoten van de natuur om ons heen en de rustige vaart naar het Skagerak.

Dat duurde ongeveer anderhalf uur, waarna het kommer en kwel werd gedurende de reis. We troffen het niet: op volle zee bleek windkracht 9 te zijn hetgeen we goed merkten aan boord. We begrepen nu ook goed waarom er opstaande randen rondom de tafelbladen waren bevestigd. Het zou anders een puinhoop zijn van alles wat er telkens van af schoof en op de grond viel. Het schip ging tekeer als een malle. Onze etenslust was meteen verdwenen; niemand had meer ergens trek in. Gelaten lieten we het over ons heen gaan en toen de vrouwen rond 11 uur ’s avonds hun kooi opzochten, verdwenen Frans en ik eventjes het casino in. Ik had mij voorgenomen om met Blackjack eventueel niet meer te verspelen dan Fl. 25,=. Wel, voor dat geld bleek ik mij 2 ½ uur geamuseerd te hebben, waarna ook ik de hut maar opzocht. Frans was al iets eerder verdwenen.

Waar we op de heenweg op ieder dek van het schip papieren zakken in houders aan de muur zagen, bleken nu alle houders leeg te zijn en zag ik mensen met een stapeltje van die zakken onder hun arm over het schip lopen.

Uiteindelijk kwam ik na het casinobezoek in onze hut en Pem lag al flink heen en weer te deinen. Wakker natuurlijk. Ik wilde even de veters van mijn schoenen losmaken en viel meteen om. En niet van de drank. In het casino was mij het deinen van het schip niet zo erg opgevallen, maar hier, in die kleine ruimte, leek het wel dubbel zo erg over ons heen te komen. Nog geen 5 minuten later hing ik met mijn hoofd boven de WC-pot en ik was nog niet klaar of Pem riep mij toe: “opzij ! “ Ook zij moest er toen aan geloven. Al die tijd kon zij het binnenhouden, totdat ik het voorbeeld gaf.

Zoiets hadden we nog nooit meegemaakt. We lagen voorop het schip en dat hebben we gemerkt. Het schip voer recht de ong. 10 meter hoge golven in, waardoor het flink op en neer ging. In bed voelde je een flinke kracht op je maag toen de boeg omhoog ging. En toen hij eenmaal boven was en weer naar beneden deinde, kwam je serieus echt even uit je bed getild, tot je met alle kracht beneden weer in je matras gedrukt werd. Voelde niet plezierig.

Uiteindelijk duurde de overtocht naar Amsterdam zo’n 24 uur, waarvan we 20 uur storm op zee hebben gehad. Hoewel de trip “all-in” was, hebben we daar op de terugreis weinig van kunnen genieten. Bijna niks gedronken en gegeten.

Begrijpelijk dat we bij thuiskomst nog steeds het gevoel hadden, dat we heen en weer gingen. Het was heftig, maar achteraf ook een erg leuke ervaring.

Doodgezopen

Terug op de landgroep Voorschoten: die keer had ik met een andere collega, Frans Vink, ochtenddienst en werden we naar een woning in de arbeiderswijk gestuurd. Het was in de Langehorststraat of Vredenhoeffstraat.   In de woning troffen wij een enorme smeerboel aan: een vieze woning met veel (lege) flessen over de vloer. Aan een klein vierkant tafeltje zag ik een manspersoon van rond de 30 zitten. Hij lag voorover gebogen met zijn gezicht op tafel. Hij leek zijn roes aan het uitslapen te zijn, maar het bleek anders. Ik zag al snel dat de man was overleden. Hij lag in zijn eigen kots, dus aan zijn (vieze) haren trok ik zijn hoofd overeind en zag dat zijn neus platgedrukt was, kennelijk omdat hij er een tijd opgelegen had.

Hij bleek met zijn oom die avond flink doorgehaald te hebben: 13 pijpjes bier en een liter jenever. Dat kon zijn lichaam dus niet aan.

We hebben de begrafenisondernemer moeten helpen hem in een zak te krijgen, waarbij ik op zijn been moest gaan staan, omdat die telkens om hoog kwam. Bij de 3e keer hoorde ik iets kraken, maar het been bleef toen wel liggen…

Eenmaal aan het bureau hadden we zijn vader uitgenodigd. Maar die liet er eigenlijk geen traan om. Het was zijn eigen schuld, vond hij. “Ach, een dode meer of minder, in de oorlog reden we er over heen“, zo sprak de vader over zijn zoon. Fijne familie. Hij voegde er aan toe, dat deze knaap niet begraven moest worden maar gecremeerd, want vorig jaar was zijn vrouw al begraven en dat geloop naar de begraafplaats was hij onderhand wel beu. Telkens terug naar dat graf.

Was geen fijne zaak, maar hij maakte het mij wel makkelijk om er snel afstand van te nemen.

Mislukte zelfmoord

Maar dan die keer, dat ik bureaudienst had en een melding kreeg dat een persoon voor de trein op het station van Voorschoten gesprongen was. De bemanning van het surveillancevoertuig was toevallig net binnen, dus ik gaf mijn vrouwelijke en mannelijke collega opdracht om zich daarheen te begeven. Mijn vrouwelijke collega wilde niet, durfde niet. Ik nam haar taak over en ging met mijn collega naar het station.

Daar troffen wij een paar honderd meter verderop, voorbij het station, een stilstaande Intercity-trein, die doorgaans station Voorschoten met een snelheid van zo’n 140 km/u voorbij reed.

Op het perron zagen wij een jong meisje van een jaar of 16 staan, met gescheurde kleding. Ter plaatse vertelde het meisje huilend dat zij op de brommer uit Voorburg was gekomen om zich, vanwege liefdesverdriet, hier van het leven te beroven. Ze had haar bromfiets in de stalling gezet en was het perron opgekomen. Vlak voor de aanstormende trein in de richting van Leiden, sprong zij op de rails, kwam daar op die rails ten val en vlak voordat de trein haar zou raken, kwam zij in de lengterichting tussen de rails te liggen, waarna de trein over haar heen denderde. Uiteraard voerde de zeer geschrokken machinist een volremming uit en kwam uiteindelijk een paar honderd meter verder tot stilstand. Uitgezonderd van wat gescheurde kleding op haar rug, mankeerde het meisje verder lichamelijk niets. De machinist zag bleek rond de neus, was dus vreselijk geschrokken maar kreeg onmiddellijk hulp van de NS. We hebben het meisje uiteindelijk afgeleverd bij de psychiatrische afdeling van het Academisch Ziekenhuis in Leiden. Nu ik er over schrijf: ik ben eigenlijk wel benieuwd wat er van het meisje (moet nu een vrouw van eind 50 zijn) geworden is. Hoop het beste en dat ze de liefde van haar leven en haar levensvreugd alsnog gevonden heeft.

Nadat ik eenmaal op de groep Voorschoten voor vast werd ingedeeld in het peloton Mobiele Eenheid, District Den Haag (Rijkspolitie bezat in het land 17 pelotons) had ik na zo’n 3 jaar gezien en in de gaten kreeg dat de vaste chauffeur van onze ME-bus het peloton ging verlaten, dat ik snel mijn groot rijbewijs moest halen, om kans te maken op zijn baantje. Die was n.l. wel erg leuk en maakte mijn lidmaatschap van de ME nog waardevoller. Voor mij, dan.

Mijn plannetje lukte: ik nam privé rijles bij Meerzicht en van Maanen in Zoetermeer, maar al snel vroeg de instructeur het rijexamen aan. Na 3 rijlessen in een Ducato 50 (toendertijd reed je af voor C EN D, dus als je je busrijbewijs haalde, kreeg je het vrachtwagen rijbewijs er bij) kon ik al naar het CBR in Rijswijk. Met theorie bleek ik meer fouten te hebben gemaakt, dan bij mijn B-E rijbewijs (alles goed), maar nu haalde ik het net. Ik had geen fout meer moeten maken, maar volgens de examinator zag hij dat meer bij politiemensen: die denken op de theorie-examens meer door, dan de “gewone” sterveling en gaan zich dan andere dingen afvragen. Denken dus te ver door voor deze examens (in 1977 althans). Niettemin: theorie in de pocket.
Nu nog het praktijk rijexamen er meteen achteraan. Ik reed zo’n 10 minuten met de Ducato door Rijswijk met de examninator naast mij, toen hij mij vroeg of ik mijn groot-rijbewijs ook voor mijn werk nodig had. Ik beaamde dat en vertelde hem, dat ik chauffeur bij de Mobiele Eenheid wilde (en ook kon) worden. Meteen antwoordde hij: “OK, ik heb het wel gezien: rijd maar terug naar het CBR. Je bent geslaagd ! Hoppa, ook groot rijbewijs in de zak en nooit meer los gelaten.

Omdat ik voor 1955 geboren was kreeg ik bij dat groot-rijbewijs tegelijkertijd ook het chauffeursdiploma er bij. En later Code 95. Mijn groot-rijbewijs kon ik ook goed gebruiken, toen ik vriend John, die bloemen reed op Duitsland, een keer een handje kon helpen in mijn vakantie.

Kort daarna zouden hij en ik met onze gezinnen per touringcar naar de Costa Brava gaan om daar 2 weken vakantie te vieren.

Maar eerst nog even een keer naar Duitsland. Mijn assistentie bestond voornamelijk uit het besturen van de bloemenwagen vanaf de veiling in Rijnsburg richting Hamburg, Duitsland. John deed dan naast mij zijn administratie en was met zijn route bezig.

Deze rit ging dus voorbij Hamburg waar we diverse bloemenzaken en handelaren afreden. Uiteindelijk bleven we een nacht slapen bij een zakenrelatie van hem en de volgende dag maakten we de route af en reden we huiswaarts. Onderweg in de buurt van Almere stopten we nog even bij een truckers-restaurant voor een warme hap. Dat betrof uiteraard schnitzel met frites. En de hulp leverde nog een leuk zakcentje op voor de vakantie.

Overigens de busrit naar Blanes met 2 gezinnen was eens maar nooit weer. Zo’n 22 uur in een touringcar met het vooruitzicht van 3 of 4 x een pauze. Voordat je van je verzamelpunt in Leiderdorp (’s ochtends om 07.00 uur) eindelijk het land uit was, was het vanwege alle ophaalpunten her en der in het land rond 6 uur ’s avonds. En was je al gaar natuurlijk, maar moest de reis nog beginnen. Afijn: we hebben het overleefd en de vakantie met de 2 gezinnen in Spanje was top.

De tijd op Voorschoten was een hele fijne tijd. Misschien wel de fijnste van alle jaren, die ik bij de politie gewerkt heb. Een zeer hecht team, waarbij zelfs de verjaardagen van de vrouwen van de collega’s bij elkaar gevierd werden. “Beroemd” waren de oud- en nieuwjaarsfeesten op het bureau. Restaurant v.d. Valk in Voorschoten sponsorde die avonden de politie met flinke salades en (fris)dranken, waarbij veel collega’s met vrouwen zich kort na middernacht meldden op het bureau en aldaar het nieuwjaar werd ingeluid.

Na een paar jaarwisselingen in Voorschoten te hebben meegemaakt, waarbij we op het gebied van baldadigheid, vernielingen, brandstichtingen en vuurwerkmisbruik nogal wat te stellen hadden met de plaatselijke jeugd sprak ik hierover met een buurman, die een bestuursfunctie had in de Lindenhoeve, het plaatselijke jongeren clubgebouw. Ook daar ondervonden we als politie wel constant veel overlast. Auto’s en andere voorwerpen werden wekelijks door die knapen vernield, voor de lol. Ook waren er nogal wat vechtpartijen in en rondom dat pand, tegenover de Vliethorst, de sporthal.
Maar door die buurman werd ik uitgenodigd om de komende jaarwisseling in uniform een bezoek te brengen aan dat clubhuis. Hij zou voor een veilig verblijf zorgen en zou de komst van de politie voorbereiden. Hij was er zeker van, dat we daar een flinke berg krediet mee zouden verdienen.

Afijn, mijn baas was er niet zo gerust op, maar ik had al toegezegd en toen dat op het bureau bekend werd, had ik zo 4 of 5 collega’s, die ook wel mee wilden. Dat was wel prettig.

En dat gebeurde. We waren daar rond een uur of 2 (na de ergste vuurwerk perikelen, brandjes en opstootjes afgewerkt te hebben en op het moment, dat het wat rustiger in het dorp werd). De beide opvallende politiewagens, waar wij mee kwamen, parkeerden we een beetje uit het zicht naast het gebouw, maar bij aankomst bij de voordeur werden we echt vriendelijk opgewacht. Een hoop goede wensen, veel bier in beide handen en veel leuke gesprekken gevoerd. Mijn buurman was er blij mee en wij, als politie ook wel. Mijn dienst liep om 03.00 uur af en ik zou daarna dan naar Zoetermeer rijden, waar mijn vrouw en half jaar oude zoontje bij haar ouders overnachtte aangezien schoonmoeder die nieuwjaarsdag meteen haar verjaardag vierde.
Nou, dat lukte dus niet meer. Vanwege het volproppen met biertjes en het aangename verpozen in de Lindenhoeve liet ik mij door de nachtdienst ’s morgens om een uurtje of 4 naar Zoetermeer brengen. Toen we daar bij de Lindenhoeve vertrokken, zagen wij wel dat van de dienstauto’s alsnog de spiegels gesloopt waren. Jammer was dat, want voor de rest verliep die jaarwisseling zeer prettig.

Intussen zijn we aanbeland in het jaar 1982. Het jaar dat mijn jongste zoon geboren werd. Maar ook het jaar dat andere haargroei dan de gebruikelijke bedekking boven op het hoofd, onverwachts werd toegestaan. Een Nijmeegse wachtmeester durfde het aan om bij de Algemeen Inspecteur van het Korps Rijkspolitie (Generaal Plattel) een verzoek in te dienen voor toestemming tot het dragen van een baard. Net als tatoeages tot dan toe uit den boze, maar ook de A.I. vond dat het met de tijd mee moest: tot ieders verbazing werd het verzoek ingewilligd, zo stond gepubliceerd in het RP Magazine van november 1982:

Het moet eenvoudig uit te zoeken zijn, bij wie dit registratienummer toebehoorde. Deze eer, als lansbreker voor het dragen van baarden, komt hem/haar toe.

Uitstapje met samenvatting naar latere periode
In mijn ogen is men wat later wel ietwat doorgeslagen. Het moet na 1993 hebben plaatsgevonden, kort nadat ik de politiedienst verlaten had en mijn heil gevonden had in de opkomende automatisering. Maar in dat jaar vond de eerste grote politie-reorganisatie plaats en dus de samenvoeging van rijks- en gemeentepolitie. Volgens mij werd vanaf dat moment de hand gelicht met de discipline, waarin ik bij de politie ben “grootgebracht” en volgden jaren, waar veel politiemensen de vrijheid van uitingen binnen de politie hebben gevonden of afgedwongen, waarnaar ze kennelijk zo driftig op zoek waren. Haardracht, piercings, oorbellen en vooral tatoos. Veel tatoos. Het werd allemaal mogelijk. In mijn tijd niet voor mogelijk gehouden, maar dat zal gerangschikt worden onder “met je tijd meegaan”. Het zal wel. En velen zullen het mooi vinden. Tot op de dag verafschuw ik al die “versierselen”, m.n. in openbare ambten, zoals de politie.

Van 1993 tot 2013 was de politie in Nederland opgedeeld in 25 regiokorpsen en een Korps landelijke politiediensten (KLPD). Met de Politiewet 1993, die officieel inging op 1 april 1994, werd de oude scheiding in grote en kleine gemeenten opgeheven. De gemeentepolitiekorpsen en de regionale districten van de rijkspolitie werden samengevoegd tot 25 regiokorpsen. Maar… men was er nog niet. Na een jaartje of 18 bedacht men het toch weer anders.

