Per Rijnaak heen en weer naar Duitsland

Opgetekend door Herman W. Snijders (23 oktober 1925 – † 17 juni 2006)
In de maand juni 1991 gaven Pem en ik een blanco, dus onbeschreven Grootouderboek aan mijn ouders, waarin tal van vragen voor hen stonden. Dat boek, waar hen gevraagd werd antwoord te geven op vragen hoe hun jeugd en verdere leven tot dan toe gegaan was en hoe bepaalde zaken in het verleden gingen was in eerste instantie bestemd voor en gericht aan onze eigen kinderen. Vanaf hun vroege jeugd en met name hoe zij de periode van die verschrikkelijke oorlog hebben doorstaan.
Mijn moeder heeft elders op deze blog website al verhalen gedeeld, o.a. over haar voetreis met haar oudere zus Bep vanuit Rotterdam naar Groningen, i.v.m. de voedselschaarste tijdens die oorlog.
Hoewel ik het grootouderboek geheel gedigitaliseerd heb, zodat ook andere familieleden er kennis van kunnen dragen, ben ik toch over gegaan tot het uitwerken van een speciaal stuk tekst, dat mijn vader Herman uitgebreid in het boek beschreven heeft over de periode 40-45 en zelf als bijlage er bij had gevoegd.
Tijdens het opgroeien van mijzelf en mijn drie broers sprak hij namelijk zelden uitgebreid over die oorlogsperiode en uiteraard zijn wij, zijn 4 opgroeiende zonen, altijd nieuwsgierige aagjes geweest. Maar veel antwoorden kwamen er nooit. Hield hij dingen verborgen? Was hij getuige geweest van vreselijke gebeurtenissen, die wellicht soms voor trauma’s hebben gezorgd? We wisten het toen niet. Naar mijn mening bleef hij altijd betrekkelijk oppervlakkig met die verhalen op een paar grappige anekdotes na. Daar had hij niet veel moeite mee om die te vertellen, maar het waren wel vaak dezelfde dingen, die wij dan weer hoorden.
Ik weet niet of mijn broers er ook zo over dachten, maar ikzelf had altijd het idee, dat hij om de één of andere reden het achterste van zijn tong nooit wilde laten zien. Maar kennelijk vond hij dit Grootouderboek een gelegenheid om toch iets meer los te laten, dan hij ooit gedaan heeft en misschien vond hij het makkelijker om er over te schrijven dan om er over te vertellen. Bij alle antwoorden op de vragen, die in dat boek gesteld werden, had hij uitgebreid antwoord gegeven, maar wij waren positief verrast dat hij zelfs achter de typemachine is gaan zitten en de tijd heeft genomen om een uitgebreid verslag over zijn belevenissen die hem het meest zijn bijgebleven en die in die oorlog de meeste indruk op hem hebben gemaakt uit te werken. En daar hadden we hem nog niet eerder over gehoord. Ik althans niet.
Wat ik inmiddels na zijn overlijden in 2006 te weten ben gekomen, is dat hij midden in die oorlog en ook nog vlak voordat hij als 18-jarige jongen naar Duitsland werd afgevoerd, zijn toen 46-jarige moeder verloor aan acute leukemie. Ondanks 17 bloedtransfusies in het ziekenhuis, waar hij toen ook vrijwilliger was, verloor zijn moeder die strijd en daar heeft hij het altijd moeilijk mee gehad, weten we. Maar het zette hem in ieder geval aan tot het jarenlang, tweemaal per jaar, geven van bloedtransfusies aan het Rode Kruis. Na 60 transfusies werd hij daarvoor officieel en persoonlijk door Prinses Margriet geëerd, dat herinner ik mij dan nog wel. Verder weet ik na enig grasduinen, dat hij daar in Duitsland diverse zelfmoorden heeft moeten aanschouwen, waarbij “medegevangenen” het niet meer zagen zitten en zichzelf ten einde raad ophingen. En daar zou hij achteraf best veel moeite mee gehad kunnen hebben en wellicht een vorm van, wat we tegenwoordig noemen, PTSS hebben opgelopen.
Daarom leek het mij wel interessant om ook dat verhaal hier neer te zetten.
___________________________________________________________________________________
“Omdat dit verhaal rechtstreeks op papier komt, heb ik van tevoren een paar aantekeningen gemaakt om die tijdens het typen uit te werken. Voor typefoutjes moet ik mij bij voorbaat excuseren. Bovendien kan dit verhaal niet volledig zijn. Er zijn over de 2e Wereldoorlog kasten met boeken geschreven. De bekendste kronieken zijn geschreven door dr. Lou de Jong, n.l. “Het Koninkrijk der Nederlanden tijdens 1940-’45”. Het bestaat, voor zover ik weet, uit 21 delen. Bovendien is er op dit moment (ik schrijf 4 juni 1991) een serie op TV.
(opm. Ton: tussen 1969 en 1991 heeft de Jong 26 delen geschreven)
MIJN VERHAAL begint op 10 mei 1940.