In april 2011 maakte het kort ervoor opgerichte Ministerie van Veiligheid en Justitie plannen bekend om het politiebestel geheel om te gooien. Uiteindelijk trad op 1 januari 2013 de Politiewet 2012 in werking. Deze bepaalde dat alle 26 politiekorpsen (25 regiokorpsen en de KLPD) opgingen in één nationaal politiekorps, met een hoofdkantoor in Den Haag en verdeeld in tien regionale eenheden, een landelijke eenheid en een Politiedienstencentrum, onder een eenhoofdige leiding. Dit zou bureaucratie en ‘bestuurlijke drukte’ moeten verminderen en moeten leiden tot effectievere opsporing.

In de praktijk kostte de vorming van het nationale korps nog verscheidene jaren. Een groot aantal politieambtenaren moest naar een nieuwe functie solliciteren omdat de oude functie werd opgeheven. De verwachte einddatum voor de reorganisatie moest in 2015 worden verschoven naar 2018. Ook kostte de operatie twee keer zoveel geld als verwacht. Vakbonden uitten kritiek vanwege de overmatige onzekerheid waarmee de agenten kampten in deze periode, wat zich ook uitte in een hoger ziekteverzuim.
Goh, wat was ik blij dat allemaal niet meer te hebben hoeven ondergaan, alhoewel natuurlijk niet alles slechts was.

Tie wraps

Als ik kijk naar de huidige kleding van politiemensen en hun uitrusting is men er goed op vooruit gegaan. Alleen het feit al dat er niet meer in overhemd met stropdas dienst gedaan wordt, maar in een soort van gevechtstenue. Is natuurlijk veel comfortabeler. Ook de hulpmiddelen, die men nu meedraagt is niet meer te vergelijken. In de periode dat ik diende, hadden we 1 set handboeien in het politievoertuig. Verder had niemand een persoonlijke set. Ik gebruikte dus met regelmaat tie wraps om mensen geboeid af te voeren, die zich gekruld in mijn politiepet bevonden.

Verhuizing Voorschoten –> Nieuwerbrug 1979 (Bodegraven)

Ikzelf rond 1979, 25 jaar oud

Na een jaar of 5 vlogen de collega’s uit, mede vanwege hun ambities en mogelijkheden. Fred vertrok naar de groep Alkemade. Hij kon naast het bureau een dienstwoning betrekken en dat prijstechnisch gezien, altijd voordeliger. Overheid betaalde dan iets mee. De slimmerd. Frans vertrok naar Nieuwveen, werd daar postcommandant en viel onder de groep Nieuwkoop, Bas vertrok naar de groep Bodegraven  en uiteindelijk reageerde ook ik op een interne vacature van rayoncommandant in Nieuwerbrug, gemeente en groep Bodegraven. Daar konden we een rijksvoorkeur eengezinswoning met een grote tuin betrekken in de Gravin Jacobastraat. Aldus gebeurde per 1 november 1979 en vertrokken wij met z’n drietjes van Voorschoten naar Nieuwerbrug (in 1978 was onze eerste zoon Jelte geboren). Ik moest dus noodgedwongen de ME verlaten. Maar…

Ook de groep Bodegraven bleek een leuk team collega’s te hebben en ik was al snel opgenomen in de groep. Vaste prik waren de eieren, die we van Bertus kochten. Bertus Kleyer was een aardige collega, die in Barneveld woonde, maar in Bodegraven geplaatst was. In die tijd bepaalde de Rijkspolitie, na je examen, waar je werd geplaatst. Maar Bertus maalde daar niet om. Hij reed rustig dagelijks met zijn Toyota Celica heen en weer tussen Bodegraven en Veenendaal. Tegenwoordig is dat helemaal niet ongewoon, maar toendertijd best wel. Maar Bertus nam op bestelling verse eieren uit Veenendaal mee. Voor het eerst maakte ik kennis met eieren met een dubbele dooier. Zo! Die waren lekker als uitsmijter.

De woning, die wij in Nieuwerbrug betrokken, werd vóór ons bewoond door collega Vroegindewei (what’s in a name als je in de polder woont), die elders in het land zijn heil gevonden had. Hij was echter ook ME-lid, dus mij werd gevraagd om zijn plaats in te nemen. Omdat ik meteen zou worden  aangesteld als buschauffeur bij de ME, accepteerde ik dat aanbod en werd ik ingedeeld in groep 4 (regio Hollands Midden met Nieuwerkerk, Boskoop, Waddinxveen, Schoonhoven, Lekkerkerk, Bodegraven en Alkemade).  

Onder adjudant A. Olree, die groepscommandant van de Groep Bodegraven was, heb ik een ietwat andere tijd meegemaakt dan in Voorschoten, onder adjudant v.d. Vlekkert. Olree was een gelovige, vond ook dat ik mij moest richten naar de (gereformeerde) bevolking van het dorp, waar ik kwam te werken, hetgeen ik natuurlijk weigerde. Ik vertelde hem dat niet, want zo gek was ik nu ook weer niet. En toen de plaatselijke voetbalclub kwam vragen of ik zaterdags kwam voetballen bij de vereniging, gaf ik aan dat ik alleen op zondag wilde voetballen. Maar een zondag afdeling had de club niet. Mede vanwege het geloof. Wel, dan niet en bleef ik honkballen in Zoetermeer.

In Nieuwerbrug op de bank met
de 2 kleintjes, Jelte en Maarten (1982)

Nieuwerbrug was een klein dorp, waar iedereen elkaar kende. Er woonden zo’n 1300 inwoners en ogenschijnlijk was iedereen familie van elkaar. Het was een gereformeerd dorp, waar men niet van je verwachtte, dat je op zondag de was buiten hing of je auto op straat ging wassen. Wel, dat deden we toch en hoewel men in het begin daar nogal vijandig tegenaan keek, ging men er aan wennen. Wij hadden dat geloof niet en deden daar ook niet aan. Met mijn rechtvaardigheids- gevoel had ik al grote moeite met de parkeerontheffing die men van de gemeente Bodegraven kreeg als er een kerkdienst was. Voor alle andere momenten gold er n.l. een parkeerverbod op het Weiland (de oude Rijksweg Leiden – Utrecht, die dwars door Bodegraven ging). Maar dus niet op zondag en overige tijdstippen, waarop diensten gehouden werden. Moeilijk vond ik dat.

Vanwege de grote tuin die we daar hadden, besloten we een zandbak plaatsen. Dat was niet zo moeilijk: een bouwpakketje bij de bouwmarkt en die paar plankjes zaten zo in elkaar, maar voor het zand moest ik naar een zand- en grindhandel, een paar kilometer verderop gelegen aan de Weipoort. Dat is de lage zijde langs de Oude Rijn. De handelaar was nogal makkelijk en bood mij voor weinig een kruiwagen zand aan. Ongeveer de hoeveelheid die ik voor de zandbak hebben moest. Ik had echter geen kruiwagen, maar de handelaar wel: die mocht ik even lenen. Op een zaterdagmiddag dat ik dienst deed, reed ik alleen met de VW politiebus naar de zandhandel, schepte (in uniform) een kruiwagen zand vol en met hulp van de handelaar plaatste ik deze achterin de bus. Toendertijd kon dat allemaal.
Langzaam reed ik met die afgeladen kruiwagen zand terug naar huis, een ritje van niks. Minuutje of 7. Vanzelfsprekend hield ik geen rekening met een fietser, die plotseling uit een zijstraat de doorgaande weg op kwam fietsen, waardoor ik scherp moest uitwijken. Door deze manoeuvre donderde de kruiwagen met zand op zijn kant achterin de VW-bus op zijn kant en ging al dat zand door de hele bus. Daar was ik thuis wel even mee bezig om schoon te vegen, maar de zandbak kwam toch vol.

Pem met haar vader in 1982
Met de kids bij Dierenpark Wassenaar in 1982

We hadden daar wel een hele fijne huisarts: de uit Rijnsburg afkomstige dr. Versteeg. Praktijk en apotheek (achterom) aan huis en hij deed ook de goede nazorg voor Pem na de bevalling van onze 2e zoon, dat plaats vond in het Hofpoort ziekenhuis in Woerden. En hij was verzot op paling. Hoe ik dat wist ? Lees verder.

Op een gegeven moment kwam er bij mij een melding binnen van een binnenschipper, die met regelmaat over de Oude Rijn door Nieuwerbrug naar Alphen a/d Rijn en vice versa voer, waarbij hij, als hij in de buurt van Fort Wierickeschans voer met zijn rijnaak, iedere keer even een “bonk” voelde. Uiteraard moesten we daar duidelijkheid in krijgen en op een zeker moment, bij een goed (weers)moment, liet ik duikers van de brandweer komen en alras, nadat 2 brandweermannen het water in gegaan waren, ontdekte men op de bodem van de Rijn een voertuig. Het voertuig lag op een paar meter uit de kant. De duikers wisten zelfs te vertellen, dat de bestuurder, of wat er van over was, zich nog in de auto bevond. Middels een kentekenbevraging bij de RdW werd duidelijk dat dat het voertuig op naam stond van een ongeveer 5 jaar geleden verdwenen inwoner uit Bodegraven, die zichzelf, toen in depressieve toestand, van het leven had beroofd door daar de Rijn in te rijden en te verdrinken. De arts die ter plaatse kwam was onze huisarts dr. Versteeg. De auto werd uit de Rijn getakeld, maar daarbij ontdekte hij al snel een dikke paling in het voertuig. Die wilde hij graag hebben, dus werd deze door de brandweer met een schepnet gevangen en in een emmertje aan hem overhandigd. De paling leek hem meer blij gemaakt te hebben dan zijn honorarium bij deze schouw.

Als je hem dan een keer nodig had, kwam je op zijn spreekkamer en omdat hij wist, dat we toen rokers waren, haalde hij een asbak uit zijn la en stak er zelf ook eentje op.

Ondeugende Jelte ( 5 jaar) toegesproken door papa (1983)

Het was ook zo’n huisarts, die zonder hem gevraagd te hebben rustig een bakkie bij ons thuis kwam doen en uitgebreid de tijd nam om zich op de hoogte te stellen van al het wel en wee. Het was dan ook een huisarts, afkomstig uit Rijnsburg. We konden het prima vinden. Hij had veel humor.

We woonden dan wel in Nieuwerbrug, maar het bureau vanwaar ik mijn diensten verrichtte was het bureau aan de Bodelolaan in Bodegraven. Dat betrof een blok van 3 eengezinswoningen naast en aan elkaar gebouwd, waarbij een hoekwoning werd bewoond door collage Johan Hupkes met zijn gezin en de beide andere woningen waren ingericht als politiebureau. In de middelste woning van het groepsbureau bevond zich de hoofdingang met meteen links de kamer, voorzien van loket als ook de meldtafel met portofoon en mobilofoon.
Achter het blok met de 3 woningen was plaats voor 3 personenauto’s van dienstdoende collega’s. Die dag was er voor mijn auto geen plek, dus parkeerde ik mijn gele Renaultje 4 langs het trottoir tegenover het bureau.
Later die dag werd ik tijdens surveillance teruggeroepen naar het bureau. Aldaar bleek dat (toevallig) mijn achterbuurman uit Nieuwerbrug met zijn personenauto en aanhangwagen voorbij het bureau reed. In de aanhangwagen stond een cementmolen en juist toen hij mijn auto passeerde viel er uit de aanhangwagen de kap van de cementmolen op de motorkap van mijn Renault. Buurman schaamde zich wel, maar e.e.a. werd keurig via de verzekering opgelost. Pem’s broer Henk, dus mijn zwager en ontzettend handig met auto’s, fixte later het probleem van de motorkap, waardoor ik het verzekeringsgeld (fl. 500,=) in de knip kon houden.

In die tijd speelde ik nog steeds in het eerste honkbalteam van het Zoetermeerse Birds. Dat betekende wel, dat ik eenmaal per week ’s avonds naar Zoetermeer reed om te trainen wanneer ik uiteraard geen dienst had en vanzelf reed ik in het weekend ook weer naar Zoetermeer om daar te spelen of te verzamelen voor de uitwedstrijd. Echtgenote en kinderen gingen bij wedstrijden dan heel vaak mee.
Alleen bij het samenkomen was het al gezellig. Het team bestond uit een aantal jonge en (iets) oudere knapen, die allemaal 1 passie hadden: het honkbal. Na weer een regionaal kampioenschap speelden we in dat jaar in de landelijke 2e klasse. Met de bus gingen spelers en familie dan naar b.v. Amsterdam, Haarlem of Breda, waarna na de wedstrijd ergens onderweg een Chinees restaurant werd aangedaan.
Ik speelde met bijzonder leuke gasten, die ik ook lange tijd tot mijn vriendenkring kon rekenen.

René en diens vrouw Kitty, die zeer verdienstelijk softbalde in het eerste damesteam van Birds en hun kinderen Yacinthe en Karin werden onze vrienden. We klaverjasten vaak bij ze in Zoetermeer of bij ons, toen in Nieuwerbrug. Hun en onze kinderen sliepen dan daar waar ze waren. Ook gingen we wel gezamenlijk een weekje op vakantie. En hun kinderen pasten soms op de onze, zodat wij een avondje wegkonden.

René werkte als burgerambtenaar bij defensie. Hij deed wel altijd voorkomen, alsof hij de minister zelf was, maar dat was schijn. Hij deed zich altijd belangrijker voor, dan dat hij was. Eigenlijk was hij het helemaal niet, maar hij had daar slechts een administratieve functie, maar je zag hem wel altijd in pak en overhemd met stropdas..
Ik had hem snel door maar liet hem in de waan. Ik gunde hem dat wel. Maar dat hield dan ook wel in, dat ik soms ook mee moest gaan met zijn af en toe bizarre ideeën. Zo had hij ooit het plan opgevat om in het van Tuylpark in Zoetermeer, waar wij dus met onze sportclub onze honk- en softbalvelden huurden van de gemeente, een nieuwe kantine moesten bouwen, bovenop een eveneens nieuw te bouwen bowlingbaan. Ik zou dan bedrijfsleider worden en boven de baan in het park gaan wonen. Uiteraard leek mij dat best een leuk plan, maar ik zag best snel de onmogelijkheid daar van in en keek daar dus al van het begin sceptisch tegenaan. Bovendien had ik best een goede en leuke baan als politieman en was ik nog niet zover, dat ik wat anders wilde gaan doen. Toch luisterde ik wel naar hem: puur uit bewondering.
Op een paar A4-tjes had hij zijn plannen al geschetst en had ook al een afspraak met een aannemer geregeld. De stap van vergunningen aanvragen had hij voor het gemak maar even overgeslagen.
Ik liet hem – hoe sympatiek, maar onmogelijk zijn plan ook was – met zijn ideeën maar even aanmodderen. Nadat de aannemer vertrokken was en hij “berekend” had dat er voor het geheel zo’n twee miljoen gulden uitgetrokken zou moeten worden (bowlingbaan, 2 woningen daar boven plus een sportkantine voor de honkbal) en hij in eerste instantie liet weten dat in een vloek en een zucht bij elkaar te hebben gepraat te hebben, hoorden we er niet veel meer over. Kennelijk kwam het geld niet los, maar vergunningen al helemaal niet. Overigens stond toen op nog geen 150 meter vanaf het toegangshek tot de sportvelden al een goedlopende bowlingbaan….

Maar de stevige vriendschap, die hierdoor geen deuk opliepen, betekende ook wel, dat zorgen gedeeld werden.
Op een dag kreeg ik in Nieuwerbrug een telefoontje van de vrouw van mijn beste vriend, René. René werkte in die tijd bij Defensie in Woerden.
Zijn vrouw vertelde mij, dat ik zeer binnenkort op de politietelex wel de vermissing van René zou zien. Want daar had ze in Zoetermeer aangifte van gedaan. En inderdaad, kort daarna kwam op het bureau in Bodegraven die telex met de gemelde vermissing voorbij.
René was met zijn oranje, oude BMW 2002 die dag niet op zijn werk aangekomen, maar ’s avonds ook niet meer thuis. Niet alleen in diensttijd, maar ook in mijn vrije tijd ben ik daags na de verschijning van die telex de omgeving af gegaan en speurde ik naar enig positief nieuws, mate name rond de kazerne in Woerden, waar hij werkte. Daar was nogal wat water. Maar helaas.
Na ruim een week helemaal niets van zich te hebben laten horen, kwam het bericht dat René, life and kicking, weer boven water was (sic). Het bleek, dat hij, zwaar overspannen en uiteraard onnadenkend, zijn gezin in de steek te hebben gelaten en op betreffende dag de rit genomen had en met een paar betaalkaarten meteen was doorgereden richting Parijs in Frankrijk. En hij reed zelfs verder, want nadat zijn geld op was liet hij 200 km onder Parijs iets van zich horen en wilde wel terug naar huis. De overspannenheid was het gevolg van grote financiële, maar ook relatie-problemen, die hij thuis had.
Een ander teamlid van het honkbalteam, Richard (toevallig ook politieman) bood zich aan hem op te halen en eenmaal thuis werd er – volgens mij – min of meer afgesproken dat er over de situatie niet meer gesproken zou worden. Althans, ik kan mij er niks meer van herinneren, mede omdat het gebeuren nu (2021) precies 30 jaar achter ons ligt.
Het zal niemand verbazen dat René en zijn vrouw kort daarna uit elkaar zijn gegaan en gescheiden. Enige tijd daarna troffen beiden een nieuwe partner en werden ook beiden weer gelukkig, zo te zien. René is een paar jaar geleden op 64-jarige leeftijd overleden.

Op het moment dat ik dit neer pen (7 september 2022, 22.35 uur) dondert en bliksemt het rondom onze woning in Zoetermeer. Gaaf. Net als gisteravond. De herfst dient zich niet geruisloos aan. En na een wekenlange hete zomer van vaak rond of boven de 30 graden was deze daling van temperatuur, dat gepaard ging met de bijbehorende plensbuien, een verademing.
Daar had ik het vanmiddag tijdens het skeeleren met Calvin, onze kleinzoon van 14, over. (Inderdaad: sinds een paar maanden skeeleren wij regelmatig samen, terwijl wij er soms ook op uitgaan met onze metaal detectors).
Maar we hadden het over het gevaar van de bliksem en ik merkte, dat hij die natuurkracht, dat daarbij vrijkomt, behoorlijk onderschatte . Hij hoefde er voor mij niet persé bang voor te zijn, maar onderschatten is iets anders.

Ik vertelde hem het verhaal van de gevallen motorrijdster met passagiere waar ik in mijn politietijd in Bodegraven naar toe gestuurd werd. Dat was een, wat we noemden, eenzijdig ongeval tijdens hevig noodweer. Veel bliksem, veel gedonder. Letterlijk. Ik kwam daar aan op de Ringweg-Noord (schijnt tegenwoordig de Burgemeester Kremerlaan te heten).
We zagen daar een motor op de rijbaan liggen, in de regen. Er lag een vrouw nabij de motor. Roerloos. Daarbij stond een andere jongedame, waarvan ik zag dat zij bij haar val ook wat schaafwonden had opgelopen. Ambulance was al onderweg en ik boog mij over het slachtoffer , die daar in de nattigheid lag. Ik zag wel haar grauwe gelaatskleur, maar ik zag ook een beetje bloed uit een oor komen. De ambulancebroeder die haar nader onderzocht, merkte al snel op dat deze bestuurster waarschijnlijk door de bliksem in haar oor (dus in het gaatje van haar helm) getroffen was en waarschijnlijk op slag dood was.
Calvin, die aandachtig stond te luisteren naar zijn opa, was er stil van.

Bijzonder en toevallig, dat de burgemeester van Bodegraven in de tijd dat ik daar bij de politie werkte, Kremer heette (ARP/CDA) en dat de Ringweg Noord, waar dit ongeval plaats had gevonden, naar wat ik nu (in 2022) aantref, nu naar hem vernoemd was.

Leuk was wel de periode, dat we met een aantal sportliefhebbers onder de collega’s en dan met name zaalvoetballers, besloten een zaalvoetbalvereniging op te richten om mee te doen met de zaalvoetbalcompetitie in de regio. Met collega’s als Rico de Vos, Albert Boom (post Reeuwijk), Peter Rijsdijk en uiteraard nog een aantal collega’s, waarvan ik de naam kwijt ben, plus mijzelf wisten we, als politieteam, een notaris te vinden, waar we gratis terecht konden om onze vereniging op te richten. Op voorstel van Albert werd de naam van de club “Amikeco” hetgeen zoveel betekent als vriendschap.
Een sponsor werd gevonden: Shell Idelenburg, het benzinestation aan de Goudseweg waar we met de dienstvoertuigen dagelijks tankten, voorzag ons van een uitrusting, voldoende geel/rode voetbaltenues en een behoorlijk aantal ballen waarmee getrained kon worden. Ook betaalde dit benzinestation de zaalhuur eenmaal per week.

Shell Idelenburg, Goudseweg, Bodegraven

Hoe we er aankwamen is mij niet meer bekend, maar we wisten een goed werkende stencilmachine te bemachtigen, waar ik als redacteur eenmaal per maand de clubkrantjes verzorgde. Bomvol interessante info wist ik altijd te plaatsen, als ook de standen in de competitie, topscorers in het team en agenda met aankomende wedstrijden. We speelden niet alleen in de sporthal in de wijk Broekvelden in Bodegraven, maar ook wel in Haastrecht, Gouda en Gouderak, dus ruim in de buurt. Het was leuk, die tijd. Saamhorigheid was groot en de vriendschappen stevig. Toch viel dat, wat mij betreft dan, uit elkaar toen ik koos voor een detachement op de Meldkamer in Leiderdorp. Ik moest toen zoveel heen en weer rijden dat voor zaalvoetbal geen tijd meer was. Immers, ik honkbalde ook nog steeds in het eerste van Birds Zoetermeer.

Nieuwerbrug bezat als één van de weinige dorpen in het land een tolbrug, een ophaalbrug, waarvoor toen 10 cent betaald moest worden (inmiddels 50 eurocent), als je er als automobilist over heen wilde. Als je aan kwam rijden kwam de brugwachter (bruggemeester) uit zijn huisje, hield zijn hand op en na betaling deed hij het hek open. Meerdere malen heb ik daar natuurlijk een aangifte van vernieling moeten opnemen, omdat men dacht in de maling te worden genomen en gewoon het hek kapot reed. Maar het was geen bedrog: het bestond echt.

De straat, waar de brug lag heette de Bruggemeesterstraat, vaak verward met Burgemeesterstraat. Inwoners mochten er trouwens gratis over.

Grappig is wel, dat ooit zelfs prinses Juliana vanwege een werkbezoek Nieuwerbrug met een bezoek vereerd heeft. Op 20 mei 1954, toen zij net 45 was kwam zij met de AA-81 over de Tolbrug. Ik was toen een maand oud. Maar als de dag van gisteren…. Dat werkbezoek duurde een minuut, dus wat ze nu echt daar bezocht of besproken heeft zal wel nooit bekend worden.

Koninklijke bus (AA-81)

Bij het plaatsen van het krantenartikel m.b.t. het bezoek van Juliana aan Nieuwerbrug, met haar auto met kenteken AA-81 herinnerde ik mij, dat de Koninklijke bus eveneens was voorzien van het kenteken AA-81. (Zie foto). Het Koninklijk Huis kan putten uit honderden, zo niet duizenden of miljoenen kentekenseries, maar hergebruikt de kentekens dus. Logischerwijze is het toendertijd gebruikte voertuig van Juliana inmiddels gesloopt of opgeslagen.
Kenteken AA-81 is overgegaan naar de huidige Koninklijke bus, gebouwd door VDL/Kusters. De bus is donkerblauw van kleur, zoals de personenauto’s van het Koninklijk Staldepartment. De inrichting is in groen, beige en bruine kleuren met bekleding van Alcantara leer. De bus telt 25 zitplaatsen en heeft een garderobe en toiletvoorzieningen.

Ik kon op deze groep best genieten van het grote natuurgebied, wat onder Bodegraven viel. Wij surveilleerden o.a. van Zwammerdam tot Woerden, inclusief Nieuwerbrug. Aan de andere kant van de rijksweg A12 vielen dorpen als Waarder, Driebruggen en Hekendorp onder ons bewakingsgebied. Heerlijk, als je daar op een vroege zondagochtend rustig doorheen kachelde.

Dit waren de mooiste stukjes rijden op een vroege zondagmorgen en dat reden wij dan ook met regelmaat. Pech had je, als je bij de Wilhelminasluizen in Hekendorp zat en je werd naar de watertoren in de Meije gestuurd. Geen spoed, maar wel haast. Meer wilde men vanaf de meldkamer over de mobilofoon niet kwijt (met scanners werd dat fanatiek afgeluisterd in die tijd) en gsm’s waren er in die tijd niet. Maar dan was je toch wel een minuutje of 15-20 onderweg.

Watertoren in de Meije en pad door Zuideinderplas

Eenmaal bij de watertoren aangekomen konden we niet anders dan de surveillance-auto op een parkeerplek parkeren en in eerste instantie via een smal pad richting de Zuideinderplas wandelen, dat onderdeel uitmaakte van de Nieuwkoopse Plassen. Het vervelend was wel, dat we bij iedere stap die we zetten, ongeveer 50 cm wegzakten in de drassige veengrond. Maar goed, alles voor de baas.
Bij de plas aangekomen bleek men met een klein bootje een lijk van een overleden persoon naar de kant gesleept te hebben. Eigenlijk zouden we het zware lichaam, dat natuurlijk niet meegaf uit de plas moeten trekken en dan… ja, en dan ? De afstand naar de watertoren was zo’n 750 meter. Bovendien kon daar geen voertuig rijden.

Dat allemaal even in ogenschouw te hebben genomen, nam ik al snel het besluit mijn collega’s van de groep Nieuwkoop op te roepen (aan de andere kant van de plas). Zij beschikten over een speedboot en konden wellicht meer uithalen dan wij. En zo geschiedde. De boot kwam naar onze lokatie, met 4 man trokken we het overleden manspersoon uit het water en trokken hem met man en macht de boot in. Collega’s vertrokken met hem naar Nieuwkoop en handelden de zaak daar af. Was trouwens ook hun grondgebied.

Het was wel eens meer onrustig. We reden op zekere dag in Hekendorp, tegen de Hollandse IJssel aan en door het gehucht Goejanverwelle. Je weet nog vast wel uit de geschiedenislessen. Precies: waar in 1787 prinses Wilhelmina van Pruisen bij de sluis werd opgehouden door de patriotten, toen zij van Nijmegen per koets onderweg was naar Den Haag. Gelukkig stuurde haar broer, de koning van Pruisen daar een leger van 20.000 man op af. Het mocht niet veel baten: in 1794 kwamen de patriotten alsnog aan de macht bij de Bataafse Revolutie. Zomaar even een zijstap.

Wielrenner onder boom

Maar daar reden we dus, bijna 200 jaar later in onze Volvo 343 surveillanceauto, toen we met lichtsignalen door een tegenligger nogal dringend werden verzocht te stoppen. De bestuurder van dat voertuig vertelde ons, dat er een ernstig ongeval gebeurd was aan de overzijde van de Hollandsche IJssel, op de Provinciale Weg N228 van Oudewater naar Haastrecht. Het behoorde niet tot ons bewakingsgebied (namelijk dat van RP Oudewater, Rijkspolitie district Utrecht), maar de dichtstbijzijnde collega’s bleken na mobilofoon contact met de meldkamer nog mijlenver weg, dus namen wij onze verantwoordelijkheid.

Je bent hulpverlener dus we spoedden wij ons via de brug in Oudewater naar de andere kant van de Hollandse IJssel. We troffen daar een omgevallen boom aan, die vanaf de hoofdrijbaan in de richting van het rechts naast de weg gelegen weiland lag. Daarmee lag de boom ook haaks op het fietspad tussen hoofdrijbaan, fietspad en weiland en dus op de provinciale weg Oudewater – Haastrecht/Gouda.

Onder de boom zagen wij een jong manspersoon liggen. Zo te horen had hij veel pijn en dat begrepen wij. Wij zagen veel gecompliceerde breuken bij deze man, hetgeen er niet fijn uitzag, dus probeerden we zo snel als mogelijk hem onder de boom vandaan te krijgen.

Daarbij kregen we hulp van kettingzagen van ambtenaren van Provinciale Waterstaat, die verantwoordelijk bleken voor de omgevallen boom.

Het geval was, dat men de bomen aan het omzagen was, daarbij de hoofdrijbaan keurig afzette, zodra er een boom om ging vallen. Om het gemakkelijk te maken liet men dan de bomen naar het weiland vallen, waar het dan in alle rust in stukken gezaagd kon worden. Op zich geen probleem, maar men was wel vergeten om ook het fietspad af te sluiten en in die tijd zag je bij dat soort klussen geen verkeersregelaars. Dus op het moment dat de boom aan het omvallen was, kwamen twee Goudse broers die aan het wielrennen waren met hoge snelheid aanfietsen. De achterste broer zag de boom vallen en kon op tijd stoppen. Zijn broer, die voor hem reed, echter niet. Op het moment dat hij de boom passeerde viel deze vol op hem en verpletterde hem bijna.

Uiteindelijk werd het slachtoffer zwaargewond overgebracht naar het Bleuland ziekenhuis in Gouda, alwaar hij kort na aankomst overleed. Een jonge vader van 2 kleine kindjes. 26 jaar was hij nog maar. Ongeveer mijn leeftijd, toen. Het kwam ook bij mij keihard binnen en hoewel ik wel meer heb meegemaakt in mijn politietijd, denk ik aan dit ongeval nog met regelmaat (zeg maar gerust bijna wekelijks), temeer daar het totaal niet nodig was. Omdat men nalatig was in het afzetten van het fietspad. Ik heb dan ook nooit begrepen, waarom het door mij opgemaakte proces-verbaal jegens de verantwoordelijke ambtenaren terzake dood door schuld, uiteindelijk geseponeerd werd.

Maar toen moesten we dat vreselijk pijnlijke bericht overbrengen aan zijn jonge vrouw in Gouda met haar 2 kleine kindjes aan haar zijde. Merg en been !

Ik hoop oprecht, dat zij haar leven daarna heeft kunnen herpakken en alsnog, met haar kinderen, gelukkig is kunnen worden.

Veel optredens met Mobiele Eenheid

Een roerige periode brak aan. De 80-er jaren waren onrustige jaren. Er werd een hoop gedemonstreerd, veel woningkraken in Amsterdam en ook Nijmegen en relletjes. Daarbij nog bewakingen van Europese Topconferenties in b.v. Noordwijkerhout en Maastricht, maakte het voor het ME-peloton een drukke, afwisselende periode. Ik was met de Mobiele Eenheid met regelmaat het land in. Soms een paar dagen, soms een dag, avond of/en nacht en in ieder geval tweemaal per jaar een week VO (Voortgezette training) in Neerrijnen. Een enkele keer ook wel langer dan dat, b.v. twee weken bij b.v. de gijzeling van een klas schoolkinderen in Bovensmilde, maar ver weg van mijn standplaats .