Vroeg in de morgen werden we gewekt door vliegtuiggeronk. Het was, dacht ik, 4 uur. Opstaan en als jongen van 15 naar buiten en daar zagen wij de Junckers (Duitse vliegtuigen) laag over de stad (Rotterdam) scheren. De radio aan en het bleek echt waar! Duitsland was Nederland binnengevallen. Met grote overmacht waren Duitse troepen de grens over gestoken en als de verhalen waar zijn hadden zij in korte tijd een bruggenhoofd op Rotterdam-Zuid bezet om op die manier de Maasbruggen onbeschadigd in handen te krijgen, daarbij ondersteund door artillerie aanvallen. Veel tegenstand werd wel geboden en zelfs die grote Duitse overmacht kreeg het in een paar dagen niet voor elkaar, dus werd er naar andere middelen gezocht...
Op 14 mei 1940 werd een groot bombardementsaanval op Rotterdam uitgevoerd. De hele binnenstad stond in brand en omdat er geen schuilkelders waren zijn veel mensen (een aantal van 1800 wordt genoemd) omgekomen.
(opm. Ton: nu weten we dat er naar schatting 650 tot 900 mensen omgekomen zijn en dat er ongeveer 80.000 inwoners dakloos waren geworden.)
Wij woonden op de Noordsingel 49 en aan de overkant van die singel stonden de huizen in brand. Wij hebben toen voor een nacht een onderkomen in Schiebroek gevonden. Op 15 mei is mijn vader eerst gaan kijken of ons huis er nog stond en toen zijn wij met z’n allen weer terug naar huis gegaan. De brandweer van Rotterdam en andere steden hadden al hun materieel ingezet om vanaf de buitenkant af de branden te bedwingen. Pompen werden op de Noordsingel geplaatst om water uit de singel te pompen om te blussen en dat heeft enige dagen geduurd.