Nijmegen: Piersonrellen (hieronder graffitie Piersonstraat)

De Piersonrellen is de benaming van de krakersrellen die in februari 1981 rondom de Piersonstraat in Nijmegen werden uitgevochten in het kader van de Zeigelhof-affaire. Zij behoren tot de hevigste krakersrellen van de jaren tachtig. En mijn ME peloton Den Haag was er weer bij.

Overigens hadden de krakers in mijn ogen (toen wel) een punt: Zij vonden hun legitimatie in de voor hen onaanvaardbare situatie dat met 18.000 woningzoekenden in de stad deze (potentiële) woonruimte zou moeten wijken voor een parkeerplek voor 200 auto’s: oplossing van de woningnood diende voorrang te krijgen. Maar mijn mening werd niet gevraagd, zoals bij alle ME-inzetten. Dat botste regelmatig met mijn rechtvaardigheidsgevoel.

Ik kan mij daarom zo goed voorstellen hoe de tegenwoordige politiemensen zich moeten voelen, als zij in omstandigheden terechtkomen, waarover zij – om niet hun baan in gevaar te brengen – moeten zwijgen, terwijl zij daar wel degelijk een mening over hebben. Maar ja, als dat niet strookt met dat wat de overheid wenst, moet je wel je mond houden. Ik ben daar vanaf en kan gelukkig vrijuit mijn mening verkondigen, maar heb tijdenlang daarmee geworsteld.
Het is te bizar voor woorden. In wat voor land bevind je je dan als dat niet kan ?

Maar het werd een waar slagveld in Nijmegen. Het gemeentebestuur besloot op 23 februari 1981 de krakers te verwijderen. Hiertoe moest eerst een sitdowndemo van honderden geweldloze sympathisanten bij de Bloemerstraat worden opgeruimd – dit geschiedde met vrij veel geweld door RP pelotons en de ingeschakelde marechaussee. Bij twee andere blokkades werd traangas gebruikt om de menigte te verdrijven. Met behulp van 200 ME-bussen, vijf tanks, een helikopter, een pantserwagen, veel traan- en braakgas en circa 2000 man, onder meer bestaande uit (rijks-) politiemensen, militairen, werden de krakers uit de door hen bezette panden verwijderd. Laat in de middag is er nog slag geleverd met de ME in de Indische Buurt, met behulp van twee waterkanonnen en een honderdtal ME’ers zijn sympathisanten hardhandig verwijderd uit de Javastraat en Pontanusstraat.

Aanleg A27 (Amelisweert)

De (1e) Slag om Amelisweert in 1982 (momenteel, 2020 en bijna 40 jaar later heeft de overheid besloten deze A27 te gaan verbreden, wederom ten koste van natuur. Velen zijn het daar weer niet mee eens, maar men gaat mogelijk voorbij aan het feit dat we 40 jaar geleden 14 miljoen inwoners hadden en nu 17….).

Het toenmalige ministerie van Verkeer en Waterstaat (inmiddels omgedoopt tot Verkeer en Infrastructuur) wilde een oorspronkelijk plan om de snelweg Madrid – Oslo door de bossen bij Amelisweert te laten lopen. Dat die snelweg eigenlijk door Duitsland liep, deed er kennelijk niet toe. Het bos moest om en de ME werd opgetrommeld, want het bos zat vol met actievoerders die het er niet mee eens waren. Tot in zelfgebouwde boomhutten aan toe. Wat precies het vreemde verhaal hiervan was, is te zien in een reportage van Andere Tijden op:

https://www.anderetijden.nl/aflevering/135/De-slag-om-Amelisweerd

Moment uit de Andere Tijden reportage

De 600 ME-ers, wij dus ook, hebben het daar flink te verduren gekregen. Maar dankzij de enorme inzet van veel pelotons werd het bos, met uitzondering van de bewoners van de hutten, schoon geveegd en ontruimd. Dat de ME daardoor o.a. een lading verfbommen over zich heen kreeg, mocht niet deren. En aan de bewoners in de boomhutten werd vooralsnog geen aandacht gegeven: die kwamen vanzelf wel uit hun holen gekropen, zodra de kettingzaag in de boom gezet werd.

Vier jaar later zorgde de A27 (tussen de A12 en de A28) voor het verdwijnen van het jarenlange file-leed voor het knooppunt Lunetten. Verkeerstechnisch gezien was het een enorme vooruitgang, natuurlijk gezien een ramp.

Familie bijeenkomsten

In die tijd waren de familie bijeenkomsten op Schokland in Zoetermeer, bij b.v. verjaardagen van de (groot-)ouders of surprise-avonden rond Sinterklaas een drukke bedoening. Maar gezellig met veel lol.

Bij (groot)ouders thuis met toen al hun kleinkinderen (1982)
vlnr: Pem met Maarten, Peter en Rachèl, Yola en Martijn, Marianne met Frouke, Paul met Ilona, Ton met Jelte, Gabriëlle met Veerle en Ed met Nienke

Bewaking/beveiliging kerncentrale Dodewaard

Zo stonden wij ook met de ME regelmatig op de dijk bij Dodewaard de kerncentrale te bewaken vanwege vele demonstraties. We sliepen dan in porto cabins op het afgesloten terrein van de centrale. Minder fris was, dat, wanneer onze nachtdienst er op zat en wij de brits opzochten, wij de stapelbedden opzochten, waar de dagdienst juist uit kwam rollen. En zulke warme bedden voelden niet fijn aan.

Overigens waren het veelal vreedzame demonstraties, die daar gehouden werden. Meestal betroffen het sitdown demonstraties waar wij op linie dwars op de dijk voor de mensen stonden en een tiental meters voor de brug over de strang van de Waal, een dode zijarm, zodat niemand de toegangspoort van de centrale kon benaderen.

Kerncentrale Dodewaard (1969-1997, sloop gepland in 2045)










Eenmaal moest ik wel optreden: tegen een collega. Onze aflossing naderde over de dijk. Vier ME-bussen die, zoals gewoonlijk, langzaam en voorzichtig door de mensenmenigte moesten rijden om achter onze linie te komen. Met 5 rijen van 8 collega’s stonden wij in vredes-tenue, d.w.z. zonder beschermende kleding en zonder helm, maar met lange wapenstok op linie dwars over de dijk opgesteld, pal voor de demonstranten.


Vaak was dat zelfs even gemoedelijk en ontspannen: praatje zus, praatje zo. Via megafoons werden de demonstranten, vaak vaders, moeders en kinderen, maar ook wel activisten, vriendelijk verzocht om even ruimte te maken voor de kleine kolonne. Daar werd bijna altijd meteen gehoor aan gegeven, maar vermoedelijk vond mijn collega naast mij die keer dat het te lang duurde voordat mensen opzij gingen en zonder waarschuwing sloeg hij met zijn lange wapenstok een vrouw op haar schouder die nog op de grond zat, twee meter voor ons. Haar ongeveer 8-jarig dochtertje zat naast haar. Ik zag, dat de vrouw geschrokken was en ook kermde van de pijn. Het was ook totaal onnodig. Ik keek hem aan, trok hem aan zijn jas naar achteren door ons 4 rijen dikke peloton naar de commandant, die achteraan stond.
Woest gaf ik aan, dat ik nooit meer naast deze knaap wenste te staan en als hij het peloton in zou komen, ik er uit zou stappen. Wijselijk werd hij in de achterste linie geplaatst. Overigens heeft hij niet erg lang bij de ME gezeten want bij een volgend optreden verscheen zijn opvolger. Waarschijnlijk had hij in de gaten, dat hij anders in het vervolg de KADI-wagen (kantine-dienst) mocht bedienen. Met de vrouw ging het verder wel goed en waardeerde hetgeen aan die tik gedaan werd. We hadden toen nog geen knuffelbeertjes bij ons, maar konden het dochtertje gelukkig toch weer kalmeren.

Eenmaal binnen de poort op het terrein van de centrale, was je betrekkelijk vrij om je te bewegen. Zo kwam het voor, dat ik buiten de centrale, maar wel op het terrein in gesprek raakte met een werknemer van de centrale. Ik vroeg hem of er geen mogelijkheid bestond, dat er voor een aantal ME-ers een kleine tour georganiseerd kon worden, nu wij er toch waren en moesten blijven. En zo kwam het dat we een paar minuten later, in onze schaarse vrije tijd maar waar we daar toch niks mee konden, met vijf man naar binnen mochten en werd ons het indrukwekkende binnenste van de centrale getoond, inclusief de ruimte waar staven in gezet werden. Geen idee waarom. Ons werd verteld, dat het hoofddoel van de centrale was het opdoen van ervaring met het opwekken van elektriciteit door middel van kernsplijting. Dat ging prima en Dodewaard kon een stad met de grootte van Arnhem voorzien van stroom. En met schone energie. De rondleiding was in ieder geval een leuke afleiding.

Kernreactor Petten (1961 – ) Productie van radioactieve isotopen voor ziekenhuizen

Ook bij de kernreactor in de duinen van Petten (NH) zijn wij meermaals voor beveiliging aanwezig geweest. Daarvan zijn, buiten het feit, dat deze reactor op een mooie locatie lag, n.l. de Noord-Hollandse duinen, geen bijzonderheden te melden, behoudens de latere bekendmaking dat een Pakistaanse atoomgeleerde, Khan, o.a. hier kennis vergaard had en die gebruikt heeft voor de fabricage van een atoombom in Pakistan.

Krakersrellen Amsterdam

Anders was het toen krakers in de 80er jaren het voor het zeggen kregen in Amsterdam. Na aanzegging weigerde men de vele gekraakte panden te verlaten. Gemeente was (toen ook al) te laf om adequaat in te grijpen en liet het langdurig op z’n beloop. Uiteindelijk kon men niet anders en in maart 1980 waren de eerste ontruimingen met schandalige vernielingen en grote weerstand. Rellen braken los en hevig ook. Zodanig, dat de Amsterdamse politie het niet meer alleen aankon en een beroep deed aan de ME van andere korpsen.

N.a.v. de krakersrellen bij “De Groote Keyser” (sati

En omdat ME-peloton RP Den Haag het eerste bijstandsverlenende peloton van Nederland was, konden wij direct weer in Amsterdam opdraven. Onder andere bij krakersrellen Vondelstraat, Jan Luykenstraat (Lucky Luyk), Stadhouderskade en Weteringschans waren wij ter assistentie van de gemeentepolitie Amsterdam aanwezig en traden wij op. Met name op de Stadhouderskade was het soms behoorlijk heftig. Gelukkig had de Amsterdamse Politie verkenners op de daken rondom de kraakpanden geposteerd en wij hadden al begrepen, dat we commando’s van hen via de porto’s onmiddellijk moesten opvolgen. Zonder te twijfelen.

Op linie op de Stadhouderskade waar we oog in oog met de krakers kwamen te staan, werd plotseling het commando “poloton Den Haag, 5 passen achteruit. NU!!”
Door de verschillende porto’s in ons peloton schalde die oproep, dus wij deden onmiddellijk wat werd opgedragen. Dat was maar goed ook: enkele tellen later kwam er een koelkast van het dak naar beneden zeilen….Nu op straat, waar wij enkele minuten er voor op linie stonden. Dat was serious shit, maar het deed de krakersgroep geen goed. Binnen het bereik van de lange lat of zelfs iets verder weg waren de relschoppers echt de klos. De blauwe plekken zouden nog lang gevoeld worden. Er werd niet ingehouden. Nadat zij verder waren teruggedreven en weigerden om achteruit te gaan, werden de karabijnschutters (waaronder ik) gevraagd de Winchester alsmede de traangasgranaten binnen handbereik te houden.

Traangasgranaat op de loop

Na een paar minuten kregen we de opdracht de granaten op de karabijn te zetten, de losse flodder (voor de vuurkracht) in het wapen te plaatsen, door te laden en te vuren. Dat deed je in een elevatiehoek van zo’n 30 graden, zodat de granaat in een boog afgeschoten werd en het verst kwam, vaak achter de voorste rij raddraaiers. Als honkballer gooide ik de handgranaten in die tijd net zo ver, als dat de geweergranaten kwamen. Maar anders dan bij de metalen traangashandgranaten, die wij ook wel bij ons droegen en die relschoppers ook wel eens wilden teruggooien, waren de geweer granaten van plastic. Althans, het omhulsel. En dat was een groot voordeel en zeker in ons voordeel.

Na het afschieten van de granaten probeerden de krakers vaak ook deze terug te gooien naar de politie. Dat deed men echter maar 1 keer. Deze granaat (met plastic omhulsel en anders dan de handgranaten) die door het afvuren vanaf de karabijn meteen tot ontsteking kwam werd zo heet, dat deze bij veel relschoppers aan de hand vast smolt toen zij deze probeerden terug te gooien. Een (schater)lachje konden wij dan uiteraard niet onderdrukken.

Militairen veegden met tanks voor ons de barricades weg.

Heel wat krakersrellen hebben we in Amsterdam mee mogen/moeten maken en bij de vele rellen hebben we ook daadwerkelijk opgetreden. Altijd met een Amsterdamse diender voor in de ME-bus als gids, daar wij (boerenpolitie) natuurlijk de weg in Amsterdam niet zo goed kenden.
De CP (Commando-Post) stuurde ons een keer naar een bepaalde kruising, maar gaf wel aan, dat we bij die kruising rechtsaf moesten rijden, daar de relschoppers links bezig waren. We moesten daar verdere berichten afwachten. Achterin, bij de mannen, werd het schild dat als tafel gebruikt werd bij het klaverjassen, weer opgeborgen. Beschermende kleding, zoals legguards (been bescherming) toque, bodyprotector (als bij honkbalcatchers) onder de jas en helm werden weer aangedaan en we reden door de Amsterdamse straten met 4 bussen. Bij betreffende kruising sloegen wij dus ook rechtsaf, waarna bleek, dat de CP het juist verkeerd had doorgegeven. We reden rechtstreeks op de krakers af. We konden moeilijk keren of achteruit rijden, dus besloten wij zelf die straat maar schoon te vegen. Dat ging eigenlijk prima, zonder verdere bijstand. Wel kan ik zeggen, dat het werkelijk een vreemd gewaarwording was, als je voor het eerst tegen het traliewerk van je voor- en zijruiten constant stenen ziet komen, die vanuit de relschoppers gegooid werden. Maar iedereen uit de 4 bussen en met 40 man met de lange lat er over heen. Dat zou ze leren.

Dezelfde soort ellende ervoeren we ook bij andere acties, b.v. bij de kroning van Beatrix in 1980 en het bouwterrein van de geplande Stopera.

“Geen woning, geen kroning” scandeerde men toen. De raddraaiers hadden het mis: stevig ingrijpen en aan het eind van de dag was Bea gekroond tot nieuwe koningin en de raddraaiers hadden nog steeds geen woning.
Uiteraard hebben wij niet veel meegekregen van die kroning, maar voor stad en land was het belangrijk dat die kroning zonder problemen kon doorgaan. En dat was met een stevig potje optreden, prima gelukt. Eindelijk kon je, waarvoor je zo vaak getraind had, eens in de praktijk brengen. Bea heeft er niet zoveel van gemerkt, begrepen wij.

De komst van de Stopera (geen samenvoeging van Stadhuis en Opera, maar in de volksmond zo benoemd omdat men Stop Opera samenvoegde) leidde tot nogal wat ophef.  In Wikipedia wordt het als volgt omschreven:
De eerste paal werd op 5 juli 1982 geslagen, wat onder andere leidde tot een protestactie van tegenstanders van de bouw. Verschillende machines en bouwmaterialen werden gesloopt en in brand gestoken.

Daarop werd het bouwterrein omheind met een hek en kwam de ME, o.a. peloton Den Haag, het terrein bewaken.

Dan stonden wij per plek met een mannetje of 10 (1 groep ME) bij elkaar en was het peloton in dat soort groepjes verdeeld langs de hekken van het terrein. Veel joviale Amsterdammers, die niets moesten hebben van die rellen, brachten ons regelmatig broodjes en koffie e.d.

Maar ook had men gewoon het lef om van een aan het hek vastgezette fiets onder onze ogen, op 10 meter afstand, het slot te verbreken om er met die fiets vandoor te gaan. Dat konden wij niet toestaan natuurlijk en hielden de dader, een blanke Amsterdammer daar aan. We riepen de lokale “wouten” op, die met hun Golfje aan kwamen racen.
Ze namen de arrestant over, zetten hem op de achterbank en waarschuwde hem, dat hij niets moest uithalen. Wel, met zijn grote bek probeerde hij onder de aanhouding te komen en zetten zijn ene been buiten het dienstvoertuig op de grond, kennelijk om daar uit te stappen. De potige agente bekeek dat en met een stevige zwaai gooide zij die achterdeur hard dicht. Arrestant kermde het uit. “Je was gewaarschuwd, kerel”.

Rellen en vernielingen bij het terrein waar de bouw van het Muziektheater (Stopera) gepland was.

In die tijd beveiligden wij ook vaak zogenaamde Eurotops of Euroconferenties, waar presidenten of andere regeringsleiders of ministers regelmatig vergaderden. Zo zijn wij aanwezig geweest bij zo’n “top” in Noordwijkerhout (eerder beschreven), maar ook in Maastricht. En daar heb ik geluk gehad:

Bij deze conferentie waren wij met ons peloton aanwezig. Met 2 collega’s stond ik op post bij de in- en uitgang van het perscentrum, uiteraard in de nachtdienst. Rond 02.00 uur werden wij uitgenodigd om binnen een hapje te komen eten en drinken. Omdat wij niet gedrieën onze post konden verlaten liet ik mijn beide collega’s weten, dat zij eerst maar even konden gaan. Ik bleef dan op post en zou na hun even naar binnen gaan.

Beide collega’s gingen naar binnen en kwamen na zo’n 3 kwartier terug. Schaamteloos vertelden zij wel, dat de haringen op waren. Zij hadden de laatste gekregen. Balen, maar ik vond vast wel iets anders. En inderdaad: ik deed mij tegoed aan lekker verse broodjes met andere lekkernijen en een tappie Brandbier. Dat smaakte prima, zo rond een uur of 3 in de nacht.

Volgende middag waren wij klaar met de beveiliging en ik stuurde onze ME-bus met de 10 man van mijn groep weer van Maastricht richting Ypenburg. Maar achterin, op de vloer van de bus en halverwege Limburg, lagen 2 collega’s ietwat met pijn in hun buik te kronkelen. Ze hadden ook allebei een papieren zak in hun hand. Inmiddels volgespuugd.

Het bleek dat zij dus wel de haring gegeten hadden en ik niet, omdat die op was. Later bleek ook inderdaad dat de haring besmet geweest is met salmonella en dus niet de salade, waarover de media berichtte.

Hierboven: uit de krant van maart 1981:
Wij wisten beter: het was wel degelijk de haring …

Onbetrouwbare achterbuurman

In Nieuwerbrug bewoonden wij een hoekwoning met zeer ruime tuin. Zo ruim, dat we met gemak een kippenhok konden plaatsen en daar wij toch in een boerendorp terecht waren gekomen, bouwde ik een ongeveer 8 meter lang kippenhok, met 3 compartimenten en een nachthok. Bij een boer in Driebruggen kochten we 5 Barnevelders en een haan. Die leken het in dat hok prima naar de zin te hebben en al snel leverden zij ons gratis eieren. Zoveel zelfs, dat ik ze kon gaan verkopen. In Woerden kochten we bij de groothandel het kippenvoer in zakken van 40 kg.

Doordat we een haan hadden, kregen we al snel in de gaten dat de kippen gingen broeden. Natuurlijk, you can’t stop nature. Hoe leuk was het dan ook voor onze kleine kinderen om een zwik kuikens er bij te hebben lopen. En verder moesten we de eieren, die onze kippen fabriceerden verkopen en/of weggeven. Zoveel brachten ze op. In die tijd verhuisden mijn broer met zijn gezin voor zijn werk als luchtverkeersleider (ik meen) 2 jaar naar Jeddah in Saoedie Arabië. Maar in Limburg, waar zij woonden, hadden een Vlaamse Reus, Alex. Een goot en lief konijn en we boden aan om gedurende hun afwezigheid op hem te passen. Ik had aan het kippenhok een ruim, 3e afgescheiden compartiment getimmerd en hij leek het daar prima te doen, todat hij na enige tijd dood in zijn hok lag. We waren er ondersteboven van, temeer, daar het niet ons eigen konijn was. Pas veel later begrepen we dat de grond onder de hokken door de kippen konden zijn aangetast, waar een konijn het niet goed op doet. Zuur of zo.  We woonden er echt wel een paar jaar leuk. Gelukkig namen Ed en Gabriëlle het luchtig op.

Uiteraard kwam het pluimvee, dat we in ons ruime kippenhok hielden, ook wel eens op een natuurlijke wijze – en dus niet via een braadspit – aan hun einde. Zo troffen wij op een ochtend onze viriele haan dood in het hok. Dat was wel een flinkerd. Hij was een jaar of 4. Sneu, maar that’s life. Maar wat moesten we er nu mee ? Door de juist aanrijdende vuilniswagen werd ik op een idee gebracht. Ik schoof de dode haan in een plastic tasje en op het moment, dat de vuilniswagen ons huis voorbijreed gooide ik het tasje met haan achterin de vrachtwagen. Langzaam reed hij de straat uit en moesten we een beetje – met schaamte – lachen toen we bij dat wegrijden wat veertjes uit de vrachtwagen zagen dwarrelen.

Voor dat kippenhok lag een beetje blubberzooi. Het was bij nat weer altijd modderig. We hadden contact met onze achterbuurman, Ton van Steenderen. Dat was een klusjesman die ons ooit aanbood een stenen terras voor het kippenhok te leggen voor fl. 75,- , alles inclusief: dus zand, tegels en arbeidsloon. Omdat hij al eens een biertje bij ons gedronken had en het ook een vriendendienst noemde ging ik akkoord.

En zo stond hij een paar dagen later met een lading zand en stoeptegels in zijn aanhangwagen naast onze tuin en ging hij aan de slag. Bestraten moest hij vaker gedaan hebben. Het lag er na 2 dagen strak bij en wij waren er erg blij mee. Ik gaf hem de fl. 75,= en zelfs een krat bier.

Ik merkte, dat ik de diensten op straat, dus de patrouilles en surveillances steeds minder leuk begon te vinden na 13 jaar. Gezeur met burenruzies, overlast en dergelijke flutmeldingen was nu niet het meest aantrekkelijke van mijn politiebaan.
Alhoewel resoluut optreden ook altijd wel iets bracht.

Zo was er een avond een melding van de meldkamer, dat zij daar een beetje moe werden van een beller uit Bodegraven, die een keer of 15 per uur naar de meldkamer telefoneerde met onzinnige meldingen. Hem was door de meldkamer al gewaarschuwd daar mee op te houden en ook wij hadden hem kort er voor nog gewaarschuwd. Hij trok zich daar niks van aan en bleef bellen, kennelijk ergens door gefrustreerd maar waardoor hij lijnen bezet hield, die de meldkamer (alarmcentrale) broodnodig vrij moest houden. Bij het zoveelste telefoontje van die “melder” verzocht de meldkamer om nu rigoreus in te grijpen. Op ons aanbellen werd opengedaan, zonder tegengehouden te worden (want zolang je niets ontzegd werd, mocht alles) liep ik naar de huiskamer en zag zijn telefoontoestel staan. Deze was echter rechtstreeks met een kabel in de muur verbonden, dus geen stekker. Met één harde ruk, waarbij de kabel brak kon ik het toestel in beslag nemen en mee naar het bureau nemen. Overlast was subiet afgelopen; meldkamer blij.
De volgende dag had ik nog wel de PTT (toen) aan de lijn, die mij vertelde, dat ik buiten mijn boekje was gegaan en dat ik dat niet had mogen doen. Toen ik die ambtenaar vroeg of hij wel wist wat er aan de hand was en hem daarop vroeg zich niet met mijn werk te bemoeien heb ik gewoon opgehangen. Niks meer van gehoord. Logisch, want ik had gedaan wat ik moest doen: overtreding doen ophouden.

Bij een andere gelegenheid, bij toeval in dezelfde wijk in Bodegraven, werd er meermalen geklaagd over muziekoverlast vanuit een woning op de Vrije Nesse. Uiteraard hebben wij de bewoner van het pand van waaruit de overlast (met een muziekinstallatie als pickup en versterker met speakers) daarop aangesproken en een waarschuwing gegeven. We waren nog niet ingestapt of de muziek ging weer op standje 12. Veel te hard tijdens die zomerdag met geopende ramen. Laatse waarschuwing gegeven maar de deur in het portiek was nog niet gesloten of daar ging de muziek weer. We werden het spuugzat.

Nogmaals aangebeld en in een rechte lijn naar de geluidsinstallatie gelopen, deze ontkoppeld en in delen naar het politievoertuig gebracht. Dat was gelukkig de VW-bus vanwege de benodigde ruimte. We moesten wel 2x op en neer lopen met een protesterende eigenaar achter ons aan. Proces-verbaal werd hem aangezegd en hem werd ook te verstaan gegeven dat zijn installatie in beslag genomen was en dat de Officier van Justitie zou bepalen wat er mee moest gebeuren. Uiteindelijk kreeg hij de installatie wel terug, maar met een uitdrukkelijk verbod tot het wederom veroorzaken van geluidsoverlast. Op straffe van definitieve inbeslagname en vernietiging. Zover ik mij kan herinneren hebben we geen last meer van hem gehad.

Inmiddels werd ik vrijwillig gedetacheerd voor 4 maanden op de meldkamer van de Rijkspolitie in Leiderdorp. Men had daar tekorten en mij leek het wel wat, dus daar reed ik dagelijks met mijn Renault 16 naar het districtsbureau in Leiderdorp aan de van der Valk Boumanweg, alwaar de meldkamer gevestigd was.

Onze Renault 16

Althans, op de momenten dat de auto het deed, want toen ik op een gegeven moment een andere auto moest hebben, wist van Steenderen, zo heette de buurman/stratenmaker, wel een goed adres. Voor 1200 gulden, die ik hem gaf, kwam hij later die dag met de auto aan. Ik moet zeggen: de auto reed op zich prima en ik was er toen (even) blij mee, totdat ik na 2 dagen met een kokende motor stond.

Ik bracht de auto naar Kempenaer, de Renault garage in Bodegraven en daar bleek de koppakking kapot te zijn. Reparatie kostte fl. 1600,=. Volgens de garage had de verkoper dit moeten weten.

Ik kon niet anders: moest hem wel laten repareren, maar niet nadat ik mijn beklag bij van Steenderen gedaan had. Die wist natuurlijk van niks, maar via het kentekenregister kwam ik achter de vorige eigenaar (wilde van Steenderen niet zeggen) en die bleek in Utrecht te wonen. Nadat ik hem opgezocht had, bleek ik gewoon bedonderd te zijn geweest door die achterbuurman. Die knaap had de auto aan hem verkocht voor slechts fl. 300,- omdat de auto een kapotte koppakking had, terwijl ik aan van Steenderen Fl. 1200 gulden moest betalen. Hij stak dus zo 900 gld in zijn zak, flikte mij een kunstje en wilde niets terugbetalen.

Vanaf die dag was het “oorlog”. Althans, ik moest niks meer van hem hebben en al helemaal niet toen ik hem natrok bij de politie in Woerden. Daar kwam hij n.l. vandaan en was daar goed bekend als vechtersbaas, oplichter, steuntrekker, dief en fraudeur. Lekker dan. Had ik weer, maar ik zinde op wraak, zonder misbruik maar evt. wel gebruik van mijn beroep te maken.

Op een bepaald moment had ik het kenteken van zijn grote oranje Opel Record genoteerd en toen ik weer op de meldkamer kwam, heb ik uit nieuwsgierigheid dat kenteken eens opgevraagd. Vreemd: dat stond op naam van iemand uit Dordrecht.

De volgende dag heb ik die Dordtenaar gebeld en gevraagd wat hij voor auto bezat. Dat bleek uiteraard eenzelfde auto te zijn als die mijn achterbuurman, zelfde bouwjaar en zelfde kleur. Ik vroeg hem of hij wel eens bekeuringen binnenkreeg, die met zijn auto gemaakt zouden moeten zijn maar niet door hem. “Ach meneer, bijna wekelijks. Van verkeersovertredingen, wegenbelasting, verzekering enz. Ik word er gek van en politie kan niks doen, zeggen ze, want de auto staat op mijn naam”.

Eerlijk is eerlijk: dit vond ik heerlijk ! Van Steenderen reed dus gewoon met een vals kenteken: een misdrijf ! Dat ging ik natuurlijk gebruiken.

Ik heb die meneer beloofd, dat daar nu een einde aan gekomen is en dat ik maatregelen ga nemen. Nadat ik hem alles uitgelegd had, dat een ander met zijn (dus vals) kenteken reed en dat hij waarschijnlijk verantwoordelijk was voor al die boetes, was de Dordtenaar natuurlijk blij en opgelucht. Dat was niet het einde van het verhaal. Ik hoefde niet, maar zou er ook voor zorgen, dat alle onterechte boetes naar die van Steenderen zou gaan en dat de rechtmatige eigenaar van dat kenteken, die in Dordrecht woonde, alles wat hij voor zijn auto heeft moeten betalen terugbetaald zou krijgen. Ik bracht hem daarvoor in contact met een civiel-rechtelijke advocaat.

Onze hoekwoning in Nieuwerbrug, Gravin Jacobastraat 7

Ik lichtte mijn collega’s op bureau Bodegraven in en verzocht hen met tact een onderzoek in te stellen naar zijn voertuig, maar vroeg ze wel de nodige voorzichtigheid te betrachten en te proberen dat onderzoek niet in Nieuwerbrug te laten plaatsvinden. Ik wilde niet de kat op het spek binden, maar helaas. Erg slimme collega’s had ik toen even niet.

Kort na mijn melding op mijn vrije dag, terwijl ik dus thuis zat, zag ik een politievoertuig mijn straat in komen rijden, maar zag ook dat van Steenderen juist van af zijn huis wegreed en bij mijn huiskamer, die aan de voorkant aan de straat lag, voorbij kwam rijden. Zoals te zien is bij de rode pijl was de straat te smal voor 2 voertuigen en moest hij wel stoppen voor de politiewagen. Recht voor mijn huiskamerraam werd van Steenderen gecontroleerd. Uiteraard klopte er allemaal geen bal van zijn papieren en werd hij aangehouden. Geboeid werd hij naar het bureau overgebracht en zijn voertuig werd in beslag genomen en weggetakeld. Hij ging voor 5 dagen in voorlopige hechtenis.

Na een paar dagen was hij weer vrij, maar het onderzoek liep natuurlijk nog. In die dagen deed ik nog steeds dienst op de meldkamer in Leiderdorp. Ik had die komende nacht dienst en lag op bed om voor te slapen, zoals ik wel vaker deed als ik de nachtdienst in moest. Mijn slaapkamer lag aan de tuinzijde.

Het was een winteravond, dus vroeg donker en ik lag lekker te slapen, totdat ik in de tuin een enorme klap hoorde, meteen gevolgd door glasgerinkel. Ik schoot mijn bed uit en liep naar de tuin. In de hoek van keuken en huiskamer zag ik allemaal glas op de grond liggen. Er was zojuist een lege fles wijn tegen de muur kapotgegooid. De fles had op een paar centimeter na het huiskamerraam gemist, waarachter de box van onze jongste stond. Maar duidelijk was dat de fles door het raam gegooid had moeten worden.