Langzaam aan kwam het normale leven weer op gang. Onze scholen waren niet in brand geraakt, maar de RK kerk die er tussen stond is in vlammen opgegaan. Het hele uitgebrande centrum van Rotterdam werd afgezet met hekken en bewaking en wij moesten tijdelijk naar een andere school in de Coevernestraat. Het was een hele omweg omdat alles afgesloten was, maar daar hadden wij gauw wat op gevonden zodat wij stiekem de kortste weg door het gebombardeerde gedeelte van Rotterdam konden.
Het was erg triest, het stonk erg wanneer wij door de puinhopen liepen. Omdat wij nog erg jong waren beseften wij eigenlijk niet wat er precies aan de hand was, maar spoedig bleek dat de ‘moffen’ (een scheldnaam voor de Duitsers) het niet zo goed met ons voor hadden. De radio en kranten werden gecensureerd en dat was nog maar het begin van 5 jaar ellende.
Een grote tragedie was de jodenvervolging. Deze mensen, die geen vlieg kwaad deden, werden op alle mogelijke manieren gemanipuleerd en onderdrukt. Men moest op een gegeven moment een ‘jodenster’ op hun kleding dragen. Zij mochten niet in openbare gebouwen of naar de bioscoop, totdat zij zich op een gegeven moment moesten verzamelen, waarna zij werden afgevoerd. Maar dat hoorden we later pas.
Via diverse kampen, o.a. het bekende ‘Westerbork’ kwamen zij uiteindelijk terecht in Auschwitz, Buchenwald of Ravenburg. Daar werden zij vergast en in grote ovens verbrand. Zo werden in Nederland bijna alle Joden, als zij niet waren ondergedoken, opgepakt en weggevoerd. Zij werden gedeporteerd om – en dat wisten zij zelf nog niet – nooit meer naar hun huizen terug te kunnen gaan. De bezittingen van die mensen werden door de Duitsers in beslag genomen en naar Duitsland gebracht.
GEBEURTENISSEN EN AVONTUREN
Kort na mijn 17e verjaardag werd ik gevraagd om lid te worden van een reddingsbrigade van een ziekenhuis dat vlak bij ons huis lag, n.l. het St. Franciscus Gasthuis op de Schiekade. De Schiekade was vroeger een kanaal maar is na het bombardement met het puin van de stad gedempt en nu rijden er trams en is het een grote verkeersweg naar het centrum.
Goed, waar was ik..
Bij de reddingsbrigade werden we opgeleid om als de nood aan de man kwam bij brand of bominslag te helpen blussen, patienten naar buiten te brengen en met brancards om te gaan. Het was een grote ploeg jongelui, leeftijd tussen de 18 en 30 jaar. De groep werd onderverdeeld in 10 groepen van elk 6 man en iedere nacht waren er vanaf de oprichting 6 man aanwezig om direct te kunnen ingrijpen. Na een luchtalarm kwamen dan de anderen zo snel mogelijk opdraven. Er waren ook grote reddingsoefeningen.
Zo werden er glijgoten gemaakt van stevig linnen, waarop wij eventuele patienten vanaf de 4e verdieping naar beneden konden glijden. Met brancard en al. Wij waren bij de oefening proefpersoon. Met Dolle Dinsdag (begin oktober 1944) waren alle leden van de reddingsbrigade, zodra ze vrij waren, in het ziekenhuis. In die periode zijn wij een illegale krant gaan drukken met informatie, dat niet in de kranten of op de radio kwam. Dat blaadje werd op een stencilmachine gedrukt van krantenpapier dat mijn broer Aad, die bij de Nieuwe Rotterdamse Courant werkte, had kunnen versieren.
Op een avond liep ik met een andere vrijwilliger de hele grote rol papier voor dat krantje over straat te rollen richting het ziekenhuis, waar het krantje gestencild werd. Maar die rol was zo groot en zo zwaar, dat wij die met z’n tweeën amper vooruit konden rollen, zeker waar de singel vanwege een brug iets omhoog liep. Plotseling verschenen er 2 gewapende Duitse soldaten voor ons neus, maar in plaats van ons op te pakken vroegen ze of ze even moesten helpen met duwen. Wel, dat aanbod accepteerden wij vanzelfsprekend graag en beide soldaten hielpen ons die zware rol papier een bruggetje op te duwen. Daarna konden wij het samen wel weer af en we bedankten de soldaten hartelijk. De soldaten verdwenen uit het zicht en bij aankomst in het ziekenhuis met het papier hebben we eerst gezamenlijk eens flink zitten lachen. Wat voelden we ons goed!
Maar dat krantje heeft geen lang leven gehad, want op 20 oktober 1944 werd door de Duitsers een inval in het ziekenhuis gedaan en degenen, die aan de krant werkten, werden gearresteerd en opgesloten in het hoofdbureau van politie.
De andere medewerkers aan de krant – en dat was afgesproken – moesten onderduiken, d.w.z. op een ander adres gaan wonen, want door de pressie zouden de gevangen genomen mensen wel eens kunnen doorslaan en dan was iedereen de pineut. Ik ben toen bij een oom en tante op de Pleinweg geweest, maar ook dit was van korte duur.
De moffen hadden mensen nodig om de verdedigingslinies te versterken, tankwallen te graven en nog veel meer om hier op te noemen.
Zo werd ik begin november 1944 opgepakt en in een streng bewaakte colonne gebracht naar een rijnaak op de Maas. Deze rijnaak, met in de gangpaden Duitsers met hun geweren, bracht ons via Utrecht naar het IJsselmeer en toen naar Kampen.

Vanuit Kampen werden wij per volle trein naar Nieuweschans getransporteerd en vandaar eerst naar Lingen in Duitsland. Daar moesten wij als dwangarbeiders tankgrachten graven. Lingen ligt even over de grens tegenover Coevorden in Nederland.


Dat hebben wij daar 7 of 8 weken gedaan met honderden andere Rotterdammers en toen werden wij weer per trein naar Hamburg gebracht. Dat was begin januari 1945. Wij werden in een school ondergebracht en moesten onder bewaking iedere dag naar de scheepswerf van Blohm & Voss waar de Duitsers duikboten maakten.

Op die duikboten werd ik met 3 andere jongens onder toezicht van een Duitser gesteld, die in de oorlog gewond was geraakt en gelukkig niet zo moeilijk was. Wij deden niets en hij ook niet. Wij zaten onder in die duikboot de hele dag niets te doen en hij deed mee. Hij was die oorlog ook spuugzat.