Dat kon er maar eentje gedaan hebben en ik ben meteen op mijn achterbuurman van Steenderen afgelopen, die thuis was. Ik vroeg hem of hij degene was, die zojuist die fles had gegooid, waarop hij bevestigend antwoordde. En meteen daarop: “Je hebt mij genaaid, dus ik ben nog niet klaar met jou. Ik kom je wel tegen als je je hond uitlaat”.

Ik antwoordde: “Graag ! Maar goed dat je dit nu even meedeelt. Houd er rekening mee, dat ik vanaf vandaag hier niet meer ongewapend de hond uitlaat. En ik waarschuw je: waag het niet om dichterbij dan 20 meter komen. Dan voel ik mij namelijk bedreigd. Mogelijk zelfs al iets eerder, dat kan ook.”. “Wat zou je doen dan? ”, vroeg hij. “Niet zoveel, zei ik. Alleen schiet ik je dan door je knieën.”

Ik wachtte geen antwoord af en liep weg. Het bleef stil. Ik had inmiddels al geleerd, dat je echt niet tegen dit soort gasten moest zeggen dat ze een proces-verbaal of bekeuring zouden krijgen. Ik sprak hem aan in de taal, die hij wel goed kende en dat werkte: grof, brutaal en (voor mij een beetje ongemakkelijk) ietwat ongemanierd. Ik had de indruk dat dat bij hem binnenkwam. Ik geloofde ook wel, dat hij aannam dat ik niet zomaar aan het bluffen was omdat ik woest was. Wel, dat was de bedoeling.

Maar echt, ik heb weken gewapend met mijn dienstwapen de hond uitgelaten. In uniform, maar ook in burger. Vanzelfsprekend heb ik aangifte van deze poging tot vernieling gedaan. Vanaf dat moment werd hij totaal genegeerd. Ik had op een sarcastische manier met hem te doen: om de wijk uit te rijden of er in te komen moest hij altijd langs mijn woning. Als ik thuis was, keek ik hem wel altijd indringend aan als hij voorbij reed. Met voldoening, maar vond het zielig voor zijn vrouw, dat echt een heel lief mens was, maar nu ook op afstand gehouden werd, als ook zijn zoontje, waar onze oudste regelmatig in de buurt speelde. Dat was ook over.

En je moest eens weten: het was echt een beer van een vent. In een vechtpartij zou ik dus echt het onderspit gedolven hebben, dus ik moest hem wel anders aanpakken. Na een paar maanden sprak hij mij op straat aan.

Hij wilde zijn excuses aanbieden, terwijl ik hem verweet dat mijn vrouw en kind doodsbang van hem waren, maar dat ik alles zou doen om hen te beschermen. Hij verzekerde mij daar dat hij mijn vrouw en kinderen echt nooit iets zou doen en dat hij het heel vervelend vond, dat niemand van ons meer zwaaide naar hem. Tja, jammer dan. Hij heeft ons de stuipen op het lijf gejaagd.

Voormalig districtsbureau RP Den Haag, v.d. Valk Boumanweg 180, Leiderdorp

Leuker was de jaarlijkse kermis in Nieuwerbrug. Nou ja, leuker. We hadden er wel behoorlijk wat last van, maar de kinderen hadden er veel plezier aan. Een dag of 4 stond pal voor onze deur namelijk het aggregaat van de botsauto attractie te draaien om stroom te leveren. Wat een opluchting was het ’s avonds om 11 uur als het aggregaat uitging tot de volgende middag 2 uur.
Maar we hielpen de kermisexploitanten ook wel. De eigenaar van de attractie waar bootjes rondvoeren in een flinke bak water had natuurlijk water nodig. Hij kwam aan mij vragen of hij een slang aan onze buitenkraan mocht bevestigen, maar waarschuwde wel dat de kraan zo’n 20 uur zou draaien. Kosten zouden natuurlijk betaald worden, dus we namen vooraf de meterstand op en achteraf ook en berekenden, dat hij – als ik mij goed herinner – fl. 12 moest betalen voor water. Dat deed hij en we kregen er voor de moeite een stuk of 40 muntjes ter waarde van 25 gulden bij, zodat beide jongens zich een dag of 4 een slag in de rondte vaarden om die muntjes op te krijgen. Vanzelfsprekend werd er ook wel wat doorgeschoven naar buurkinderen.

Als “wijkagent” heb ik na een kermis toch maar een advies aan B&W van de gemeente Bodegraven (waar Nieuwerbrug onderviel) geschreven, dat het vanwege de vele overlast niet meer wenselijk was om bij volgende kermissen dezelfde standplaats te handhaven. Daar werd gehoor aan gegeven en het jaar daarop kwam de kermis aan de buitenkant van het dorp.

Verhuizing Nieuwerbrug – Leiderdorp

Het geluk was met ons: niet lang erna, in 1982, kon ik wederom intern solliciteren op een functie: nu als centralist/telexist/mobilofonist op de meldkamer. Ik werd aangenomen. Nog meer geluk: we konden meteen een nieuwbouwwoning (rijksvoorkeurwoning) betrekken in de Hendrik Andriessenstraat in Leiderdorp. Dat was zowat een steenworp afstand van mijn werkplek: het districtsbureau van de Rijkspolitie Den Haag aan de van de Valk Boumanweg 180. 

Meldkamer RP Den Haag, v.d. Valk Boumanweg Leiderdorp, 1982
Meldkamer RP Den Haag, v.d. Valk Boumanweg 180, Leiderdorp, 1984



Daar had ik het enorm naar de zin. Ik vond het erg leuk werk en was er goed in, mede doordat ik een zeer grote plaatselijke bekendheid in het district had. Ik kende alle provincale- en rijkswegen uit mijn hoofd, maar ook verder in het district wist ik aardig de weg: van Hillegom tot ’s Gravenzande en van Voorschoten via Nieuwkoop naar Schoonhoven en Lekkerkerk. En verder was ik aardig bekend in de grotere plaatsen (met gemeentepolitie) in ons gebied (Den Haag, gehele Westland tot aan Hoek van Holland, Rotterdam, Delft, Leiden, Alphen, Woerden, Gouda en Zoetermeer). Dat hielp enorm.

Eén van de taken, die je daar had was die van telexist. Als beheerder van het telex hoofdaccount RPLR102 (landelijk telex-account) en ROLR102 (telex hoofdaccount van de RP district Den Haag om met alle groepen binnen het district te communiceren) diende bij aanvang van iedere dienst alle binnenkomende telexen nagekeken te worden en wat voor hen van belang was, door te sturen naar de telex van betreffende land- of verkeersgroepen. Per dienst was je daar wel een half uurtje mee bezig, maar was geen vervelend werk.

Werkzaamheden werd met een 20-tal collega’s verricht in full continue ploegendienst, tesamen met een viertal burgerambtenaren, zoals Hans Kerkvliet, Fock Groeneveld (†), Folkert Hoogslag en Dolf Mauritz. De rest van het personeel was geuniformeerd en in de rang van wachtmeester t/m opperwachtmeester. Commandant van de meldkamer was een oud districts rechercheur, Jos Beijersbergen, die niet veel kaas van de techniek op de meldkamer had gegeten. Onvergetelijk was zijn opmerking tijdens een meldkamer-vergadering, waar hij eens een spreekwoord wilde gebruiken. (Maar in godsnaam: waarom ?) Maar hilarisch was zijn opmerking: “ik weet echt wel uit welke wind de hoek waait”, waarna eerst alleen ik in lachen uitbarstte, gevolgd door enkele verbaasde gezichten in mijn richting maar ook meteen met meer lachende collega’s, die zijn fout daarna alsnog doorhadden.

Je had de beschikking over 4 mobilofoonkanalen plus een paneel, waarmee je kon schakelen met de omliggende GP-korpsen, die het gehele district bestreken. Doorgaans waren die in 2 delen afgeschermd om niet teveel drukte door het hele district over de mobilofoon te krijgen. In nachtdiensten koppelden wij alle kanalen aan elkaar (en had je achter de meldtafel ook maar 1 collega nodig die de mobilofoon bediende). Naar believen (b.v. bij een grote actie op een groep of wanneer een Staat van Politie Alarm afgeroepen werd als er ergens in de provincie/district een ernstig delict was gepleegd, (b.v. overval) kon je één of meerdere kanalen afschermen.

Natuurlijk waren het voornamelijk serieuze meldingen, die over de mobilofoon gingen, maar er was soms ook wel tijd voor een grapje, hoewel wij, ver voordat Ellie Lust het bracht alsof zij het verzonnen had, het al regelmatig over ether-discipline hadden, wanneer wij uiteindelijk onze collega’s op straat tot de orde moesten roepen. Het was dus niet iets wat zij uitgevonden had hetgeen kennelijk veel mensen denken, maar wat al erg lang bestond. De oudere centralisten kunnen dat zeker beamen, maar iedereen gunt haar die lol, denk ik.
Succes had je b.v. wel als je collega’s ’s nachts voor een inbraakalarm stuurde naar Bergschenhoek, Kleuterschool het Kuitfleteltje. Hilariteit gegarandeerd over het (mobilofoon-)net. Geintje op z’n tijd moest kunnen.

Maar je schakelde vaak via de “INRAP” (het mobilofoonkanaal, waar gemeentepolitie- en rijkspolitiekorpsen uit de hele provincie of een gedeelte daarvan rechtstreeks met elkaar konden communiceren), als je hulp nodig had of wanneer achtervolgingen van het RP-gebied en GP-gebied ingingen, dus van de kleinere gemeenten een grotere in. Of andersom. De kanalen konden naar believen steeds verder gekoppeld worden. Maandelijks werden er testen gedaan, waar kanalen met elkaar gekoppeld werden en waardoor korpsen in Groningen b.v. even konden communiceren met korpsen in Limburg, terwijl Zuid-Holland meeluisterde. Dat was dus nog niet zo slecht, in die tijd.

Tegenslagen waren er natuurlijk ook wel. Niet onoverkomelijk, maar wel heel vervelend en balen van de dag, die zo leuk begonnen was. Want nadat we die dag in de zomervakantie besloten om als gezin met z’n viertjes naar het Tikibad in Duinrell in Wassenaar te gaan kwamen we later toch van een kouwe kermis thuis.
In twee kluisjes hadden wij onze kleding, sleutels, portemonnee opgeborgen en dachten wij werkelijk dat het daar in dat zwembad wel veilig was.

Tikibad Duinrell Wassenaar

Niet echt, ontdekten wij tot onze schrik. Na een paar uur plezier in het bad, kwamen we terug bij de kluisjes en bleek de mijne opengemaakt te zijn met een “valse sleutel” (dus een reserve- of copie sleutel) terwijl je er van uitgaat, dat buiten de beheerder van het bad, jij de enige bent die in die kluis kan. Wel, bij Duinrell was dat dus niet zo.
Mijn nieuwe Voetbal International sporttas (die ik daags ervoor gekregen had omdat ik een abonnement op de VI genomen had) was verdwenen, waarin kleding van Maarten en mij, Pem’s tas en van beiden de huis- en autosleutels, portemonnee met mijn rijbewijs. Allemaal weg. Ellendiger hebben wij ons niet eerder zo gevoeld en als je dat dan rapporteert bij de leiding van het Tiki-bad en je je schade meldt, krijg je alleen de opmerking:

Even heb ik overwogen om vanaf dat moment met zo’n sticker op mijn auto gaan rijden….

Uiteindelijk heb ik het contactslot van onze Ford Taunus open moeten breken (reservesleutel zat in Pem’s tas, die ook gestolen was) en moest vanaf dat moment dan ook de auto starten met een schroevedraaier in het contact. Omdat niet alleen dat van mij maar ook de kleding van de jongste weg was (zat in de sporttas) moesten wij beiden uiteindelijk in zwembroek op het bureau bij de politie in Wassenaar aangifte doen. Nooit meer iets van gehoord, natuurlijk.
Betekende wel, dat we thuis eerst via een raampje en de hark de tuindeur konden openen en dat we meteen daarna alle sloten hebben laten vervangen.

Vanzelfsprekend heb ik daarna toch het Tikibad aansprakelijk gesteld, maar dat weigerde Duinrell, als verwacht, te accepteren. Wel had men het gore lef om ons als “troost” vier vrijkaarten te sturen. Wel, je zult begrijpen dat we die, onder vermelding dat we het risico daar nooit meer zouden durven nemen, onmiddellijk hebben terug gestuurd.

Mobilofoon gebruikt in de RP-voer- en vaartuigen

Als ME-buschauffeur was ik door mijn vertrek uit Bodegraven/Nieuwerbrug ook vertrokken bij het peloton RP Den Haag. Maar bij mijn aanstelling als centralist op de meldkamer werd ik ook meteen weer gevraagd en aangesteld als chauffeur- mobilofonist van de commandobus, die in de garage van het districsbureau in Leiderdorp zijn standplaats had. Ik bleef dus min of meer betrokken. Deze ME-bus was volgestopt met communicatie apparatuur en een electrische, 4 meter lange uitschuifbare antenne voor een goed bereik in de omgeving van de bus. Met die bus ben ik regelmatig bij de grotere incidenten of calamiteiten in het district geweest (branden, grote ongelukken, ernstige misdrijven, zware aanrijdingen, e.d.) en  was ik ter plaatse verantwoordelijk voor het gesloten portofoon- en mobilofoon netwerk.

Tussendoor ging ik, in eerste instantie als vriendendienst nog een aantal maanden op pad met Theo v.d. Donk, een gerechtsdeurwaarder, die nog niet zo lang daarvoor was begonnen als zelfstandige en zich gevestigd had aan de Beestenmarkt in Leiden. Vanwege de controle op zijn wapenvergunning (deurwaarders waren – met vergunning – bevoegd tot het dragen van een vuurwapen) kwam ik in contact met hem. Hij bleek een aardige gozer, maar ietwat bang uitgevallen. We kwamen overheen dat ik in mijn vrije tijd hem rond zou rijden in zijn lease Opel Corsa terwijl hij dwangbevelen afleverde in Leiden en omgeving, waaronder de Bollenstreek. Maar niet op het woonwagenkamp aan de Trekweg in Leiden: dat verdomde hij. De angsthaas. Terwijl ik daar niet zo’n moeite mee had.
Maar dat deed hij echt niet: als hij een opdracht tot invordering of beslaglegging daar moest betekenen, dan weigerde hij dat en stuurde hij de opdracht terug naar o.a. Wehkamp, met de mededeling: “oninbaar”….

Ik heb dat een tijdje gedaan, terwijl Pem ondertussen bij hem in dienst was gekomen als telefoniste/receptioniste administratrice totdat hij na een klein jaartje een tekstverwerker van zo’n fl. 22.000 kocht. Toen kon hij Pem ook niet meer betalen en ging ze even de WW in. Even maar, want een paar maanden later werkte ze om de hoek van de Beestenmarkt, namelijk op het Hoofdbureau van Politie in Leiden. Als receptioniste, maar was na 6 maanden avondschool met de hoogste cijfers van haar klas geslaagd als onbezoldigd ambtenaar van politie (nu: BOA) en was ze o.a. bevoegd om aangiftes op te nemen. Ook verzorgde ze met haar collega’s wekelijks het regio-journaal, waar zij bij toerbeurt dit journaal presenteerde op video. Deze werd dan wekelijks verspreid in het bewakingsgebied, van Hillegom tot ’s Gravenzande en van Den Haag t/m Schoonhoven. Nagenoeg provincie Zuid-Holland, dus.

In de zelf aangeleerde eenvoudige programmeertaal BASIC programmeerde ik ook andere databases, waar we op de meldkamer veel successen mee behaalden. Het zoeken ging natuurlijk veel sneller, dan bladeren in een multomap. Omdat de RP geen personal of homecomputers op het districtsbureau had staan, moest ik iedere keer (als ik b.v. nachtdienst had) mijn eigen homecomputer mee naar de meldkamer nemen. Maar dat werkte wel leuk.

Het was pionieren in die tijd, maar dat ging vaak erg goed. Thuis was het veelal Boulderdash, PacMan, tennissen en honkbal op de Commodore en op het zwartwit portable tv-tje, maar op het districtsbureau was het serious business en sloot ik de C64 op de kleurentelevisie aan.

Na 5 jaar gewerkt te hebben op de meldkamer en ik inzag, dat ik qua promoties niet snel in aanmerking zou komen (bij de RP ging dat toen op volgorde en niet op kwaliteit en die volgorde kon je prima volgen in de politie-almanak) en ik meer en meer geinteresseerd raakte in de opkomende automatisering, greep ik een kans aan toen een vriend aankwam met een vacature, waar 17 mensen gezocht werden om computer operator te worden bij SWIFT in Zoeterwoude. We solliciteerden allebei, ik werd aangenomen maar hij zelf niet. Althans, niet in eerste instantie.

Maar zoals gezegd, nam ik na bijna 15 jaar aktieve politiedienst ontslag als politieman bij de Rijkspolitie voor een carrière in de automatisering, dat toen sterk opkwam. Overigens nooit spijt van gekregen.

Maandblad Korps Rijkspolitie (RP Magazine)

Bij politie ontslag genomen – begonnen bij SWIFT

Op 1 juni 1987 begon ik bij SWIFT (die van de bank-codes zoals INGBNL2A) en kreeg daar meteen gedurende twee weken een opleiding en werd ik als junior-operator ingedeeld in één van de teams met operators. Op die computer afdeling heb ik ongeveer 5 jaar gewerkt, dus eerst als junior en enige tijd later als operator en weer enige tijd later als senior-operator, totdat ik gevraagd werd om in het customer support center plaats te nemen. Samen met zo’n 20 collega’s nam je daar de tientallen telefoontjes per dag aan (email en andere communicatie-middelen, zoals Whatsapp of andere chat-apps waren nog lang niet voorhanden, dus alles verliep telefonisch, maar je trachtte dan de problemen op te lossen, die de banken jou meldden. En dat waren dan banken uit Europa en Azië. Uiteraard betroffen dat nagenoeg altijd communicatie problemen of syntax-errors, dus fouten in de (financiële) berichten, die verzonden moesten worden. Leuk werk.

SWIFT, in 1986 opgezet door zo’n 7000 banken over de hele wereld, onderhield een wereldwijd financieel computer-netwerk (soort voorloper van het Internet, maar dan alleen voor banken en voor het verzenden van financiële berichten, transacties), met in ieder land RPC’s (regional processors) en hubs. Deze werden in het operating centre in Zoeterwoude (met een exacte copie in Culpeper (USA) bewaakt en beheerd. In totaal deden vier mainframes het werk, maar was er altijd één actief.

Mocht b.v. in Zoeterwoude, het immer leidende Operating Centre voor het wereldwijde netwerk een calamiteit plaatsvinden, b.v. een bom op het dak, dan zou het computercenter in Culpeper naadloos de werkzaamheden kunnen overnemen, dus zou het financiële netwerk niet beïnvloed worden en trad er geen “downtime” op (de tijd, waar een computer niet zijn werk kan doen). Deze disaster test werd meerdere malen per jaar gehouden, waarbij de downtime zo kort mogelijk gehouden moest worden. Je werd daar ook op getrained om zodanig te handelen, dat die downtime zo kort mogelijk was. Testen werden aangekondigd en onaangekondigd gehouden.

In de beide vestigingen stonden in het begin Burroughs B4800 mainframes (nog watergekoeld met V-riemen en iedere machine zo groot als een huiskamer), die het netwerk draaiende hielden. Later werden die vervangen voor Unisys A-series mainframes. Deze machines waren zo groot als een forse PC, maar 24 maal sneller en krachtiger dan hun voorganger. Banken waren met het netwerk verbonden via leased lijnen (vaste, gehuurde telefoonlijnen) of PSTN (Public Switch Telephone Network inbellijnen) en via hun plaatselijke hub met de servers.
Maar het Operating Centre was wel heel goed beveiligd en beschermd. De muren van het gebouw in Zoeterwoude waren op anti-tank kwaliteit gebouwd, het dak was extra verstevigd en in de kelder stonden op grote rubbers knappe scheepsmotoren als generatoren klaar om bij stroomuitval meteen op te starten. Iedere scheepsmotor had iets van 300 accu’s tot zijn beschikking, om de eerste 7 minuten te kunnen overbruggen bij het opstarten van de generatoren, die dan de stroomvoorziening konden overnemen. Ieder jaar werd de diesel uit de tanks gepompt en vervangen voor nieuwe brandstof. De oude zou eens vuil kunnen worden. Het was dus een gigantisch beveiligd bedrijf.

Vestiging (of vesting ?) van SWIFT in Zoeterwoude-Rijndijk – Picture from Google Earth 2020 (In de periode 1987-1997 dat ik daar werkte bevonden er zich nog geen hekken rondom het pand.)

Daarbij zorgde de werkgever ook voor goede werkomstandigheden. In Zoeterwoude had SWIFT de beschikking over twee gebouwen. In het bijgebouw, ook wel Rembrandtgebouw genoemd, was een compleet fitness-centrum met de beste apparatuur ingericht. Vrijelijk te gebruiken. Sportuitgaven tot een bedrag van Fl. 1250,= mocht ieder jaar gedeclareerd worden en het maakte niet uit of je campingspullen, je contributie of een motorpak declareerde. Werd allemaal goedgekeurd.

Mede vanwege de verbeterde positie konden wij in 1989 een splinternieuwe eengezinswoning kopen op de Molentocht in Leiderdorp. Een experimentele (in die tijd revolutionaire) premie-C houtskelet hoekwoning. Trots en blij waren we daarmee.

Kort nadat wij daar kwamen te wonen, moesten wij ’s avonds een keer naar mijn ouders in Zoetermeer iets ophalen en merkten onderweg dat de tank van de auto aardig leeg begon te raken. We besloten, voordat we bij Pa en Ma langsgingen, even naar het benzinestation aan de A12 te rijden, omdat er geen benzinestations in Zoetermeer na 20.00 uur nog open waren. Ik ging daar niet via Nutricia heen en via Nootdorp terug, maar via de oude busbaan in de wijk Meerzicht. Vlakbij mijn de woning van mijn ouders.
Ik wist de oude busbaan nog wel te vinden. De busbaan die tot 15 jaar terug nog dienst deed voor de Westnederland bussen om vanuit de wijk Meerzicht in Zoetermeer meteen de A12 op te rijden richting Den Haag, hetgeen een tijdswinst van zeker 15 minuten opleverde. De busbaan was inmiddels flink begroeid, maar je kon er nog wel door.
Dat deden we dus en via een kleine greppel kwamen wij op de parkeerplaats van het Texaco benzinestation en tankten de auto af. We betaalden bij de dienstdoende kassier en reden via dezelfde weg terug de wijk Meerzicht weer in en parkeerden op Schokland voor de woning van mijn ouders.
Later op de avond reden wij terug naar Leiderdorp, maar vernamen de volgende dag, dat ongeveer 10 minuten na ons vertrek het benzinestation overvallen was, waarbij de kassier (waar ik dus juist had afgerekend) was doodgeschoten onder de ogen van zijn vrouw.

De SWIFT-kantine in Zoeterwoude-Rijndijk was luxe ingericht en diverse eet- en drinkwaren, zelfs met melkautomaat, waarin zich ook Fristie bevond, waren vrij te verkrijgen.

Hoogtepunten in de vrije tijd, waren de jaarlijkse voetbalwedstrijd tussen personeel uit Zoeterwoude en personeel uit Brussel: het ene jaar in Brussel, het andere in Zoeterwoude bij v.v. Meerburg, altijd gevolgd door een feestavond voor al het personeel met echtgenotes. In Nederland werden die feestavonden dan gehouden in Scheveningen, Den Haag of Leiden. En was de wedstrijd in Zoeterwoude, dan bleven de Belgische collega’s in een hotel overnachten en waren ze aanwezig op de feestavond. En andersom verbleven de Nederlandse collega’s na de wedstrijd en feestavond met hun partners in een Brussels hotel.

Ik ging mij, mede op verzoek van het hoofd Personeelszaken (Human Resources), Winette Bleijswijk steeds vaker bemoeien met de organisatie van feestavonden, sportdagen, sportieve uitjes zoals op een zaterdag kanoën en mountainbiken in de Ardennen, met een BBQ aan de Ourthe, waarna je ’s avonds om 22.00 uur weer in Zoeterwoude was. Dat ging mij goed af en toen er een interne vacature kwam voor een goede baan als HR-officer vroeg ik aan Winette of het zin had te solliciteren. Zij verzocht mij mee te doen, waarna ik, samen met enkele andere collega’s dat ook deed.
Verbazingwekkend genoeg werd ik enige tijd later door SWIFT gevraagd mij aan een psychologisch onderzoek te onderwerpen in verband met de functie waarop ik gesolliciteerd had. Uiteraard wilde ik daar wel aan meewerken. Ik had eigenlijk niets te verliezen.

Enige tijd later vond die test plaats. In een pand aan het Plein 1813, in een monumentaal kantoorpand werd ik een dag lang doorgezaagd door een psychologisch adviesbureau, door SWIFT ingeschakeld.
Dat soort testen vond ik altijd een uitdaging en daar spande ik mij telkens wel in voor goede resultaten.
Een paar weken later kreeg ik de uitslag: ik was getest. Mijn intelligentie niveau werd vastgesteld, maar vooral een advies aan SWIFT gestuurd of ik geschikt zou zijn voor de functie waar op ik gesolliciteerd had. Advies was slechts 1 woord: “GESCHIKT”. Niveau waarop ik functioneerde bleek HBO te zijn en dat werd ongeveer 20 jaar later nog eens bevestigd door een Zweeds psychologisch onderzoeksbureau i.v.m. een andere vacature buiten Swift. Goed om te weten, maar werd ik nu aangenomen op die functie ? Nee. Manager HR Winette had besloten om een andere collega, die overigens bekend stond als een womanizer, daarvoor aan te nemen. Maar ik zeg niks. Enige tijd later solliciteerde ik op de functie in La Hulpe. Daarover later meer in deze Blog.

Toen ik op het hoofdkantoor in La Hulpe, België werkte, hadden wij in de pauzes in de eigen sporthal onderlinge zaalvoetbalwedstrijden. Afdelingen onder elkaar, maar ook jaarlijks was er een zaalvoetbaltoernooi voor het gehele bedrijf. De sporthal was gelegen op het SWIFT-terrein, naast de tennisbanen en het openlucht zwembad. De sporthal was, SWIFT-logica, erg luxueus en bezat een flinke bar met uitgebreide keuken, waar je heerlijk voor weinig kon eten.

Maar het ene jaar was het voetbalfeest in Nederland, het jaar daarop in Brussel, altijd gevolgd door een feestavond. En ook daar werd altijd groots uitgepakt met b.v. buffetten.
Verder werden er vanuit Zoeterwoude ook dagtochten naar de Ardennen georganiseerd: op zaterdagmorgen rond 7 uur met de luxe touringcar vertrokken we dan vanuit Zoeterwoude om te gaan mountainbiken in de heuvels en daarna te kayakken op de Ourthe. Bij terugkomst aan de oever van de Ourthe een gezamenlijke BBQ en je was ’s avonds om 23.00 uur weer thuis. Op dezelfde basis werden bustochten naar kerstmarkten georganiseerd of weekendjes skieën in Winterberg. Echtgenoten mochten altijd, ook gratis, mee. Maar ook soms gewoon tussendoor: een dagje off-road crossen op de Veluwe.

Na een aantal jaar ging ik mij meer met de organisatie van randzaken bemoeien. Ik hielp mee met het organiseren van voetbal- en softbalwedstrijden, zorgde voor behoorlijk sportkleding via Wout Bergers in Leiden en deed steeds meer op dat gebied. Toen er een fotograaf gezocht werd om foto’s op een personeelsavond te maken, schoof ik mijn vader (al tig jaar amateurfotograaf) naar voren en heeft hij op een behoorlijk aantal van dat soort avonden, leuk verdiend. Betalingen gingen dan in de vorm van uitgaven aan papier, camera of wat dies meer zij. Hij had daardoor altijd een leuk saldo ter beschikking bij Foto Linthout in de Dorpsstraat in Zoetermeer, waar hij een lopende rekening had geopend en hij zich daarop liet uitbetalen. Hij blij, SWIFT blij en Linthout blij.
En het leuke voor hem was, dat zijn vrouw, mijn moeder, altijd mee mocht naar deze feesten en vanzelfsprekend meegenoot van de etentjes.

Toen ik op een gegeven moment aan het hoofd personeelszaken vroeg, waarom mijn toenmalige huisvriend Robert, die 2 jaar eerder tegelijk met mij solliciteerde, afgewezen werd en ik niet, antwoordde zij: “geen idee, misschien vanwege zijn foto?”… Ik vroeg haar of hij nog eens een poging mocht wagen op het moment dat hij nog steeds agent was bij de politie in Rijswijk om te solliciteren. Dat mocht en hij werd op mijn voordracht (bonus !) aangenomen en heeft sindsdien ook daar gewerkt. Langer dan ik zelfs.

Maar ook op de gezondheid werd gelet. Op het hoofdkantoor hadden we de beschikking over een eigen tandarts, een eigen huisarts en een verpleegster, die fulltime aanwezig waren. Eenmaal kwam ik ’s morgens gebroken op het werk daar in La Hulpe, terwijl ik in de middagpauze had willen zaalvoetballen. Ik had een ongelooflijke rugpijn en besloot langs de dokter te gaan. Volgens mij was dat een chiropractor, want hij liet mij zitten, pakte mijn hoofd tussen zijn handen en met een schok draaide hij mijn hoofd met kracht snel naar links en terug. Daarna moest ik even blijven zitten vanwege de duizeligheid, maar daarna kon ik opstaan. Mijn rugpijn was weg en ik mocht 2 uur later zelfs gewoon gaan zaalvoetballen !

2 Augustus 1990. Ik had nachtdienst. Het begin van de eerste Golfoorlog. Vanuit Koeweit kregen wij op het Operating Centre in Zoeterwoude berichten van o.a. de lokale SWIFT Regional Manager binnen dat Irak Koeweit binnen was gevallen. Niet lang daarna kreeg ik de opdracht van hogerhand om alle telefoonlijnen, dus zowel de  Leased als PSTN lijnen waarover het financieel dataverkeer plaatsvond af te sluiten, zodat er vanaf dat moment geen betalingsverkeer meer naar en van Koeweit kon plaatsvinden en daardoor Koeweitse bezittingen veilig gesteld werden.
Met één simpele commando sloot ik Koeweit van de financiële buitenwereld af. Let wel, het staat hier simpeler beschreven dan dat het in het echie was: er was in die nacht wel wat communicatie binnen SWIFT voordat ik dat commando uiteindelijk moest uitvoeren. Maar ik voelde de “ingreep” wel en realiseerde mij dat er vanaf dat moment geen Koeweitse Dinar (of andere munteenheid) het land in- of uitging en ik denk dat de sheik wel blij was..

Vakantie Benalmadena, Spanje

Het was oktober 1987. In de herfstvakantie hadden wij 2 weken Benalmadena geboekt, een (toen) klein dorpje gelegen tussen de andere opkomend toeristische plaatsen aan de Costa del Sol in Spanje.