Inmiddels waren de geallieerden aan het oprukken en wij praten nu over april 1945. Zij kwamen in de buurt van Hamburg en er werd niet meer gewerkt, ook door al die bombardementen die praktisch heel Hamburg hadden vernietigd. Wij zaten op een gegeven moment meer in dan buiten de schuilkelders, ook ’s nachts. Op één van die laatste dagen in april werd ons te kennen gegeven naar de overkant van de Elbe te gaan. Met een stelletje knapen hebben wij toen een sleepboot gecharterd , die ons naar Buxtehude bracht.

De bevolking van dat stadje gaf ons een tip om een bepaalde richting door een bos te lopen en dan zouden wij door Engelse militairen worden opgevangen. Zo gezegd, zo gedaan en wij liepen zo onze bevrijders tegemoet. We werden in scholen ondergebracht, waar we gewoon op de grond zonder dekens hebben geslapen. Toen werden wij door die Engelsen naar een verlaten Duits krijgsgevangenkamp gebracht en werden wij van eten en drinken voorzien door het Rode Kruis. Van dit kamp zijn we weer een paar dagen later op legertrucks gezet, die ons in een lange, vermoeiende rit langs een brandend Hannover bracht naar het bedevaartsplaatsje Kevelaar.

Nog steeds in Duitsland maar tegenover de Nederlandse plaats Venlo in Limburg. Ik geloof dat ik omstreeks 10 mei 1945 in Nederland terug was, maar omdat in Rotterdam en heel het westen een grote hongersnood was, mochten wij daar niet direct naar toe en werd ik bij een gezin in Geldrop ondergebracht.

Ook daar ben ik 2 a 3 weken geweest en toen op dezelfde manier als ik uit Rotterdam was vertrokken, namelijk met een rijnaak kwam ik ook weer in Rotterdam terug. In de periode dat ik in Geldrop was, heb ik vrij veel eten weten te vergaren. Alles gekregen om mee te nemen voor de familie in Rotterdam.
Ik had wel een paar plunjezakken vol met – niet bederfelijke – etenswaren bij me. Er was echter niemand op de kade om mij af te halen en hoe ik thuisgekomen ben weet ik nu nog niet, want trams reden er nog niet.
Wat ik wel weet , is dat de dag nadat ik thuis kwam, ik gewoon weer ging werken bij de Rotterdamse Bank en iedereen zei: “hallo, gelukkig dat je dit avontuur tot een goed einde hebt kunnen brengen.” Een groot pluspunt was wel, dat de bank in die zeven maanden dat ik weg was geweest, mij gewoon heeft doorbetaald, alsof er geen vuiltje aan de lucht was geweest. Sportief, hè?
Nou, dat was mijn verhaal. Je ziet, dit had ik nooit in die kleine vakjes op pagina 29 en 30 van het Grootouderboek kunnen schrijven. En nog is het niet volledig.
Dus als je er meer over zou willen weten, dan schrijf je die vragen op en dan zal ik en/of Oma die vragen van jou of wie dan ook beantwoorden. Want een vraag laat je hersens pijnigen en dan komt het antwoord vanzelf.
Voorbeeld? Was er genoeg te eten in de oorlog? Nee, en dan kan ik wel weer een heel verhaal schrijven over distributiebonnen, want alles, ja echt alles, was op de bon, behalve……………….. Wat denk je?
Ik zou graag willen weten wat jij op die puntjes zou zetten.
Opa Snijders
Ik, Ton, vond het wel toepasselijk om, in het licht van hetgeen hij hierboven beschreven heeft, de vandaag opgedoken mededeling van zijn eervol ontslag als 40-jarige BB-er (Bescherming Bevolking) als “Noodwachter” op 20 september 1965 hieronder te plaatsen.
Als kleine jongen was ik altijd onder de indruk als ik zag hoe hij, op de fiets met zijn plunjebaal, waarin o.a. zo’n ouderwetse helm, blauwe overall en zijn knijpkat, eenmaal in de maand ging oefenen in het Zuiderpark in Den Haag. Zie hieronder dat besluit van de A-Kring Bescherming Bevolking Zuid-Holland.
Vooral de “overweging”, dus mede op grond waarvan hem dat eervol ontslag verleend werd vond ik wel opvallend en enigszins lachwekkend:
“… leeftijd van 40 jaar heeft bereikt en als militair geen rang bekleedde en niet in Indonesië, Korea, Nederlands Nieuw Guinea, Suriname of de Nederlandse Antillen heeft gediend… “.
Zou hem anders geen ontslag verleend zijn? We zullen het nooit weten.