Gezin, 1986

Voordat wij op vakantie gingen, had Pem al eens gegrapt dat er dit jaar niemand op haar verjaardag zal zijn. De reden was dat wij natuurlijk met haar verjaardag in Spanje verbleven.

Maar dat had ze toen beter niet kunnen zeggen. Wij zaten al een paar dagen in ons appartement, toen er ’s avonds rond een uur of 10 beneden gebeld werd. Door de intercom vertelde een Nederlands sprekende man, dat hij een pakketje kwam afleveren en of hij daarmee boven mocht komen. Uiteraard mocht dat: we hadden geen enkele verdenking en waren natuurlijk benieuwd.
Niemand zag onze gezichten, toen wij mijn ouders uit de lift zagen stappen. Op goed geluk hadden zij, via Ed, 2 tickets geboekt bij Iberia, de Spaanse luchtvaartmaatschappij en waren daarmee naar Malaga gevlogen. Mijn vader had een kennis vlakbij wonen en die had hen van het vliegveld opgehaald en bij ons afgeleverd.

Nadat iedereen een beetje bijgekomen was, wilden de ouders een onderkomen in de buurt zoeken om daar een weekje te kunnen verblijven. Dat konden we natuurlijk niet toestaan, dus iedereen schikte een beetje in en mijn ouders hadden die week een eigen kamer met 2 bedden. De jongens, resp. 9 en 5 jaar sliepen in de huiskamer. Het werd een gezellige week, maar het weer was niet om over naar huis te schrijven. Dat deden we dan ook maar niet, maar buiten de enkele zonnige dag die we dan nog wel hadden waren we al snel op het strand te vinden en gebruikten we de overige tijd door veel te wandelen. Na een week moesten mijn ouders weer op huis aan en hadden wij na hun vertrek nog een paar dagen met z’n vieren.

Bijbaan bij WestNederland

Op enig moment in 1989 kwam ik Gijs van Laviere tegen, een ex-collega van de rijkspolitie Waddinxveen met wie ik in de nachtdiensten wel eens samen had gewerkt, toen ik dienst deed op de groep Bodegraven en met wie ik buschauffeur bij het Mobiele Eenheid peloton Den Haag geweest was. We vertrokken ongeveer gelijktijdig bij de politie: ik als computer operator naar SWIFT en hij werd regiomanager bij het Openbaar Vervoerbedrijf WestNederland, gevestigd in Boskoop.

Hij vertelde mij, dat ze bij Westnederland veel parttime chauffeurs tekort kwamen en vroeg mij of ik interesse had om zo nu en dan korte diensten te rijden. Dat leek mij wel wat en ik vroeg toestemming aan SWIFT. Men vond het prima.
In die tijd had Westnederland veel parttimers in dienst. De meesten reden een dagdeel om voor de rest in hun sigaren-, bloemen- of viswinkel te staan. Op die manier waren zij via het ziekenfonds goedkoop of zelfs gratis verzekerd.

De verplichte medische keuring voor het besturen van bussen volgde en kort er na bezat ik de medipas en kon ik aan de slag. Toys voor boys: welke jonge knaap wilde nou niet een bus besturen?

Dus vanaf 1 januari 1989 was ik ook in dienst bij WestNederland. Na een week lijnverkenning en een bezoek aan de maatkleermaker in Delfshaven voor het opmeten van 2 complete maatkostuums ging ik zelfstandig aan de slag. Ik reed vaak enkele lijnen, zoals Leiden-Zoetermeer-Rotterdam, R’dam–Gouda, Leiden-Alphen a/d Rijn en dan was ik klaar. Of ik haalde ’s morgens vroeg om 06.00 uur een bus op in Boskoop, reed er leeg mee naar station Woerden en begon de spitsrit via Harmelen en Vleuten de Meern naar Utrecht CS. Aldaar reed ik weer terug naar Woerden en kon ik weer leeg terug naar Boskoop. Ik was dan weer klaar. Altijd volle bussen, weet ik nog. En met de fijne degelijke bussen, semi-automatisch, dus wel schakelen, maar niet (ont)koppelen. Geen stuur- en rembekrachtiging, maar dat deerde niet. Ze reden heerlijk.
Boordcomputer bestond toen nog niet, dus ik had voor mijzelf op papier een heel tijdschema gemaakt hoe laat ik bij welke halte moest zijn. Honderd keer per dag keek je dan op je horloge.

Soms gebeurde het dat ik (iets te vroeg) na mijn werk bij Swift een bus in Boskoop ophaalde, omdat ik moest beginnen in Leiden voor een rit naar Rotterdam. Doordat ik veel te vroeg was, parkeerde ik de bus rustig op de parkeerstrook aan de Alphons Diepenbrocksingel in Leiderdorp, op een paar meter afstand van de Hendrik Andriessenstraat, waar we toen woonden en reed er dan op tijd mee naar station Leiden.

Het waren best leuke tijden. Bijna iedere vrijdagavond reed ik de lijn Leiden-Zoetermeer-Bleiswijk-Hillegersberg met als eindpunt Rotterdam CS, waar je halteerde naast het Groot Handelsgebouw. Er werd je wel met klem geadviseerd tijdens je pauze daar in de bus te blijven en de deuren gesloten te houden. Dat, vanwege de vele junkies die het soms op je geldbak gemunt hadden.
Doordat ik wekelijks, dus in de winter van 1989, die route reed ging ik ook passagiers herkennen. Zo was er een meisje, ik schat een jaar of 11, die iedere vrijdagavond, ik denk rond een uurtje of half 8, in Zoetermeer opstapte en er in Bergschenhoek uit moest. Maar altijd zag ik haar na het uitstappen (in mijn spiegel) nog een stuk lopen. Ze droeg een gitaar, want ging naar muziekles.
Na een paar weken vroeg ik haar waar ze eigenlijk moest zijn en dat bleek een straat te zijn, precies gelegen tussen 2 haltes. Daar zat zeker wel een kilometer of 2 tussen.
Ik had met haar te doen, zo op die donkere, soms regen- of sneeuwachtige winteravonden. Dus vanaf dat moment liet ik haar niet meer bij de halte uitstappen, maar reed ik door naar de hoek van de zijstraat, waar zij zijn moest. Dat scheelde zeker een kwartier lopen maar voor mijn gevoel ook veiliger. Ze was er erg blij en bekende dat nooit te hebben gedurfd om te vragen.

Die parttime ritten heb ik een jaartje gedaan, totdat WestNederland verlangde dat ik ook in de weekenden ging rijden. Maar omdat ik nog veel te fanatiek honkbalde in het eerste team van mijn club, voelde ik daar niets voor en dus stopte de overeenkomst. Maar dat dat besturen van een bus leuk was, “toys for boys’, zeg maar, heb ik toen ontdekt en altijd onthouden.

Toch wilde ik er nog wel wat bij doen. Bij SWIFT had ik redelijk veel vrije tijd en van een centje bijverdienen was ik niet vies. Zo liep ik via kennissen tegen een vacature aan bij Eradus, een Leids verhuurbedrijfje op de Lage Rijndijk aan, dat iemand zocht om met hun bestelbusje verhuurde spullen te bezorgen in de (ruime) omgeving van Leiden. Ik denk, dat ik dat een half jaartje gedaan heb. Het verdiende wel aardig om een paar uur per dag schagen en tafelbladen, stoelen en glaswerk e.d. rond te brengen. Van Leiden en Leiderdorp tot aan Oegstgeest en Sassenheim. Paar uurtjes per dag en ach, als je dan een zwik tafels moest afleveren of ophalen in de Breestraat bij de studentenvereniging Minerva, waren die knapen niet te beroerd het sjouwen van mij over te nemen.

In 1989 kochten we een nieuwe eengezinswoning op de Molentocht, eveneens in Leiderdorp (houtskelet, hetgeen toen best al revolutionair en experimenteel genoemd kon worden) met o.a. houten vloeren op de verdiepingen. Een nadeel waar we later achterkwamen, toen we er woonden, was dan wel, dat je beneden in de huiskamer precies voelde, wanneer de wasmachine op zolder stond te centrifugeren. Het leek of dan het hele huis schudde.
Voor die woning kochten wij plavuizen bij een tegelhandel op de Hoge Rijndijk in Leiden en dat moest 2 dagen later contant worden afgerekend. Vanwege de opkomende verhuizing hadden we dus fl. 3000,- contant in huis en pinnen bestond toen nog niet, maar waar moesten we dat dan laten? Op de slaapkamer in het oude huis stonden de verhuisdozen met o.a. boeken, tegen de muur opgestapeld, dus het geld in een envelop tussen 2 dozen geschoven, boven ooghoogte. Wij moesten n.l. iets uitvoeren in de nieuwe woning.

Inbraak woning

Toen wij die middag terugkeerden, zagen wij aan de tuinzijde dat het raam van onze woning opengebroken was. Een snelle speurtocht leerde, dat de videorecorder meegenomen was en een blauw colbertjasje, dat aan de kapstok hing. (Waarschijnlijk videorecorder onder het colbert mee naar buiten genomen). Natuurlijk dachten wij aan het geld op de slaapkamer, maar ondanks dat de nachtkastjes overhoop waren gegooid op bed, bleek het geld niet gevonden. We hebben aangifte gedaan en de schade aan het raam en de videorecorder bij de verzekering geclaimed. Wij hebben het altijd vreemd gevonden, dat ineens op dat specifieke moment bij ons werd ingebroken en we hebben ook altijd 2 partijen verdacht: een directe buurman, gescheiden met 2 jongens) maar ook de tegelhandel, die wist dat wij zoveel geld in huis hadden.

De verhuizing ging wel door. Onze premie-C hoekwoning aan de Molentocht konden wij eind november 1989 betrekken, waarvoor we een eenmalige subsidie kregen.

Het was hetzelfde jaar, als waar de PC Privé-projecten uit de grond schoten. Ook SWIFT deed daar aan mee, natuurlijk. Alle personeelsleden konden meedoen aan het project. Je bestelde (in die tijd de snelste) Personal Computer (met een 80386SX) processor van het merk Tulip en daarbij een HP laserprinter. In totaal waren die kosten 13.000 gulden, maar we hoefden maar één derde zelf te betalen en dat werd dan maandelijks van je salaris ingehouden: fl 36,=.
Langzamerhand kwamen we er achter dat het 1 MB interne geheugen toch beste wel weinig was en dat de PC een stuk sneller was, als het maximale er bij “geprikt” kon worden. Ik was nogal ondernemend en vond een leverancier van geheugenchips, waar je voor 200 gulden je PC kon uitbreiden van 1 naar 3 MB. Stel je dat nu eens voor… Met een harde schijf van 20 MB ingebouwd.

Degenen die mee wilden doen betaalden mij vooraf dat geld (ik verdiende er werkelijk geen stuiver aan) en ik bestelde voor zo’n 6000 gulden 30 sets geheugenchips. Zoveel mensen deden mee. De chips zouden in 2 leveringen onder rembours bezorgd worden. De eerste kwam op een zaterdagmorgen via de PTT bij mij thuis, ik betaalde de helft (fl. 3000,=) en de mensen van Unisys (Burroughs toen) bouwden de chips gratis bij 15 collega’s in. Alles werkte perfect. De leverancier vroeg enkele dagen later aan mij of ik de chips al ontvangen had, want hij had zijn geld nog niet ontvangen. Toen ik meedeelde dat ik de levering (zoals verplicht bij rembourszendingen) gewoon aan de postbeambte betaald had (en het betalingsbewijs kon overleggen) werd de Leidse politie ingeschakeld. Pem’s collega’s dus. Aangifte werd gedaan en dezelfde dag werd de postbeambte (een zaterdagkracht) aangehouden. Hij had zo’n 3000 gld gestolen. Dom.

De andere helft kwam enkele dagen later op de normale manier bij mij thuis en werd ook door de mensen van Burroughs ingebouwd.

Na 3 jaar operator en senior-operator te zijn geweest, werd ik bevorderd tot analyst op het Customer Support Centre, alwaar ik deel ging uitmaken van het Migration-team. Met dat team was ik verantwoordelijk voor een foutloze migratie van alle 6000 banken binnen het SWIFT netwerk, die wij met die transitie telefonisch en digitaal begeleidden van het oude SWIFT I Netwerk naar het nieuwe SWIFT II Netwerk.
Nadat die taak na plm. een jaar met het team succesvol uitgevoerd was, solliciteerde ik binnen SWIFT naar een functie op de ST200 afdeling op het hoofdkantoor van SWIFT in La Hulpe, een dorp onder Brussel in België, alwaar ik aangesteld werd als:

Ik werd specialist op de ST200 machines. Soort van Burroughs (later na de overname: Unisys) voor SWIFT tailor made bank personal computer (en voor de techneuten onder ons)  modulair opgebouwd. Met andere woorden, ieder onderdeel was een aparte unit, wat in de volgende klikte en dan ook meteen aangesloten was op elkaar. Dus b.v. floppydrive, harddisk, tapestreamer, processor: alles klikte als modules in elkaar. Het geheel draaide onder een eigen operating systeem, genaamd CTOS en dus speciaal voor de banken ontworpen en gefabriceerd. Harde schijven waren er voor dit systeem toen nog niet, dus ik vloog altijd met een paar sets van 50 flopyydisks (5,25″ / 360 KB) naar banken in Europa, Midden Oosten en Afrika.

Hoewel we in Leiderdorp slechts 3 jaar in onze koopwoning aan de Molentocht hadden gewoond, waagden we de stap en zetten we de woning in de verkoop via een Leiderdorpse makelaar. Later bemerkten wij, dat we door hem flink bedonderd waren, omdat hij in 3 maanden tijd op de redelijke krappe woningmarkt slechts 3 bezichtigingen wist te organiseren en uiteindelijk bij ons aandrong de woning te verkopen voor een veel lagere prijs dan wij in gedachten hadden. Een paar maanden later bleek de woning aan een kennis van die makelaar te zijn verkocht. Een brandweerman uit Leidschendam. Smerig, maar we stonden onder druk en moesten wel akkoord gaan.

Verhuizing Leiderdorp – Rotselaar (België)

We verhuisden naar Rotselaar, een rustig, landelijk gelegen dorp tussen Leuven en Mechelen op Vlaamstalig gebied en 200 km van Leiderdorp. We emigreerden dus. Er waren niet veel woningen te huur in de omgeving van La Hulpe, dus het zoekgebied werd al vrij snel groter en dan kwam je vanzelf in de omgeving waar ik uiteindelijk, na 4 maanden dagelijks zoeken, een mooie woning vond. Een prijzige, dat wel, maar veel keus hadden we niet.
En zo kwam er een einde aan het drie maanden weekend huwelijk, waar ik op vrijdagmiddag 200 km naar Leiderdorp reed en op maandagochtend weer terug. En soms zelfs even op woensdagavond naar Leiderdorp en op donderdagochtend weer terug, als ik die behoefte had.
We verhuisden in de zomervakantie van 1993, dus dat was dan wel weer goed getimed, qua school.

We hadden daarentegen wel de ruimte: 9 kamers (potentieel 15, indien de even grote zolder boven de 1e verdieping afgetimmerd was geweest, maar die lag nog braak en gebruikten wij dus als handige opslag), een dubbele garage, waar ik bij wijze van spreken de auto kon keren en een tuin, zo groot als een voetbalveld. Als honkballers hadden we daar dus niet zo veel aan, maar konden we daarentegen gewoon voluit ballen slaan zonder ergens schade aan te richten terwijl we in de verste verte geen buren zagen. Wel dure kippen, zoals Maarten de in het wild lopende fazanten noemde.

Tuinzijde Rotselaar, vlnr bijkeuken, keuken, serre, huiskamer

In één van de eerste weekeinden dat we in Rotselaar woonden en we ook de oude, vertrouwde Volkswagen Golf 1 no